Drijfstangen, lagers, tandwielen, zuigers, technische schema’s, hand- en werkplaatsboeken: Leo Steenks lééft te midden van motorspullen.
Tekst Olivier Visser, foto’s Chris Pennarts
‘Maar zo zachtjes aan loopt het wel een béétje uit de hand.’ Baaltje shag in de borstzak, potje op, starten en ploffen. Open het gas! Hagenaar Leo Steenks (59) reed zijn eerste motorkilometers op een DKW RT 175, in de tijd dat je als motorrijder nog de vrije teugel had. ‘Het was eind jaren zestig en je kon echt losgaan. Aan de rand van de bebouwde kom hield het verkeer zo’n beetje op en was het gáán. Je zat nergens mee. Vroeger draaide ik 20.000 tot 30.000 kilometer per jaar, in Nederland. Da’s nu wel over.’
Racen als uitlaatklep
Het was de tijd dat Leo als zeventienjarige de deuren van de LTS achter zich dichtsloeg. Zonder diploma. ‘Ik was het goed zat op school. Een uitlaatklep voor mij was de racerij. Vijftien jaar lang heb ik geraced, in alle tweetaktklassen, van 50 tot 500 cc. Viertakt heeft me nooit kunnen boeien. Na een beetje stoeien met een 125 cc off road, was ik genezen. Ik vroeg me af waar de pedalen zaten. Kon ik wat bijtrappen om de fiets een beetje prik te geven. Tweetakters hebben een veel levendiger karakter. De motoren zijn qua constructie simpeler, maar het inwendige proces is veel complexer, veel interessanter dan bij een viertakt.’
Nintendo-monteurs
‘Porrelen zit me in het bloed. Aan de racemotoren deed ik alles zelf. Trouwens: onderhoud en reparaties kun je, zeker tegenwoordig, maar beter zelf doen. Ik heb het niet op de hedendaagse ‘Nintendo-monteurs’. Als een mankement niet in de computer zit, staan ze met lege handen. Probeer bij pech onderweg maar eens iets gerepareerd te krijgen bij de dichtstbijzijnde motorwerkplaats. Als het hun merk niet is of een iets te oude motor, kun je het vergeten.