Kan een land emoties oproepen? Ja, dat kan. Het ene land meer dan het andere. Zo laat Duitsland me relatief koud, net als Frankrijk. Mooi, daar niet van. Een tikje saai misschien. Italië daarentegen … geweldig. En België. Geen enkel ander land dat zoveel gevoelens bij me oproept dan België. Van oprechte liefde tot regelrechte ergernis en, jawel, melancholie.
Dat leerde mij het tweede bezoek aan Vlaanderen, in onze never ending queeste naar scabreuze plaatsnamen. Kuttekoven was het doel, met als sidetrips Ternaaien, Rukkelingen-aan-de-Jeker en Jeuk. Tot zover niks bijzonders maar de wisselende gemoedstoestanden die wij onderweg ondergaan – pfff!
Laten we beginnen met de chaos waarin België de argeloze bezoeker soms brengt. Neem de taalgrens. Het ene moment ben je op weg naar Borgworm, het andere moment rijd je Berloz binnen – dat zal vanwege zijn taalkundige verwantschap Borgworm wel zijn maar nee, dat is het even verderop gelegen Waremme. Nergens een bord met de plaatsnaam in zowel het Nederlands als het Frans, toch het minste wat ze kunnen doen om de bezoeker ter wille te zijn.
Scabreus gesproken had het vastleggen van de taalgrens, in 1962, rampzalige gevolgen. Wat verdween bijvoorbeeld van de kaart? Het lieflijke Ternaaien, tegenover het Zuid-Limburgse Eijsden, aan de overkant van de Maas. Dat gaat tegenwoordig door het leven als het seksloze Lanaye. En even verderop in de vallei van de Jeker ligt nu het bleke Roclenge-sur-Geer waar ooit het vrolijke Rukkelingen-aan-de-Jeker floreerde.
Scabreuze plaatsnamen: Groot Homo en Nieuw Homo
Fluit
Iets anders. Een centrum zoals in Nederland, met het daarbij behorende winkelbestand, zul je in een Belgisch dorp niet gauw vinden. Dus is het rondrijden en maar hopen dat je de winkel vindt waar ze verkopen wat je zoekt – wat lang kan duren, in die uitgestrekte straatdorpen. En dan de sluitingstijden, geen touw aan vast te knopen. Zo liepen we op een woensdagochtend tegen twaalven uitgehongerd naar Huis Taha om er bij de voordeur achter te komen dat het restaurant gesloten was. Op woensdag!
Gelukkig is er die andere kant, het België dat ons doet glimlachen. ‘Poepenholleke, krijgt den bompa nog nen dikke kus?’ – als ik dat hoor kun je me oprapen. Gelukkig worden we ook van de zegswijze ‘Waar men gaat langs Vlaamse wegen, overal komt men Maria tegen’. Een waar woord en het toeval wilde ook nog dat we Hilda Poleunus te spreken krijgen, de vrouw die het tot haar levenswerk heeft gemaakt alle Lourdesgrotten van België te inventariseren. Tot slot: als bonus leerden wij nog een reeks variëteiten kennen op het Vlaamse poepen lees neuken, met als toppertje ‘een goei fluit zetten’. Mijn hemel, daar teken je toch voor.
Uit respect voor hetgeen scabreus teloorging, verlaten wij bij Maastricht de A2, om ons langs Ternaaien en Rukkelingen-aan-de-Jeker naar Jeuk te spoeden. Een goede keus want het betekent lekker sturen, over een kleinschalig wegennet met af en toe een pittig klimmetje – kortom, koers, zoals de Belgen zeggen. Eerste merkwaardige ervaring: als we vanuit Wallonië Vlaanderen binnen denderen, doemt er in de leegte een enorm geel verkeersbord op met bovenaan de Vlaamse leeuw, daaronder Vlaanderen en daar weer onder Provincie Limburg. Dat is tot daaraan toe maar even verderop staat een tweede bord met daarop aangegeven de maximumsnelheden in Vlaanderen. Hoezo? Dat regel je toch niet gewestelijk? Dat regel je toch landelijk?
Tenenkrommend
Evenmin verwacht: Huis Taha wordt gerund door een Palestijn. Wat doet die hier in godsnaam? En wat vertelt de enige klant die we op deze dinsdagmiddag treffen, een morsige man die weinig tegenspraak duldt? Dat-ie eerst met een driekwart Italiaanse vrouw heeft verkeerd, toen elf jaar aan een Kroatische bleef hangen en nu met een Filipijnse in bed ligt. Dan ben je dus net geland in Jeuk – een stil straatdorp ergens op de taalgrens onder Sint-Truiden en vlieg je in een paar seconden de wereld over. Wonderlijk.
Een cadeautje, anders kan ik het niet noemen. ’s Middags mogen we langskomen bij Hilda Poleunus, aan de Allendelaan in het nabijgelegen Landen. Hilda Poleunus, de vrouw die samen met haar man zaliger Eric Mathues begon met de inventarisatie van alle Lourdesgrotten in België… En zo’n Lourdesgrot, dat is wat. Natuurlijk, als je er één hebt gezien, heb je ze allemaal gezien: met een suikerzoete Maria hoog in de nagebouwde rotswand en Bernadette beneden, op haar knieën, de handen gevouwen, opziend naar de Heilige Maagd. Een en al zedigheid, tegelijkertijd tenenkrommend, om te lachen én te huilen – zeg het maar. Zelf heb ik een dierbare herinnering aan het Mariapark in Lommel-Werkplaatsen – een subliem voorbeeld van volksdevotie, mooier vind je niet.
Hilda ontvangt ons thuis, in de huiskamer, boordevol spullen maar wat vooral opvalt, is het levensgrote Mariabeeld naast de eettafel. Zo gepositioneerd dat het lijkt of de maagd over de schouder van Hilda meekijkt om te zien wat ze leest – het zal haar geruststellen want Hilda bladert door het tienmaal per jaar verschijnende Maria, middelares en koningin. Waar komt die opvallende verering van Maria in België toch vandaan? Hilda, een rijzige vrouw, tegen de zestig, vriendelijk maar gereserveerd: ‘Eén van de verklaringen zou zijn dat pastoors het bouwen van een Lourdesgrotje in de tuin als een vorm van penintentie zagen, als boetedoening. Liefst in de voortuin, heb ik horen zeggen, zodat anderen het ook konden zien.’
Diepe gevoelens
Veel Lourdesgrotten bevinden zich nabij kerken en kloosters en daar zitten volgens Hilda meer dan alleen godsdienstige redenen achter. ‘Rond 1900 maakte de kerk zich ernstig zorgen over de opkomst van het socialisme, de nieuwe heilsleer. Om de mensen daarvan af te houden, lieten sommige pastoors een grot bouwen, op zondagmiddag, toevallig net het moment waarop de socialisten hun meetings hielden. En dan kregen ze er van de geestelijkheid ook nog een whisky’tje bij!’
Zelf ontving Hilda haar liefde voor Maria van ‘mijn mamma en mijn pappa’. ‘Zij waren allebei heel fel geïnteresseerd in Lourdes. Net als mijn schoonmama. Die is jarenlang actief geweest in de ziekenzorg ter plaatse.’ Toen haar moeder in 2008 kwam te overlijden, zocht Hilda naar een plek waar ‘ik haar nog kon ontmoeten’. ‘Dat werd de Lourdesgrot hier in de buurt, in Trognée waar mijn moeder vandaan komt. Aan die grot heb ik goede herinneringen want daar heeft ze me voor het eerst van Maria vertelt en van Bernadette Soubirous. Hij werd ook de eerste in de inventaris die we vanaf 2008 zijn gaan maken. Nu kom ik mijn familie tegen in elke Lourdesgrot die ik bezoek.’
Schoorvoetend beken ik Hilda dat ik niet (meer) gelovig ben en dat hele gedoe rond Maria beschouw als een onschuldige vorm van katholieke folklore. Het stoort haar niet. ‘Voor mij zijn Lourdesgrotten meditatieplekken. Daar kun je ook als niet-gelovige goed terecht.’ Bladerend in één van de boekjes Lourdes in België die Hilda en haar man hebben uitgegeven, zien we het paar gehurkt voor zijn miniatuur Lourdesgrot achter in de tuin. ‘De grot maakt deel uit van een modelspoorbaan’ staat erbij. En op pagina 18 van hetzelfde boekje lezen wij: ‘Carola is terecht trots op haar mooie grotje.’ Diepe gevoelens overmeesteren mij, van wisselende aard.
Scabreuze plaatsnamen: Reeth, de parel van de Betuwe
Snorretje
Het hoofddoel van ons bezoek aan de streek is natuurlijk Kuttekoven. Daar is het allemaal om begonnen en goedgemutst begeven wij ons vanuit Landen op weg naar Borgloon. Afwisselend rijden hier, eerst over een weidse vlakte, later bij Heks over holle wegen, kedèng kedèng met betonplaten bedekt, en jawel, ook al ontnemen die straatdorpen je het zicht op de ruimte, de ruimte bestaat nog wel. Zeker ook bij Kuttekoven, een authentiek boerengehucht, deels in een schilderachtig valleitje, met nota bene een heus kasteel en een lief kapelletje.
Nu was ons onderweg al opgevallen dat er verkiezingen aanstaande zijn – overal en nergens lachen de kandidaat-politici je vanaf grote billboards toe. Maar op Deneuker Danny hadden we niet gerekend. Deneuker Danny, hoe bestaat het? Hem natuurlijk even gegoogeld en wat blijkt? Danny heeft al een hele carrière achter de rug, was tussen 2012 en 2018 burgemeester van Borgloon waaronder Kuttekoven ressorteert, en deze gemeente valt weer onder de regio Vochtig Haspengouw. Tja, ik zeg niks …
Verder googelend stuiten we nog op een filmpje op YouTube waarin Van Kut Luciënne, Eddy Poep en Deneuker Freddy te kennen geven absoluut niet van plan te zijn hun achternaam op te geven. ‘Ik ben fier op mijn naam’, laat Freddy weten, de meest aandoenlijke van het stel, met zijn honkbalpet en zijn bril en zijn snorretje, staande voor een paar worsten aan de muur – hij werkt in een slagerij. ‘Hoe vaak ik niet te horen krijg “wablief?” als ik mijn naam noem …’
Plan
’s Avonds zijn we te gast bij Jorg Strijbos, voorzitter van de Heemkundige kring Gingelom waaronder Jeuk valt. Want hoe zit het nou eigenlijk met die taalgrens, speelt dat nog? De voorzitter, een jeugdig ogende man: ‘Amper. In Gingelom kun je gerust Frans spreken, dat stoort niemand. En omgekeerd, als een Vlaming in Wallonië iets in het Vlaams bestelt, krijgt hij het.’
Maar verschillen zijn er wel, vindt Jorg. ‘’ne Vlaming heeft z’n zaakjes graag netjes op orde. Een Waal interesseert dat minder. Die zet z’n afgedankte auto achter z’n hof of voor in de tuin en daar blijft-ie dan jaren staan. Dat is echt iets voor een Waal. Het is een andere cultuur, hè, net als de Nederlandse. Bij jullie is alles geregeld, tot en met de kleur van de voordeur en de vorm van de dakpannen. Jullie hebben last van regulitis terwijl wij in België zeggen: “Trek uw plan”.’
Akkoord. Maar vindt hij ook niet dat België met zijn straatdorpen is uitgegroeid tot een puur autoland waar de ruimte langzaam maar zeker verstikt? ‘Aan de straatkant misschien’, nuanceert Jorg, ‘maar achter hun huizen hebben de mensen vrij uitzicht! En al die auto’s, dat is waar, dat is in honderd jaar zo gegroeid, dat verander je niet zomaar. Er wordt nu wel over gesproken, hoe België minder afhankelijk van de auto te maken. Als je een huis koopt, althans in Vlaanderen en Brussel, krijg je er tegenwoordig een Mobiscore bij. Daarin staat hoe goed dat huis is ontsloten, hoe makkelijk je te voet of met de fiets winkels kunt bereiken, de school van de kinderen, het station enzovoort. Hoe hoger de score, hoe beter de prijs voor dat huis.’
De opkomst van de elektrische fiets zou wat dat betreft wel eens het verschil kunnen maken, opper ik waarop Jorg in hoongelach ontsteekt. ‘De fiets … in België … dat is heel wat anders dan bij u. Weet ge hoe ze het fietspad hier noemen? Het dodenstraatje. Er wordt wel veel gefietst in België, maar dan op zondagmorgen, in een sportbroekje, met tien man, van negen tot elf en dan ’n pintje drinken, op café, tot half één want dan staat thuis het eten klaar. Daar verandert de elektrische fiets niets aan. Fietsen doe je hier alleen voor de lol.’
Tijd om terug te keren naar huis. Maar voordat we dat doen, rijden we nog een keer langs Huis Taha. Toch eens kijken hoe het zit met die Palestijn. Opnieuw valt me op hoe stil het is op straat – Jeuk lijkt wel uitgestorven, geen mens te zien. Daarom komt het als een verrassing in Huis Taha liefst vier Jeukenaren te ontmoeten: Rudy Graindor, met zijn blauwe honkbalpet, Eddy Ghoos, gewezen caféhouder en nu sukkelend met zijn gezondheid, Carine Timmermans, aan de gezette kant wat haar er niet van weerhoudt nu al, het is amper elf uur ’s ochtends, een pizza naar binnen te schuiven, en Rohnny Philipaerts, de meest melancholieke van het stel, misschien dat-ie daarom zoveel grappen maakt.
Mestvaalt
Al snel zitten we in een geanimeerd gesprek en als ze vernemen van mijn zoektocht naar scabreuze plaatsnamen, zijn ze me meer dan ter wille. Kut kennen ze in het Vlaams alleen als scheldwoord, leert deze spoedcursus, anders spreken ze van foef, preut, trutte en nog tig varianten. Lul kennen ze helemaal niet of het zou moeten zijn als een vorm van broodbeleg. En waar wij zeggen: ‘Wat een lul, die man’, zegt een Vlaming: ‘Wat een klet, paike’. Of kortweg vortzak.
Als ik mijn verbazing uitspreek dat het plaatselijk eethuis gerund wordt door een Palestijn, kijkt het gezelschap me bevreemd aan. ‘Hoezo? De meeste frituren zijn ook in handen van buitenlanders, Chinezen vooral. Belgen willen dat niet meer doen. Veel te hard werken.’ Inmiddels is Taha erbij komen staan, het bedrijf draagt zijn naam, een klein, bedrijvig mannetje en hij vertelt. Hoe hij in Gaza een restaurant runde, hoe hij vijf jaar geleden wegens bedreigingen het land ontvluchtte en een veilig heenkomen zocht in Zolder, bij Hasselt. Dat hij nu in Jeuk voor zichzelf was begonnen en dat hij hoopte op hereniging met zijn gezin – de helft verblijft nog in de Gazastrook. ‘Zolang je leeft, maak je plannen’, vat hij samen, ‘denk je aan een toekomst.’
Intussen halen de Jeukenaren herinneringen op aan vroeger, aan de jaren vijftig, toen het dorp nog een toneelvereniging had, Onder Ons, en een voetbalclub, Daring Jeuk, en een fanfare, La Goyétoise, toen het nog drie beenhouwerijen telde en wel acht winkels, variërend van de Mariekes tot de Lido en van de Twee Zusters tot de Coöperatief, toen het nog een Pispotstraat kende – Rohnny had er gewoond en zag nog voor zich hoe de mensen ’s ochtends vroeg hun pispot leegden op de mestvaalt voor hun boerderijtjes. ‘Wacht, ik zal je wat laten zien’, zegt-ie, pakt zijn mobiel en toont me een foto waarop hij staat afgebeeld met zijn accordeon. Het is het moment dat ik begrijp ik wat deze mensen delen, de melancholie om een verleden dat is uitgewist. Verslagen zijn ze, zonder toekomst.
Foto’s: Paul Vreuls