John Moesker heeft heel Europa zo’n beetje onder zijn motorbanden gehad. Alleen Noorwegen is om de een of andere reden nooit bezocht. ‘Maar dat is dan maar zo’. Dit alles met slechts één lekke band op het ‘downside’-lijstje en koffers vol verhalen. Ook over zijn laatste reis.
Tekst Mark Litjens, foto’s Andrew Walkinshaw
‘Motorrijden is pas 25 jaar geleden in mijn leven gekomen. Voor die tijd wilde ik ook al een motor hebben, maar een jong gezin kost veel geld. Toen de kinderen de deur uit waren, stond er in no-time een Honda Silver Wing voor de deur. Dat was overigens niet zo’n succes. Het frame was te slap. Dus ben ik overgestapt op een Gold Wing 1200 en iets later naar de 1500. Prachtige machines, maar wel toerbuffels. Om af en toe ook even lekker snel door de bocht te gaan, stond er bovendien een VFR klaar.
De Gold Wing was meer om met mijn Lous te kunnen reizen. De verantwoorde keuze, zeg maar. Daarna nog 3 Pan Europeans, twee elfhonderds, één dertienhonderd. Die laatste was een zwabberkont: ik pakte een hobbel met dat apparaat en de achterkant ging alle kanten op. Meteen doorgereden naar de dealer en ingeruild voor een VFR V-Tec.
Die V-Tec kocht ik zo’n twintig jaar na mijn eerste motor en dan merk je dat je ouder wordt. Het hangen op het stuur deed pijn in mijn polsen, een Crosstourer was beter voor mij. Al met al ben ik nu bezig om mijn elfde Honda aan te schaffen, waarschijnlijk een NC 750 Integra. Oudere mannen worden kleiner en de Crosstourer past niet mee zo. En mijn ziekte helpt ook niet mee: leukemie zorgt er voor dat het kleiner worden nog sneller gaat. Ook kan ik het gewicht van de Crosstourer niet meer handelen. En hoewel ik volgens de artsen niet al te lang meer heb, wil ik wel blijven rijden. Bovendien is zo’n lichte motor misschien gemakkelijker naar de hemel te transporteren. Ik zoek nog een transporteur…
Camperspecialist
Die leukemie werd vorig jaar vastgesteld en het gaat hard. Maar ik ben er nog steeds en ik blijf rijden zo lang ik kan. Voor mij is het ontspanning, even weg zijn van mijn ziekte. Het brengt mij ook terug naar de mooie tijden. Ik heb als redacteur voor een reis- en campermagazine door Europa gereisd, heel wat mensen ontmoet en mooie verhalen gehoord. Overigens ging ik niet altijd met een camper op pad voor mijn reportage: dan reisde ik toch lekker op de motor en fotografeerde onderweg andere campers voor bij het artikel. Niemand ooit iets van gemerkt.
Als ik terugdenk aan al die landen die ik heb bezocht, al die kilometers, dan springen er zo een paar verhalen uit. Zoals die keer dat ik met mijn vriendje Joop via Polen en langs de Oostzee naar Auschwitz ben gereden. Ik heb daar staan huilen in de armen van een Zweedse vrouw. Om een blonde haarstreng van een kindje dat daar was vergast in de Tweede Wereldoorlog. Heel aangrijpend. We hielden het beiden niet meer droog. Wie die Zweedse was? Geen idee.
Au
Helemaal bizar was een reis door Oostenrijk. Nota bene in het plaatsje Au. Valt zo’n basejumper uit de lucht. Pal voor mijn ogen. Dood. Geen prettig gezicht en dat is iets dat je niet snel vergeet. Vooral als blijkt dat zijn weduwe bij mij op de camping bivakkeert. Het heeft mij heel erg aangegrepen. Ik overwoog om naar huis te gaan, maar ben uiteindelijk toch verder zuidwaarts gereisd. Na zo’n 30 kilometer moest ik tanken. Staat bij dat tankstation annex hotel een mevrouw naar mij te wenken. ‘U heeft iets ergs meegemaakt’, zegt ze. Nou ja, hoe kan dat? We hebben lang gepraat, ook over haar verongelukte zoon. Heel bijzonder.
Maar het kan nog aparter. In midden-Italië, in de Abbruzzen, loop ik geheel in gedachten verzonken door een natuurgebied te ploeteren met mijn motorlaarzen aan, komt er een vrouw op mij af en loopt met mij mee. Ik vertel haar het hele verhaal en zij wist mij gerust te stellen. De lading er vanaf te halen. Zit ik een paar jaar later thuis de krant te lezen, zie ik een artikel over haar. Blijkt zij in Italië een hele bekende therapeute te zijn.
Ook in de Abbruzzen: ik ontmoet een oude vrouw, helemaal in het zwart gekleed, in een bijzonder kerkje. We drinken koffie en ik praat met haar, onder andere over haar lang geleden overleden man. Als ik weg wil en mijn portemonnee zoek om af te rekenen, zegt zij dat ze het niet kan accepteren dat ik betaal. ‘Alleen mijn man mag voor mij betalen’. Op dat moment pakt ze van onder haar rok, beter gezegd onder de zevende van al haar rokken, een portemonneetje met daarin het geld dat haar man voor haar heeft achter gelaten.
McMoes
Schotland staat heel hoog op mijn favorietenlijstje. Zes keer ben ik daar geweest, vooral in het hoge noorden. In de Highlands heb ik het altijd erg naar mijn zin. In het plaatsje Talmine kwam ik ooit een klooster tegen en meteen de eerste keer dat ik daar pauzeerde, bekroop mij het gevoel dat ik daar ooit eerder ben geweest. Ik geloof helemaal niet in tweede levens en zo, maar de ‘aha-erlebnis’ is daar zó sterk, dat ik hier keer op keer terug kom. Mijn vrienden noemen mij ondertussen MacMoes.
Onlangs kwam ik er achter dat het klooster nu een ‘bed and breakfast’ is. Ik ken het niet anders dan een gesloten, vervallen gebouw. Je snapt natuurlijk wel dat ik daar nog een keer naar toe moet. En dat gaat nu gebeuren. Dat is ook de reden dat ik mijn Crosstourer wil inruilen voor de lichtere Integra. Mijn ziekte maakt mij steeds zwakker en ik heb dus een lichtere motor nodig. Ik heb laatst nog een reis gemaakt naar het Thüringer Wald. Elke bocht is dan een hele opgave. Het ging gewoon niet meer op de Crosstourer. Ik heb flink zitten janken op mijn hotelkamer, mag je gerust weten.
Ik hoop tenminste dat ik nog op de motor kan, maar niks is zeker meer. In het ergste geval moet het met de Suzuki Swift, maar gaan zal ik. Ik kom oorspronkelijk uit Twente en daar heeft elke boerderij een ‘stiepelteken’, een versiering, meestal in de nok, op de voorgevel. Zo’n stiepelteken heb ik nu ook laten maken voor het klooster in Schotland. Het tekent voor mij de symbiose tussen John Moesker en MacMoes. Ik wil dit aanbieden aan de eigenaar van de bed and breakfast en vragen of hij dit een plekje wil geven in het klooster. Het wordt mijn ‘finale’, mijn laatste reis. Ik zie daar tegenop, maar als het op de motor kan, wordt het alweer leuker. Zo’n stiepelteken past immers beter in mijn Hepco & Becker-koffers dan op de hoedenplank van mijn Swift.
Pan in de helm
Het is nu elke dag wel iets. Nu weer kloven in mijn oren. Ik heb net een nieuwe helm en die kan ik daarom niet op. Te strak. Die ligt hier met een pan er in om op te rekken, zodat hij hopelijk straks wel over mijn hoofd kan. Beetje praktisch blijven, toch? En van elke dag een feestje maken. Misschien is het af en toe een beetje gekunsteld, het lukt mij vrij aardig om positief te blijven ondanks alles. Zolang ik maar op die motor kan blijven rijden. Naast het trouwen met mijn Lous is motorrijden immers mijn beste keuze ooit geweest. Alleen al de gedachten aan alle reizen en alle mensen die ik heb ontmoet, helpen mij enorm.’
John Moesker kreeg te horen dat hij acute leukemie heeft. Een onomkeerbare ziekte. Uit het motorrijden put hij nog altijd veel energie, reden waarom hij minimaal nog een keer een grote reis wil maken, naar ‘zijn’ Highlands.