Als Lull bestaat is er misschien ook een Piemel. Een alleszins redelijke gedachte. Maar helaas, geen Piemel. Wel Fiemel. Niet echt een scabreuze plaatsnaam, maar toch. Wie Fiemel hoort, denkt piemel. Of raakt anderszins geïnspireerd. Zoals mijn vriend Cees, die laatst vroeg: ‘En, al wezen friemelen?’
Fotografie: Paul Vreuls
Reden genoeg om af te reizen naar Noordoost-Groningen. Een heel eind, maar dan heb je ook wat. Eindeloze akkers, de buurman op anderhalve kilometer en dijken te over. Ook fijn: ik mag langskomen bij Wia Buze, de nachtegaal van het noorden, om haar nieuwste CD (Lös!) in ontvangst te nemen. En laat zij nou toevallig vlak bij Fiemel wonen, in Termunten. Misschien weet zij hoe het zit, met Fiemel en zo.
Punt van Reide
Het is een waterkoude winterdag als we over de Zeedijk richting Punt van Reide denderen – een buitendijkse landtong die zo de Eems-Dollard insteekt. Aan de basis daarvan, maar wel binnendijks, ligt Fiemel. Ooit een dorp op een terp, een wierde in het Gronings, maar nu nog slechts plaats biedend aan twee zwart geteerde bunkers en wat bakstenen bijgebouwen. Het zijn de restanten van wat de Duitsers hier in 1943 bouwden, de Marine FLAK Batterie Fiemel, ter bescherming van de haven van Emden, aan de overkant van de Eems.
Natuurlijk doen we een poging naar de Punt van Reide te lopen maar dat mag niet – het is een rustgebied voor vogels en zeehonden. Onderweg komen we wel een vrouw met een hond tegen, maar om haar nou te vragen wat Fiemel betekent… Voor je het weet, stuurt ze de hond op je af, met de aansporing: ‘Worst!’ Ook zien we een volk brandganzen – magnifiek, dat zwart in alle tinten. Maar wat doet die ene daar, zittend in het gras, ver verwijderd van de groep? Vogelgriep? En hoor ik daar een wulp?
De kluut
Uiteindelijk belanden we in het Bezoekerscentrum Dollard waar we worden ontvangen door Hans Leenders, van Team Dollard. Net op het moment dat ik hem de vraag wil voorleggen, breekt de pleuris uit. De gevulde koeken zijn op! En waar Hans en zijn collega ook zoeken, er is er niet één meer te vinden. Druk overleg, nerveus gebel, misschien weten ze op het hoofdkantoor waar ze liggen.
Intussen verdiepen wij ons in het ontstaan van de Dollard. Ooit heette het Reiderland, een welvarend veenweidegebied met tientallen dorpen op wierden. Lage dijken beschermden het tegen de zee, maar na iedere storm konden de boeren opnieuw aan de slag, onder het mom: ‘Dei nait diek’n wil, mout wiek’n’. Dat eindeloze dijken bleek op den duur onbegonnen werk, getuige ook wat de boerenzoons in die tijd te horen kregen: ‘Trouw nooit een meisje achter Farmsum’. Zeg maar uit Fiemel en omgeving!
Toen het water in de zestiende eeuw ook de stad Groningen bedreigde, begrepen alle partijen dat het tijd werd te ‘polderen’. Sindsdien is de Dollard stukje bij beetje teruggedrongen en het heeft een haar gescheeld of ook het restant was opgeofferd aan ons vooruitgangsgeloof. De oevers van de Eems moesten van Provincie en Rijk veranderen in een industrieel kerndistrict en zo een einde maken aan de werkloosheid onder de Oost-Groningers – structureel drie keer zo hoog als elders. Zover is het niet gekomen dankzij… de kluut, een beeldschone steltloper, hoog op de poten met zwarte accenten waaronder een lange wipsnavel. Een belangrijk deel van de Europese populatie broedde op de kweldergronden, een gegeven dat de Werkgroep Dollard keihard uitspeelde, met dank aan de tijdgeest – we spreken over begin jaren zeventig van de vorige eeuw, toen de milieubeweging opkwam.
Een nachtmerrie
Omdat er nog steeds geen gevulde koeken zijn, besluiten we er tussenuit te peren. Nog even knallen, voordat we aanbellen bij Wia. En knallen kun je hier, op de kaarsrechte polderwegen, van God en alleman verlaten. Jemig, wat is het hier leeg. Af en toe een haakse bocht of een klimmetje naar een coupure in de slaperdijk, verder is het alleen maar scheuren, door de Johannes Kerkhovenpolder, de Reiderwolderpolder, de Carel Coenraadpolder. Zelfs boerderijen ontbreken, in zoverre dat ze op de vingers van één hand te tellen zijn, maar wel van een ongekende omvang. Nooit zulke gigantische schuren gezien. Het enige wat ontbreekt, zijn mensen. Werkelijk niemand te zien.
En toch, ooit was dat heel anders, ooit liepen hier Molukkers rond. Dat leren wij als we richting Nieuwe Statenzijl op het Ambonezenbosje stuiten, aan de voet van de Zeedijk. Volgens een informatiebord herinnert de naam aan de plek waar de Nederlandse overheid in 1953 een paar honderd Molukkers neerpootte toen die moesten worden gerepatrieerd uit Indonesië. Een krankzinnig idee, dat je denkt mensen uit de tropen met goed fatsoen in deze totale uithoek, guur en winderig en ver weg, te kunnen vestigen, nota bene in de barakken waar tot voor kort nog gevangenen uit Veenhuizen zaten opgesloten.
Sowieso had de overheid er een handje van in deze hoek de mensen onder te brengen die het liever kwijt dan rijk was. NSB’ers bijvoorbeeld die moesten helpen bij de landaanwinningswerken, in het slik zogezegd, gebroederlijk naast werklozen die in het kader van de DUW, de Dienst Uitvoering Werken, aan de slag moesten. En dat werken in het slik, dat was zwaar, herinnert zich eentje, een nachtmerrie. ‘Het bloed stond in mijn handen. En dan die lieslaarzen. Je zakte tot je knieën in het water. Als je niet oppaste, zogen die laarzen zich vast en liep jij op je sokken in de modder verder.’
Geweldig
Een uurtje of wat later staan we dan toch voor de deur bij Wia, de nachtegaal van het wad zoals Harry Muskee, de Cuby van de Blizzards, haar ooit noemde. Dom natuurlijk want op het wad zul je nooit een nachtegaal horen maar het zij hem vergeven, hij merkte haar op en dat pleit voor hem. En voor Wia natuurlijk. Zoals afgesproken mogen we even binnenkomen waar we aan de eettafel worden getrakteerd op een kop koffie en een stuk Knol’s koek, ‘echte Grunniger kouk’, zoals Wia zegt.
Terwijl Wia vertelt dat ze van jongs af maar één ding wilde, zammeres worden, zoals ze het als peuter noemde, worstel ik met de vraag hoe de kwestie Fiemel ter sprake te brengen. Zoiets leg je niet voor aan een dame, maar gelukkig is daar Hans Hauer, haar echtgenoot. Terwijl Wia naar de keuken loopt voor nog een kopje koffie, zie ik mijn kans schoon en vraag Hans wat Fiemel betekent. ‘Geen idee’, zegt hij en Gronings voor piemel is het zeker niet, laat staan dat er ter plaatse grappen worden gemaakt over Fiemel. Wat de vraag oproept: wat is dan Gronings voor piemel? ‘Piethoan’, grinnikt hij, ‘te vertalen als piethaan en uit te spreken als piethòòn. Dat is as Gronings as it gets.’
Waar Fiemel voor staat, leren we pas als we eenmaal thuis zijn. Het gaat terug op Fimelon en dat betekent dorp aan de geweldige stroom, de Eems dus. En Fimelon is weer verwant met het Oudnoors fimbul in de betekenis geweldig. Piemel daarentegen heeft niets met geweldig te maken maar met de negentiende eeuw. Toen spraken kinderen over pimele als plassen en pimel als urine. Mogelijk is er zelfs een verband met het Duitse pinkeln, plassen, en dat kan weer verwijzen naar onze kleinste vinger, de pink…