Morgen mag er op veel plaatsen weer vuurwerk afgestoken worden. Maar ook de carbidbus mag van zolder gehaald worden. Vele kilo’s van het spul wordt er doorheen geschoten, iets waar de motorrijder van vroeger niet aan moest denken. Carbid was namelijk een belangrijk middel om te kunnen zien waar je heen reed in het duister.
Geen accu
Voordat men de accu bedacht had die in een auto of motorfiets paste, was er nog geen betrouwbare manier om verlichting op voertuigen mogelijk te maken. Ja, een olielamp, kaars of zelfs open vuur gaven licht. Maar betrouwbaar zijn die dingen op een bewegend voertuig geenszins. Er was dus een veiligere bron van verlichting nodig.
In 1893 brengt de Oostenrijkse Carl Auer von Welsbach de moderne gloeikous op de markt. Dat is eigenlijk hoesje dat je over een warmtebron heenschuift en wit oplicht door de temperatuur. Het is gemaakt voor gaslampen, die van zichzelf een wat gelig licht uitsturen. Door de gloeikous wordt het licht feller wit en dus ook veel bruikbaarder. Het nadeel is dat het kousje eigenlijk opgebouwd is uit as. Als je een lamp met zo’n kousje hardhandig beweegt breekt het kousje snel af en is de lichtopbrengst weer snel gereduceerd tot wat gelig licht.
Heavy duty
Er was dus een soort ‘heavy duty’ oplossing nodig die klappen kan opvangen die auto’s en motorfietsen op de dan nog zeker niet strak geasfalteerde wegen te verduren krijgen. Daarvoor werd gebruik gemaakt van het in 1892 ontdekte carbid. Carbid wordt gemaakt door kalk en steenkool cokes samen in een vlamboogoven te versmelten. Wat er overblijft is calciumcarbide of gewoon carbid in de volksmond.
Het mooie van carbid is dat wanneer het in contact met water wordt gebracht er een gas ontstaat: acetyleen- of ethyngas. Het vervelende is dat dit gas erg explosief is. Meng je het echter met zuurstof dan zwakt dat explosieve karakter een heel stuk af en kun je het veilig laten ontbranden om een stabiele vlam te krijgen. In een carbidlamp zit daarom een klein waterreservoir. Als je dat nauwkeurig afstelt zodat er eens in de zoveel tijd een druppel water op de carbidvoorraad onderin de lamp landt dan heb je een ruime voorraad gas. Dat gas wordt in een kleine hoeveelheid in de daadwerkelijke lamp geleid waar het tot ontbranding wordt gebracht. Door een spiegel achter de vlam te zetten ketst het felle witte licht naar voren en heb je zowaar een koplamp voor op je auto of motor!
Hoewel de carbidlamp veel beter tegen beweging kon waren ruige schokken alsnog niet bijzonder bevorderlijk. De vlam kon zo doven bijvoorbeeld. Daarom hingen ook carbidlampen vaak in constructies die de grootste krachten afveerden.
Elektrisch licht
De toepassing van de carbidlamp neemt een vlucht in de eerste helft van de twintigste eeuw, wanneer auto’s en motorfietsen in veel grotere getale beschikbaar worden. Echter is het na de Tweede Oorlog eigenlijk wel gedaan met het carbid. Simpelweg omdat de voorraad door de oorlog enorm klein is geworden en het een redelijk kostbaar materiaal is geworden. Vanaf 1945 neemt het elektrische licht daarom ook snel de taak over. Dat is feller, betrouwbaarder maar vooral ook minder onderhoudsgevoelig. Je hoeft niet om de zoveel tijd carbid of water bij te vullen. Wel prettig, zeker als je aan andere onderdelen van je motor al vele tijd kwijt bent met onderhoud.
Carbid was dus lange tijd essentieel voor het motorrijden. Nu heeft het niet veel toepassingen meer. Nouja, doe je het in een afgesloten ruimte – zonder al teveel zuurstof – met wat water en hou je er na een minuut een vlam bij dan klinkt het bijzonder leuk. Gelukkig nieuw jaar!