Naar welk scabreus oord we in deze serie ook afreizen, je weet nooit wat je aantreft. Hoezeer je Google ook afgraast, de werkelijkheid vertelt altijd een ander verhaal. Neem nou Vuilendam, ten oosten van Rotterdam, in de Alblasserwaard, hartje Bijbelgordel. Op basis daarvan dachten wij in een uitgestorven negorij te komen, bevolkt door vrouwen met rokken tot op de enkels en Mannenbroeders, gebukt gaande onder de vreze des Heeren.
Fotografie: Paul Vreuls
Maar niets van dat alles. Het is overdreven te stellen dat ze in minirok over straat gaan, maar van afwijkende kleding hebben wij niets gemerkt en die Mannenbroeders van Vuilendam – een mooi stelletje!
Het eerste wat opvalt als we de polders tussen Lek en Merwede doorkruisen: wat is het hier groen en jong en fris en open! Alsof het slagenlandschap niet al sinds 1300 bestaat. Hoe oud deze omgeving is, wordt pas duidelijk als we vanuit Oud-Alblas langs het water van de Graafstroom naar Vuilendam rijden. Eén reeks van oeroude, hopeloos scheef gezakte boerderijen, waaronder een paar krukhuizen, en sommige met waterkamers en kameeldaken – tegen de overstromingen die de Alblasserwaard eeuwenlang plaagden.
Dood
Vuilendam blijkt niet meer dan een knik in de weg richting Ottoland, een dam in het water waaromheen zich wat huizen en boerderijen hebben verzameld. Veel vertier is er niet. Af en toe een auto, en een enkeling die bij Verschwinkel Hoogendoorn een stukje Vuilendammer haalt – oude kaas, zo van het omringende land. Even verderop ligt Tukkershoeve en net als ik de zijgevel met zijn schilderachtige raam- en deurpartijen fotografeer, komt binnen een mensfiguur in beweging. Het blijkt om Hendrik Jan Adrianus Tukker te gaan, roepnaam Hen, 79 jaar oud, tot tien jaar geleden melkveehouder en ter plaatse geboren en getogen. Hen, een grote, grof gebouwde kerel met een flink hoofd, gebaart me binnen te komen, voor een kop koffie.
Kampeersnol: van soete snol tot lichtekooi – Aparte plaatsnamen
Daarop nemen we een stap terug in de tijd, zo voelt het, want eenmaal de drempel over lachen de oudhollandse tegeltjes me tegemoet en ja, dat is een originele bedstede waarin Hen wel eens de nacht doorbrengt. ‘Zittend’, grinnikt-ie, ‘anders ga je dood! Tenminste, dat dachten ze vroeger. Daarom zijn bedsteden ook altijd maar één meter zestig lang. Kun je niet lekker languit.’
Paard
Tukkershoeve gaat terug op een boerderij uit de vroege zestiende eeuw en komt rond 1860 in handen van Jan Tukker, de overgrootvader van Hen. Inmiddels bewoont kleindochter Danielle met man en kind het voorhuis want, zegt Hen: ‘We zijn allemaal bar gek van de hoeve. Zij mag alleen binnen de familie verkocht worden.’ Jacques Tukker, de broer van, komt toevallig aanlopen en hij weet te vertellen dat het niet helemaal helder is waar de naam Vuilendam vandaan komt. ‘Vroeger werd in deze streek hennep verbouwd, voor het maken van touw. Die werd verhandeld op de Vuilendammer markt en mogelijk bleef daarbij een hoop troep achter. Maar het kan ook zijn dat bij noordenwind allerlei vuiligheid deze kant opdreef. Of dat de naam teruggaat op, hetzij de kwaliteit van de dam, hetzij het onderhoud. Wie weet.’
Hen raakt intussen steeds meer in de greep van zijn herinneringen aan het Vuilendam van vroeger, steevast gepaard gaande met een aanstekelijk gegrinnik. Zo ziet hij Arie Bot nog voor zich, de schipper van de Eben Haëzer, een oude man die, na het lossen van de lading, werd ingespannen om het schip terug te trekken naar de zwaaikom. ‘Liep-ie te hijgen als een paard, met de sigaar nog in zijn mond. De stukken long lagen zowat in de berm.’
Onder de rokken
En dan dat gedrag op zondag, het verbaast hem nog. ‘Wij waren hervormd. Maar je had ook gereformeerden, van diverse gezindten. We kenden elkaar allemaal. Deden ook onderling zaken, heel normaal. Maar zodra het zondag werd en iedereen naar zijn eigen kerk liep, zwaaide je niet meer naar elkaar. Bar joh. Sommigen keken zelfs de andere kant op.’
Pas echt op dreef raakt Hen als-ie over de dorpsgekken begint, die hij heeft gekend. Over Cor van der Heiden die niet kon fietsen, niet kon klok kijken, helemaal niets, alleen maar vragen stellen en koffie drinken, en tegen elke vrouw die hij tegenkwam, riep: ‘Jij hebt geen BH aan.’ Of schoenmaker Daaf de Bree die de hele dag ‘tjonge jonge jonge’ mompelde en altijd als de kippen erbij was als de gezusters Van Zessen op een trappetje de buitenramen gingen lappen. ‘Kwam hij even helpen het trappetje vasthouden’, giert Hen. ‘Kon hij de dames onder de rokken kijken, dacht-ie. En hup, daar ging weer een emmer water over hem heen. Waarop hij altijd riep: “Jij wordt verbrand met zes takkenbossen”.’
En dan had je nog Piet de kapper, dat was in de woorden van Hen ‘helemaal iets aparts’. ‘Een heel smal ventje, net een vogel. En praten dat-ie deed. Was je een half uur verder en had-ie nog alleen in de lucht staan knippen. Hij heeft nog een keer een hap uit mijn oor genomen’, proest hij uit, ‘ik was bijna doodgebloed.’ Van Piet was bekend dat-ie heel vast sliep en dat leidde volgens Hen tot het volgende. ‘Bij Piet en zijn vrouw Marietje woonde een vrijgezel in, ene Aai Versluis, een kruidenier, hij liep een beetje kreupel. Als Piet en Marietje dan op bed lagen, kwam het voor dat Piet bar diep in slaap was en Aai rustig aan kon schuiven. Piet merkte toch niks.’
Nooit
Tot slot wil Hen nog iets kwijt. ‘Ik ben nooit op vakantie geweest’, zegt hij, ‘nooit van het land af geweest.’ Ik, verbouwereerd: ‘Maar je bent toch weleens in Amsterdam geweest?’ Nee, schudt Hen, waarop ik het met Rotterdam probeer, amper dertig kilometer verderop. Maar ook daar is hij nooit geweest, nee, Hen heeft zelfs nooit in de trein gezeten!
De Alblasserwaard zoals hij ooit was. Hen Tukker kan er veel over vertellen maar er is nog een bron waaruit het dankbaar putten is: museum Het Voorhuis in Bleskensgraaf, ondergebracht in een monumentale boerderij uit de zeventiende eeuw. En wie treffen wij daar aan? Jo Ooms (1914-1974), de schrijver van tientallen streekromans die zich voornamelijk rond Vuilendam, afspelen. Met titels als ‘De grote ommekeer’, ‘Jannekee van de Zwanenhoeve’ en ‘Zorgen om Geertje’.
Christelijke literatuur waarin we kennismaken met wat de mensen hier bewoog en dat in het Alblasserwaards, een streekdialect met veel Oudhollands taaleigen. Uit ‘Zorgen om Geertje’: ‘In die dagen geviel het, dat Vas Muilwijk zonder stoepmeid zat. Toen de schipper dien boer verklaard had, dat hij hem rap en billijk een nieuwe meid aan de hand kon doen, daar hij van zins en willens was, zijn nicht als zodanig te verhuren, wier er handig geaccordeerd. Dusdoende was er opeens een uitheems diertje in dit achterafse land gekomen’. En uit ‘Met paarden door de nacht’ de prachtzin: ‘De knotwilgen staan ontbladerd en erbarmelijk als martelaren in het weiland’.
Kermis
De laatste die we spreken is Aart Hoogendoorn, 69 jaar oud en tot voor kort eigenaar van brood- en kaaswinkel Hoogendoorn. Ook hij corrigeert het beeld van Vuilendam als zou het altijd een diepchristelijke gemeenschap zijn geweest waar geen mens kwam en nooit wat gebeurde. Integendeel, volgens hem gonsde het vroeger van de bedrijvigheid in Vuilendam. ‘Er was altijd reuring op de dam. Veel handel, veel mensen op straat, winkels, noem maar op. Veel drukker dan vandaag.’
En dan had je ook nog café Muilenburg, beroemd en berucht in de hele waard. Aart: ‘Als wij ’s avonds uitgingen in Giessenburg of Hoornaar, zorgden we er altijd voor tegen middernacht terug te zijn. Kijken wat er die avond het eerst uit het café kwam, de krukken of de mensen. Het was er altijd vechten, tussen groepen jongeren uit de omgeving, Oud-Alblas en zo. Dat is ook de reden waarom de gemeente de vergunning uiteindelijk heeft ingetrokken.’
Heel christelijk klinkt dit allemaal niet en dat is Vuilendam volgens Aart ook nooit geweest. ‘Op de dam gaan ze niet zo op geloof af. Het is hier veel minder streng dan in Bleskensgraaf of in Oud-Alblas. Vuilendam was ook de enige plek in de Alblasserwaard waar ze jarenlang kermis hebben gevierd.’ Laat dat nou bij uitstek een katholiek feest zijn geweest…