Zo vaak als de naam Joey Dunlop valt als het over straatracen gaat, zou je niet zeggen dat de wereld het al weer twintig jaar zonder de grootste straatracer ooit moet stellen. Sommige Joey-fans waren nog niet eens geboren toen de Noord-Ier op die tragische 2 juli 2000 omkwam. Dat alleen al zegt immens veel over de man die Joey Dunlop was.
Met een opgeruwd racepak aan een hangertje achterin en de lucht van benzine en racerubber waarschijnlijk indringend aanwezig in de cabine, kruipt een 48-jarige over de voorbank van zijn bestelbus. Vandaag won hij een motorrace, iets meer dan twee weken geleden won hij er ook al drie. Een overwinningsstemming hangt er desondanks zeker niet op de geïmproviseerde slaapplek. De man die hier eenzaam en alleen op de voorbank van zijn busje probeert slaap te vatten, heet namelijk Joey Dunlop. Dat busje staat in het rijderskwartier naast het circuit van Pirita-Kose-Kloostrimetsa in Tallinn, Estland. Vandaag is het 1 juli in het jaar 2000, morgen wordt er nog één race gewonnen en dan is het over.
Geen eind aan het feest?
Het leven van Joey Dunlop de straatracer eindigde zonder poespas, zoals het ooit ook begon. Toen hij om het leven kwam op zondag 2 juli 2000, was de Ulsterman ver weg van vrienden en familie. Alleen op pad, zoals hij dat het liefste deed. Na een zinderende comeback op de Isle of Man TT een maand eerder, waarbij Dunlop maar liefst drie overwinningen en in totaal vier podiums pakte uit de vijf races waaraan hij deelnam, leek er geen eind aan het feest te kunnen komen. Door de Formula One TT te winnen met de iconische rood met zwarte Honda VTR1000 SP1, liet Joey zien dat hij het nog kon. Blessureleed had de Noord-Ier jarenlang weerhouden te schitteren op de ‘big bikes’, met desondanks wel een aantal overwinningen op lichtere machines. Die Senior TT-overwinning, in de herfst van zijn carrière, had de legende van Joey Dunlop als Yer Maun (Keltisch dialect voor ‘De Man’) ferm onderstreept. Niet dat daar ooit aan werd getwijfeld, maar toch. Dat jaar won Joey nog twee races, waarbij de Ultra Lightweight 125 TT-overwinning met broer Robert op het podium extra speciaal was. Al was het maar omdat Joey daarmee een derde TT-hattrick te pakken had.
Logischerwijs was er feest, maar de euforische stemming zou helaas snel omslaan als Andy McMenemy – een vriend en al tijden trouw sponsor – slechts vier dagen na de laatste TT-races onverwacht zelfmoord pleegt. Het hart van de Noord-Ierse 26-voudig TT-winnaar was al meermalen gebroken door de keiharde aard van leven en dood. Al die keren lag het woord stoppen op zijn tong. Toch lijmde Dunlop de scherven zonder uitzondering op dezelfde manier: met racen.
Stoppen uit den boze
Een van de eerste malen dat Joey bij zichzelf te rade ging, was bij de 1979-editie van de North West 200-straatrace. Racezaterdag dat jaar kwam als Black Saturday bekend te staan. Het grote publiek zal vooral de dood van de toenmalige teamgenoot van Barry Sheene, Ton Herron, bijgebleven zijn, maar voor Joey kwam de gruwelijke crash van Frank Kennedy en diens overlijden enkele maanden later veel harder binnen. Dunlop won dat jaar en vergat even de pijn.
Joey had Frank Kennedy leren kennen via zijn zwager, Mervyn Robinson. Het waren Robinson, Kennedy, Jim Dunlop – Joey’s jongere broer – en dus Joey die de Armoy Armada vormden, nadat ze eind jaren zestig voor het eerst deelnamen aan races in de Ierse motorracewereld. Dat viertal verloor eerst Kennedy in 1979, waarna een jaar later ook Joey’s vriend Mervyn Robinson – zijn mentor en degene die hem besmet had met het straatracen – omkwam tijdens een training op de North West 200.
Het TT Circuit en corona, de tussenstand in getallen
De pijn van het verlies kon Joey verwerken door te doen waar hij het best in was: racen. Op de racedag reed Joey glorieus naar de overwinning. Het lijmde het gebroken hart weer even; stoppen was uit den boze. Voor de motorsportliefhebber gelukkig, want voor het seizoen 1981 zou Joey bij Honda als fabrieksrijder tekenen. Zijn carrière stond nog maar in de kinderschoenen.
Mee naar Estland
Terug naar de zomer van 2000, waarin Joey opnieuw geconfronteerd wordt met de dood van een dierbare. Na de glorieuze Isle of Man TT dat jaar zal de vraag te stoppen hem opnieuw veelvuldig zijn gesteld. Die comeback was een hoogtepunt an sich en hoeveel meer moest Joey zich nog bewijzen? Misschien verschilde de 48-jarige Noord-Ier daarin nog het meest van zijn concurrenten; hij racete niet om zich te bewijzen – niet aan zichzelf en niet aan een ander. Joey racete omdat hij van racen hield. Dus toen bevriend coureur John Caffrey vroeg of hij mee naar Estland ging om daar begin juli deel te nemen aan de Kalevi Suursõit-straatraces op het Pirita-Kose-Kloostrimetsa-circuit, net buiten de Estse hoofdstad Tallinn, was de keuze snel gemaakt. Een rit van ruim 3.000 kilometer, alleen in zijn racebus, die afgeladen was met motoren. Alleen op pad en racen, dat deed hij het liefst. Joey ging, maar terug kwam hij niet.
De races in Tallinn gingen Dunlop goed af. Het regende en dat leek in Joey’s voordeel te werken, terwijl de Ulsterman er naar verluidt zelf op stond echt niet zo’n held te zijn in het nat. De eerste racedag won hij meteen opnieuw op een zware machine. Dat was trouwens zijn eigen Honda RVF750 RC45, die tot kort voor vertrek nog aan het plafond in zijn kroeg, Joey’s Bar, hing. Zelfs op die fatale 2 juli was hij, tot het misging, ongenaakbaar. De 600 cc Supersport-race eerder op de dag won hij met weinig moeite en tijdens de 125cc-race ging hij fier aan de leiding, tot zijn Honda RS125-tweetaktmachine onder hem uit schoof in de laatste bocht van het circuit.
Zelfs dertig jaar race-ervaring bleek niet genoeg om met een regenband aan de voorzijde en een intermediate-achterband grip te houden. Joey verloor in de bloedsnelle laatste bocht de controle en raakte een soort V-vormige boom langs het beboste gedeelte van het circuit. Hij was op slag dood.
Paspoort
Volledige naam
William Joseph Dunlop OBE
Roepnaam
Joey
Geboren
25 februari 1952, Armoy, Noord-Ierland
Overleden
2 juli 2000, Tallinn, Estland
Ridderorden
1986 Member of the Order of the British Empire (MBE)
1996 Officer of the Order of the British Empire (OBE)
TT Formula I
Wereldkampioen
1982, 1983, 1984, 1985, 1986
Tweede
1987, 1988, 1989
Derde
1981
Aantal zeges
TT Formula I 18
Isle of Man TT 26
Ulster Grand Prix 24
North West 200 13
Overige straatraces 162
Luxe hotelsuite
Om zijn motoren niet onbewaakt achter te laten en omdat hij dat nou eenmaal zo deed, sliep Joey Dunlop de nacht voor hij overleed op de voorbank van zijn busje. Enkele kilometers verderop, bij een hotel aan het strand in Tallinn lagen de kamersleutels van een suite, die de hotelmanager standaard gereserveerd hield voor Joey Dunlop. Een luxe hotelsuite op kosten van het huis; Joey heeft er nooit geslapen.
Dat Estse hotel is inmiddels gesloopt en op Pirita wordt sinds 2006 niet meer geracet. Ondanks dat het ondertussen dus al twintig jaar geleden is dat Joey Dunlop het leven liet, is zijn nalatenschap nog springlevend. Bezoek een straatrace waar ook ter wereld en je komt in het publiek altijd wel een van die kenmerkende gele Arai-helmen tegen. Praat over straatraces en de naam Dunlop valt altijd, niet zelden zonder Joey specifiek te noemen. Tegenwoordig houdt enkel Michael Dunlop de straatrace-dynastievaandel wapperende, sinds Joey’s broer Robert – de vader van Michael – in 2008 eveneens overleed bij een raceongeval, net als Roberts oudste zoon William in 2018. De manier waarop de Noord-Ier zijn succes behaalde, was altijd veel indrukwekkender nog dan de hoeveelheid trofeeën, bekers, schalen en medailles die hij ermee vergaarde.
Wat had hij te bewijzen?
Dingen op zijn eigen manier doen, dat was Joey. Zovelen vroegen zich af wat Joey in Estland ging doen na de TT van 2000. Wat hij nog te bewijzen had en of hij niet beter zijn helm aan de wilgen had kunnen hangen. Waarom hij daar alleen heen ging en zelfs waarom hij in zijn bus bleef slapen, terwijl er een hotelsuite voor hem gereserveerd was.
Joey Dunlop was een rijder met een oeuvre en records, die zelfs twintig jaar later nog altijd niet voorbijgestreefd zijn. De mens Joey Dunlop daarentegen was niet bezig met succes, niet met faam, niet met de verwachtingen van fans, sponsors en concurrenten. Joey Dunlops straatracesuccessen brachten hem onder de aandacht, maar zijn in-en-in goede karakter en zijn drang om vooral zichzelf te willen zijn – ondanks alles – maken duidelijk waarom die iconische gele helm twintig jaar later nog steeds emoties losmaakt.
Joey en de Isle of Man TT
Joey kreeg een kans, de kans om te doen wat hij het liefst deed en waar hij het beste in was. In 1977 verloor de Isle of Man TT haar WK-status, nadat een rijdersstaking, onder leiding van 15-voudig GP-wereldkampioen Giacomo Agostini, het degraderen van de onveilige TT-race had afgedwongen. Toen de Isle of Man TT nog een Grand Prix-race was, had je fabriekssteun en welbedeelde sponsors nodig om ook maar een beetje mee te kunnen doen. Dat begon in die tijd net allemaal een beetje op te komen. De nieuwe WK status-loze races zette de deur open voor een getalenteerde coureur, uit een straatarm deel van Noord-Ierland en zo werd 1976 het eerste jaar dat Joey deelnam aan de TT, met een niet eens heel indrukwekkende zestiende plaats in de Junior TT als beste resultaat.
Dát 2000-Podium
Zijn legendarische overwinning in de Formula One TT van het jaar 2000 zou niet Joey’s laatste zijn. Later in de week zou hij ook de Lightweight 250 TT en de Ultra Lightweight 125 TT winnen. Toch was het wel zijn eerste TT-winst op een superbike sinds de Senior TT van 1995 en de eerste Formula One TT-overwinning sinds 1988. De twee mannen die het podium met hem bestegen, spraken zich onlangs uit over dát podium uit het jaar 2000.
Michael Rutter
‘Ik was nog een jonge hond toen, 28 jaar oud en ik probeerde mijn eigen naam te vestigen (Tony Rutter, de vader van, was al een zevenvoudig TT-winnaar, red.). Als je dan de strijd aan kunt gaan met namen als Phillip McCallen en David Jefferies, leer je snel. Dat ik nog met Joey Dunlop heb mogen rijden, blijft me ook voor altijd bij. Toen hij op dat podium zijn fles champagne liet vallen, raapte ik ’m maar voor hem op. Joey had amper vingers over aan zijn handen na verschillende crashes over de jaren, dus heel raar was het niet dat hij hem liet vallen. De zenuwen zullen zelfs toen ook nog wel meegespeeld hebben!’
John McGuinness
‘In 2000 was ik Joey’s teamgenoot. Hij was altijd al mijn held. Sta ik daar opeens samen met Michael (Rutter, red.) en Joey op dat podium. Die 48-jarige had ons mooi even de oren gewassen. Ik startte de Formula One TT-race dat jaar met startnummer vier. Joey vertrok met zijn bekende startnummer drie tien seconden voor mij. Ik voelde me echt heel wat en die tien seconden had ik in mijn hoofd allang goed gemaakt. Het jaar ervoor had ik een TT gewonnen, ik was het mannetje; ik zou het hem wel eens voordoen! Ik heb Joey tot de finish niet meer gezien. En ik reed hard.’
Met het wegvallen van nog meer wereldsterren het jaar erop, stonden voor Joey de sterren juist perfect in lijn. Al bij zijn tweede deelname verraste hij vriend en vijand door met een sterk verouderde TZ700 aan de start te komen van de Jubilee TT-race, gehouden ter ere van het zilveren jubileum van koningin Elizabeth II. De concurrentie reed inmiddels bijna allemaal op een Suzuki TR750, bij voorkeur de nieuwe, dominante Yamaha TZ750-fabrieksracer. Behalve dat dergelijke motoren onbetaalbaar waren, vond Joey de TZ750 ook niet goed genoeg sturen, terwijl zijn TZ700 juist weer het broodnodige vermogen mistte. De fabrieksrijders werden uiteindelijk allemaal te kakken gezet door Joey. Er kwam een Seeley-frame dat eigenlijk voor een Suzuki was. Met het door Joey verbeterde TZ700-blok in het frame viel alles op zijn plek. Al kostte bandenproblemen Joey nog bijna die eerste overwinning. Dankzij de bizarre vijftig seconden voorsprong die hij al had opgebouwd, kon Dunlop in de laatste ronde op Parliament Square – twintig kilometer van de finish – nog even stoppen om zijn achterband te checken.
Mythen en sagen
Een man met een oeuvre als dat van Joey, vergaart door de jaren heen sowieso bijzondere anekdotes. Dat Joey er haast een patent op leek te hebben – voor een groot deel op conto van zijn bijzondere karakter – maakt de lijst lang. We lichten er een paar opmerkelijke uit.
De eerste race
In 1969 reed Joey op paasmaandag zijn eerste race op het circuit van Kirkistown. Hij had 50 Engelse pond moeten lenen om een 199cc-Triumph Tiger Cub te kunnen kopen. Hij zou dat jaar nog slechts één keer racen. Meer geld had hij niet. Toen Joey met racen begon was hij werkloos, in het sowieso straatarme Noord-Ierland van de jaren zestig. Het zaadje was desondanks geplant.
‘Zeg maar Joe’
De naam Joey lag William Joseph Dunlop – zoals Joey Dunlop voluit heette – niet zo. Hij wilde liever Joe genoemd worden. Oude foto’s tonen dan ook vaak de naam Joe op het ruitje. Gaandeweg werd het liefkozend Joey noemen de norm. Tot het punt dat Joey in het straatracepaddock noemen niet eens meer een achternaam behoefde. Kun je nagaan.
Kleine wereld
In de vroege jaren werd Joey gesponsord door het transportbedrijf van John Rea. Als de noemer Rea Racing op Joey’s oude Ford Transit-racebus je bekend voorkomt, kan dat kloppen. John Rea was namelijk de opa van vijfvoudig WK Superbike-kampioen Jonathan Rea. Jonathans vader Johnny – de zoon van John Rea… het wordt snel verwarrend – won zelf in 1989 de Junior TT-race. Het is een kleine wereld!
May day, may day!
Onderweg naar de Isle of Man TT van 1985, zonk de M.F.V. Tornamona – een halfbakken omgebouwde vissersboot – nog voor deze het open water van de Ierse Zee bereikt had. Aan boord waren onder meer Joey en zijn broer Robert. Verder verdwenen ook Joey’s eigen racers naar de bodem. Alleen zijn Formula One-fabrieks-RVF750’s niet, aangezien Honda die prototypes zelfs niet aan Joey toevertrouwde. Honda Britain bezorgde die persoonlijk op Man. De motoren spoelden kort nadien aan en de 1985 Isle of Man TT zou Joey’s beste tot dan toe worden.
Zuigerveren
Joey deed dingen graag zelf en op zijn eigen manier. Hij had Honda weten te overtuigen alle machines, behalve zijn Formula TT-fabrieksracers, naar zijn eigen werkplaats in Balleymoney te sturen. Zo kon hij ze afstellen en aanpassen zoals hij wilde. Toen Joey bij HRC vroeg om nieuwe zuigerveren voor zijn tweetaktmachines, vermoedde men dat Joey een complete blokrevisie wilde uitvoeren. Zodoende stuurde Honda de Noord-Ier een doos vol, met alles erop en eraan. Zuigerveren, nieuwe zuigers, pakkingen en lagers; alles zat erin. Toen Honda de doos niet veel later terugkreeg, zat nog altijd zowat alles erin. Alleen de zuigerveren waren eruit gehaald en er zat een briefje bij van Joey: ‘Ik vroeg alleen om zuigerveren’.
Die helm
Sommige helmen zijn iconischer dan andere. Denk aan de rood-wit-groene helm van Giacomo Agostini en de zwart met gouden helm met Donald Duck voorop van Barry Sheene. Joey’s knalgele Arai is ook zo’n niet te missen ontwerp. De zwarte details wijzigden tot begin jaren tachtig steeds een beetje, maar Joey reed al vroeg in zijn carrière met een helm met geel als hoofdkleur. In 1978 kreeg Joey voor het eerst een helmensponsor, met eerst Kangol en later TopTek. Uiteraard zijn Joey’s Arai’s het beroemdst. Vanaf 1982 reed de Noord-Ier met nagenoeg hetzelfde geel met zwarte ontwerp op zijn Arai-helm.
Bijgeloof
Ondanks vrachtladingen talent, was Joey een bijgelovig man. Nadat zijn dochter hem voor een race een kus op zijn helm had gegeven, verbood Joey haar dat ooit nog te doen.
Hij reed nadien namelijk een waardeloze race. De gele kleur van zijn helm zou ook bijgeloof zijn en kreeg hij startnummer 13 toegewezen, dan ging hij naar huis en reed niet. Overigens reed hij vanaf de North West 200 van 1980 altijd met een rood shirt onder zijn pak. De man van Joey’s zus Helen reed altijd in het rood en overleed dat jaar. Om zijn zwager te eren reed hij de race in de kleur van zijn overleden vriend; hij won de race glansrijk. Verder trok Joey altijd eerst zijn linker laars aan, weigerde hij om te keren als hij onderweg bedacht iets vergeten te zijn en zou je hem nooit onder een ladder door zien lopen.