Max Reisch uit Kufstein gaat als 18-jarige aan de Weense universiteit economische geografie studeren. Als bijbaantje brengt hij filmrollen van bioscoop naar bioscoop. Al snel koopt de Tiroler zijn eerste motorfiets – een tweedehands 175 cc Puch. In 1931 verkent Max op deze tweetakt ukkepuk het alpenland. Maar de verre verten lonken. Geïnspireerd door de avonturenromans van onder meer Karl May droomt Max van een motorreis naar Bombay. Een 13.000 km lange tocht via de Balkan, dwars door Anatolië en Voor-Azië naar Brits-Indië.
Herbert Tichy
Zijn professor ondersteunt het plan. Wel geeft hij Max de raad eerst een proefrit door de Sahara te ondernemen. Dat gebeurt in 1932, nadat de jeugdige Kradfahrer zijn 175 cc Puch heeft vervangen door een 250 cc tweedehandsje. De route van 9.600 km gaat via Spanje door Marokko, Tunesië, Libië en Italië terug naar Oostenrijk. Meteen na thuiskomst begint Max zijn grote reis naar India voor te bereiden. Hij krijgt van de Puchfabriek een gloednieuwe T250 cc. Verder wordt binnen diplomatieke kringen een hele reeks visa en recommandaties voor Turkse pasja’s, Arabische sjeiks, Perzische khans en Indische maharadja’s verzameld. Kort daarna loopt Max in Wenen leeftijdgenoot Herbert Tichy tegen het lijf. Ook deze student geologie wil graag naar India, maar heeft noch motorfiets noch rijbewijs. Max besluit Herbert als kompaan en duopassagier mee te nemen. Tichy zou later zelf een enthousiaste motorrijder worden. Zo chauffeerde hij tussen 1935 en 1937 solo naar Kashmir om vandaar verder te tuffen naar Afghanistan, Nepal, Tibet en Birma. In 1955 werd Tichy wereldberoemd toen hij in de Himalaya voor het eerst de 8.200 meter hoge Cho Oyu besteeg.
Blamage
27 juli 1933 is de grote dag: Max en Herbert vertrekken uit Wenen. Tot aan de Hongaarse grens vergezellen vrienden en familieleden de jonge helden. Het uitwuiven duurt er erg lang, omdat de douanecontrole twee uur duurt. En daarna En daarna gebeurt iets onaangenaams. Nog geen twintig meter in Hongarije stuurt Max de Puch in een greppel en maken hij en zijn metgezel een ferme buiteling. Wat een blamage… zo onder het toeziende oog van hun uitgeleide. Tot overmaat van ramp blijkt de voorvork krom. Maar een pijnlijker afgang blijft ze bespaard. De Puch zetten ze met brede grijns weer vlug op zijn wielen en behoedzaam reizen ze voort, richting Boedapest.
Nadat de voorvork is rechtgetrokken, spoort de Puch weer als vanouds, zodat ze de uitgestrekte poesta’s in sneltreinvaart doorkruisen. Vervolgens zijn de bergen van Servië en Macedonië aan de beurt en drie dagen later rijden ze het Bulgaarse Sofia binnen. Deze stad biedt een voorproefje van de oriëntaalse wereld, die hen weldra te wachten staat. Bulgarije was namelijk tot 1878 in Turkse handen en Sofia bezit anno 1933 nog vele hammams, moskeeën en soeks. Gelukkig vind je er ook cafés. Max en Herbert laven zich dankbaar aan ‘Bier und Schnaps’, geneugten die ze spoedig moeten ontberen.
Ménage à Trois
De eerste ontmoeting met de Oriënt blijkt weinig verheffend. De Turkse kommies die in de avondschemering eenzaam de grens bewaakt, weigert hen binnen te laten, met de woorden ‘Het is zes uur’. Hierna declameert hij geeuwend dat ‘geen mens dag en nacht kan werken’. De grensformaliteiten zullen moeten wachten tot zonsopgang. Die ochtend doemt een andere hindernis op. Oost-Thracië, het Europese deel van Turkije, blijkt grotendeels verboden terrein te zijn. De militaire zone kan slechts bereisd worden in gezelschap van een soldaat. Maar hoe doe je zoiets met een zwaar beladen solomachine die al twee personen vervoert? De soldaat wordt op de duozit gezet, terwijl Herbert daarachter plaats neemt op de tentzak.
Zo tuffen ze ‘knusjes’ in slowmotion naar Istanbul. Meerdere keren dreigt de karrevracht om te vallen. Zo lang de stoffige piste vlak is, kan de Puch ’t wel trekken. Maar bij hellingen moet iemand afstappen. Max rijdt eerst met de soldaat vooruit, waarna Herbert te voet volgt. De argwanende militair tikt Max op de schouder zodra Herbert uit zicht verdwijnt. Wordt het echt te steil, dan rijdt Max terug om Herbert op te pikken, terwijl de soldaat beiden in het vizier houdt.
Vuurtje maken
In Istanbul maakt het duo op de motorfiets excursies naar de belangrijkste monumenten, zoals de Aya Sofia, Grote Bazar en de Blauwe Moskee. De straten van Istanbul – met duizenden kuilen en gaten – bezorgen Max bijna een zenuwinzinking. Daarom wijkt hij al snel uit naar de ijzeren tramrails. Dat vereist concentratie en durf. Heb je echter de eerste angst overwonnen, dan ‘geht die Sache wunderbar‘, aldus Max.
Acrobatiek is enkele dagen later ook vereist op de hoogvlakten van Anatolië. Het wegdek is er vaak zo slecht, dat urenlang alleen in de eerste versnelling gereden kan worden. Gevaarlijk zijn ook de vele ezelkarren en ossenwagens die zich zonder waarschuwing voor je wielen gooien. Een andere ergernis vormen de pesterijen van de Turkse bureaucratie: dagelijks zeker zes controles. In elk dorp onderzoekt een overijverige diender minutieus de reispapieren. De plaatselijke bevolking daarentegen is de vriendelijkheid zelve. Overal krijgen onze hoofdrolspelers meloenen, brood en eieren. Wil je een lekkere omelet bakken, dan is wel vuur nodig. Lastig als je kampeert op een dorre steppe, waar bomen noch struiken groeien. Daarom verzamelen Max en Herbert verdroogde drek van kamelen en runderen. En als je de ‘Streichhölzer’, de lucifers, bent vergeten? De twee weten raad. Schroef een bougie los, leg die op een met benzine doordrenkte lap, trap op de kickstarter en je hebt een mooi vuurtje.
Zonnesteek
Na het Taurusgebergte schrammen onze vrienden bij Iskenderun de Middellandse Zee. Deze havenstad is ooit door Alexander de Grote gesticht en werd in 1920 bij het Franse mandaatgebied van Syrië gevoegd; het zou nog tot 1939 duren voordat Iskenderun weer Turks werd.
Max en Herbert zijn verrukt over de wegen in Noord-Syrië. Vanwege hun strategisch belang worden deze door het Franse vreemdelingenlegioen keurig onderhouden. De rit naar Aleppo – bekend om zijn citadel, gebouwd door de kruisvaarders – is dan ook een genot. Aangekomen slaat het noodlot echter toe. Barstende hoofdpijn veroordeelt beide heren tot een verblijf van vijf dagen in een hotelkamer. Een te hulp geroepen arts stelt een zonnesteek vast. Na genezing kopen ze meteen twee tropenhelmen voor de komende monsteretappe, door de Syrische Woestijn naar Bagdad. Het wordt een martelgang. Overdag is het zo heet dat de metalen delen van de Puch bij aanraking brandwonden veroorzaken. Daarom rijdt het tweetal tot ver in de nacht door. Wel neemt door slecht zicht het aantal valpartijen toe. Gelukkig vinden ze na drie dagen de bovenloop van de Eufraat. Deze rivier volgen Max en Herbert daarna stroomafwaarts richting Irak. Vanzelfsprekend nemen ze onderweg zo nu en dan een frisse duik in het water. Met kletsnatte kleren stappen ze dan op, waarna de zwoele rijwind hun kloffie in mum van tijd droog blaast: verkwikkendem momenten.
Vanille-ijs
Minder aangenaam is het gevaar van roofovervallen. Daarom escorteert een pantserwagen van het Légion Étrangère het duo vanaf de oase Abu Kamal naar de Iraakse grens. Een grenssteen vermeldt in Arabisch schrift dat de reizigers hier Mesopotamië, het huidige Irak, binnenrijden. Die avond bereiken Max en Herbert een stadje dat nog op geen enkele landkaart staat: Al-Hadithah omvat een honderdtal bungalows en loodsen van gegolfd plaatijzer. Een mobiele stad die in 1933 door Shell als uitvalsbasis wordt gebruikt voor het aanleggen van de oliepijpleiding Kirkuk-Haifa. Een zandstorm verhindert verder reizen. Vervelend is dit allerminst, want twee dagen lang geniet het duo van Engels ontbijt, plumpudding, Scotch-on-the-rocks en vanille-ijs. Na dit verzetje is de hernieuwde kennismaking met hitte, stof en zand natuurlijk zwaar.
Bij Fallujah steken ze per pont de Eufraat over, en rijden Max en Herbert het tweestromenland tussen Eufraat en Tigris binnen. Bagdad stelt teleur. Tevergeefs zoeken beiden de sprookjesachtige wereld uit de verhalen van Karl May en Duizend-en-één-Nacht. In plaats daarvan brede boulevards, moderne tankstations, autoshowrooms en scouts in Engelse padvindersuniformen.
Zagrosgebergte
Beter in de smaak valt Kerbela, de heilige stad van de sjiieten. Dit door palmbossen omgeven pelgrimsoord rond de grafmoskee van imam Hoessein ademt nog de geest van het oude morgenland. Slaapplaats vormt een probleem, omdat niemand ongelovigen herbergt. Gelukkig heeft Max in Bagdad een aanbevelingsbrief gekregen, zodat ze in het huis van de burgemeester mogen overnachten. Zelfstandig door de soeks flaneren kan echter niet. Ze worden tijdens een stadswandeling door soldaten begeleid, die hen – overal vijandige blikken – moeten beschermen tegen fanatieke stenengooiers. Als ze in een koffiehuis een glas limonade bestellen, let de uitbater er nauwkeurig op dat hij niet de hand van Max, een christenhond, aanraakt. Even later horen ze gerinkel: de waard heeft hun glazen kapot geslagen omdat ze onrein zijn geworden.
De globetrotters hebben nu 4.000 km achter de kiezen en er resten nog 9.000 zware kilometers. In Perzië verandert het landschap vlug. Max en Herbert doorkruisen op weg naar Teheran het Zagrosgebergte. Over gevaarlijke haarspeldbochten stijgen ze naar 3.000 meter. De Puch heeft ademnood en de steile bergpassen liggen bezaaid met stenen en gaten. Herbert moet vaker duwen dan achterop zitten. Ook gaan motorfiets en bemanning geregeld onderuit. Dat doet vooral de gezondheid van Herbert geen goed. Zijn benen raken bedekt met wonden, waarvan sommige lelijk ontsteken. Op een gegeven moment kan hij van koorts en pijn niet meer op de Puch blijven zitten.
Zandvliegen
Redder in nood is een vrachtwagenchauffeur, die de doodzieke Herbert in de laadbak meeneemt, voor de zekerheid met riemen vastgesjord. Dan volgt een dagenlange, helse rit naar Teheran. Max heeft moeite het tempo bij te benen. In de Iraanse hoofdstad constateren artsen een zware bloedvergiftiging en ze willen meteen een been amputeren. Gelukkig besluit en ze één dag te wachten. En jawel, de zwellingen nemen af en binnen een week staat Herbert weer stevig ‘auf die Beinen’. Daarop zetten ze de bloemetjes buiten in Teheran, toen nog vergeven van bars, danspaleizen en nachtclubs.
Eind september – na een grote beurt en een nieuwe achterband voor de Puch – gaat de reis verder over de noordflank van de Dasht-e-Kavir, een onheilspellende woestijn, naar de Noord-Iraanse bedevaartplaats Mashhad. Helaas kunnen onze avonturiers door de oroyakoorts daar niet genieten van de prachtige grafmoskee van imam Risa. Deze infectieziekte wordt door zandvliegen overgebracht en kon in 1933 dodelijk zijn. Uitgeput door hoge koorts blijven Max en Herbert na een valpartij soms urenlang naast hun gestrande motorfiets liggen. Met meer geluk dan wijsheid bereiken ze bij Mashhad een Amerikaanse zendingspost. Die verpleegt de pechvogels – weliswaar tegen betaling van ‘greenbacks’ – wekenlang liefdevol.
Hel van Baluchistan
Ook daarna blijven de tegenslagen zich opstapelen. Aanvankelijk wilden Max en Herbert Afghanistan binnenrijden, om over de Kaiberpas verder te knorren naar Brits-Indië. Maar sinds een motorongeval, waarbij een stamhoofd van zijn paard viel en overleed, zijn motorfietsen in dat land ‘machina non grata’. Dat betekent een zuidelijke omweg van 2.000 km door de woestenij van Baluchistan. In deze ‘Hölle aus Sand und Sonne’ groeit niets en woont niemand. Om niet te verdwalen gebruiken ze een opgeheven spoorlijn als wegwijzer.
Meestal hobbelen ze voort over de spoorbielzen, maar af en toe zijn de werkloze rails door immense zandduinen versperd en moeten ze behoedzaam zigzaggen over verraderlijke zoutmoerassen. De Puch begint kuren te vertonen. Hij start moeilijk, omdat de stroomkabels broos worden, waardoor er overal ‘Saft’ komt behalve in de bougies. Ernstiger is dat door het constante gebonk de ene na de andere spaak in het achterwiel breekt. Elke morgen verdeelt Max de overgebleven spaken gelijkmatig over de velg, maar tevergeefs. Het wiel is niet meer rond te krijgen. Ten einde raad zet hij negen spaken uit het voorwiel over. Om de wieldruk te verlagen, besluiten ze dertig kilo aan reserveonderdelen – van lagers, tandraderen, veren, zuigers tot en met een complete carburateur – overboord te zetten.
Sahib, sahib
Max baalt. Hebben ze zo veel dure dingen meegezeuld, hangt het welslagen af van enkele ordinaire ijzeren staafjes. Maar met een gangetje van maximaal 40 km/h lukt het de bewoonde wereld te bereiken. Wat doe je intussen als de zonnebrandcrème op is? Dan smeer je motorolie op je tere huid; een probaat middel. Maar gebruik het goedje niet om eieren mee te bakken. Het duo doet dat één keer. Hoewel de smaak meevalt, blijkt het een funeste uitwerking op de darmen te hebben. Max moest om de paar kilometer stilhouden voor een sanitaire stop. In Quetta, nu Pakistaans maar toen nog onderdeel van Brits-Indië, volgt een week rust. Ze vinden spaken en nemen een heet bad tegen de luizen en vlooien. Fris en monter gaat het dan over prachtig geasfalteerde wegen – van militair belang voor de Britten – richting Lahore. De enige spelbrekers zijn de apen, die stoïcijns op het asfalt blijven zitten. Vervolgens gaat over de bewegwijzerde ‘Great Trunk Road’ naar Amritsar. Deze Indiase stad vormt het religieuze en politieke centrum van de Sikhs, een hindoesekte die het kastensysteem en de weduweverbranding afwijst, net als tabak en alcohol. Even later onthaalt de maharadja van Patiala de Oostenrijkers. Ze mogen in zijn zomerpaleis overnachten met de steun van vijf bedienden. Het ‘Sahib, sahib!’ is dan ook niet van de lucht.
Tai Mahal
In de Indiase hoofdstad New Delhi vormen de globetrotters voorpaginanieuws. Een schare journalisten wil alle ins en outs over hun motorreis en de Puch weten. Hoewel er al wat Britse motorfietsen door de straten van Delhi sjezen, is ’the two-stroke toddler from Austria’, natuurlijk ‘a horse of another colour.’ Na drie dagen beginnen ze aan hun laatste etappe, naar de havenstad Bombay. De wegen in het zuiden zijn bar en boos. Bovendien vergen fakirs, sadhoes en yogi’s het uiterste van Max, omdat deze rondtrekkende asceten, evenals de vele heilige koeien, onder geen beding de weg willen vrijmaken. In Agra bezoeken ze het beroemde praalgraf Tai Mahal, dat een sjah in de 17de eeuw liet bouwen voor zijn overleden echtgenote. Max en Herbert zijn zo verrukt dat ze een hele nacht doorbrengen in het omliggende park. De route naar Bombay gaat vervolgens door de vorstendommen van Gwalior, Bhopal en Indore. In de eerste en de laatste resideren de kompanen wederom in het paleis van de maharadja. Tenslotte arriveren ze na vijf maanden in Bombay. Hier schepen Max en Herbert zich eind december op een vrachtboot naar het Italiaanse Triëst in. Daarvandaan ronkt het tweetal door een winters landschap terug naar Wenen. Onder luid gejuich haalt de stad de twee avonturiers binnen. Onder de toeschouwers is ook de hele directie van de Puchfabriek. Het waagstuk is volbracht!