Op de Central Classics-beurs in Houten wist een jonge bink de gemiddelde Henk Krol-gerechtigde leeftijd drastisch naar beneden bij te stellen. Carlo Mascini, 24 jaar en verreweg het jongste lid van de Klassieke Japanse Motorfietsen Vereniging (KJMV), pronkte er met zijn prachtige Suzuki GT380. Moet zo’n jongen niet gewoon caféracers bouwen, zoals de mode voorschrijft?
Tekst Joost Overzee, foto’s Andrew Walkinshaw
‘Hij stond op internet voor duizend euro. Nu had ik met de Z1000 al een viercilinder viertakt met vier uitlaten, dus een driecilinder tweetakt met vier pijpen leek me wel een aardige aanvulling. Dus ik met mijn vader en een aanhanger ernaar toe met een veel te roze bril op mijn neus. Zag er helemaal niet verkeerd uit, leek me zat mogelijkheden te hebben om wat van te maken. Maar ja, eenmaal op de aanhanger geparkeerd kreeg ik toch wat twijfels. En eenmaal thuis kwam bij nadere beschouwing het besef: “Jee, wat is dat lelijk allemaal. Echt lelijk”. Het begon al met mijn moeder die me vroeg of het nu een GT380 of GT550 was. Had ik helemaal niet gezien dat ‘ie aan de ene kant een zijdeksel van de vijf-en-een-half en aan de andere kant van een drie-tachtig had, hahaha.’
Verkeerd gekeken
‘Maar de motor had nog zoveel andere dingen waar ik totaal omheen gekeken had. Ja, hij was geel met een blauw frame, maar waar die vorige eigenaar met zijn kwast niet bij had kunnen komen, zat natuurlijk het originele zwart. Verschoof ik een kabeltje, zwart. De veren van de schokdempers waren blauw, alle bouten, zelfs de ontluchtingsnippel van de remklauw. Het cilinderblok zag er helemaal niet verkeerd uit zonder bril op. Nee, was ook helemaal met een spuitbus zilverlak gespoten. Of die gele tank, die bleek natuurlijk benzine te lekken. Bleek de hele onderzijde met plamuur te zijn dicht gekit. Plamuur! Eronder natuurlijk een grote gatenkaas. Toen we nog meer van dat soort ellende tegenkwamen, stond mijn besluit vast: hij zou helemaal uit mekaar moeten. Waarschijnlijk had de vorige eigenaar voor hetzelfde dilemma als ik. Alleen ging ik ‘m restaureren en hij had hij daar geen zin in gehad.’
‘Laat’bloeier
‘Buiten, tussen die verzameling motorhoezen, staan er acht, waaronder de CB650 waar mijn vader en moeder dertig jaar geleden mee naar Italië gingen om te trouwen. Verder staat er onder andere de XV250 van mijn moeder en de EL250 van mijn zus. We kregen van mijn ouders op ons achttiende dezelfde keuze: of een laptop cadeau, of het rijbewijs. Ik ging voor de laptop omdat ik ICT ging studeren. Bovendien: motoren interesseerden me tot m’n achttiende totaal niet. Ik had meer op met klassieke auto’s. En een bromfietscultuur heeft in ons gezin nooit bestaan. Bij ons geldt: “Als je er met de brommer naar toe kunt, ga je met de fiets en als het te ver is, pak je de auto”. Maar toen het stappenrijbewijs eraan kwam, adviseerde mijn vader me nog snel m’n motor te halen. Uiteindelijk mocht ik niet achterblijven met motorrijden en kleding hadden we al op de Motorbeurs Utrecht gescoord. Toen ik het rijbewijs gehaald had, kocht hij een CB250 voor me, je weet wel, de T-versie uit 1977. Voor 220 euro. Zei hij: “Koop jij een fiets, maak ik je motor rijdend”. Dat heeft ‘ie geweten: banden driehonderd euro, accu, uitlaatbocht, carburateurs reinigen… goeie deal gemaakt dus, haha. De CB staat ook nog onder een van zeilen buiten. Ook die gaat nooit meer weg.’
‘Pas toen kreeg ik interesse voor motoren; daarvoor kende ik alleen maar computers. En toen zag ik een Kawasaki Z1 staan en was terstond verliefd. Zo’n mooie had ik nog nooit gezien, dus ik wist: “Wauw, die moet ik hebben”. Twee jaar later kocht ik dus mijn Z1000 voor € 2.600,-. Hebben mijn vader en ik samen opgeknapt. Nee joh, daar zaten mijn ouders niet mee, met zo’n zware. Ik liet mijn vader een rondje rijden en als hij zag dat het goed was. Toen had ik er dus twee, mijn CB en de Z1000, die ik overigens voor vakantie gebruik.’
Niet te origineel
‘Zo langzamerhand begin ik motoren uit de jaren tachtig toch ook leuk te vinden. Zo’n Suzuki Katana; spuuglelijk, maar het heeft wel degelijk wat. Sommige fietsen uit de jaren negentig vind ik wel oké, maar bij de jaren 2000 tot 2009 zet ik wel grote vraagtekens. Die hebben uitlaten als kachels en een rare mix van ronde en strakke vormen. En de sixties, nee, da’s mij te oud, te oubollig. Maar wel ben ik altijd Japanners trouw gebleven, want die zijn gewoon puur op vormgeving het mooist, zeker in de jaren zeventig.’
‘Maar ik ben wel van het origineel, zonder dat originele te fanatiek door te voeren. Je hebt van die gasten die alle boutjes of de spaken gaan verzinken, maar dat heb ik gewoon roestvrijstaal gedaan. Die fanatiekelingen zweren ook bij contactpunten, wat wel zijn charme heeft, maar doe mij maar elektronische ontsteking. Heb ik totaal geen moeite mee. Of dat het dashboard op mijn GT niet origineel is uit 1972, maar een 74’er met ‘gear position’. De trommelrem is weer uit 1972; vond ik mooier dan de schijfrem. Dat dashboard heb ik nog ergens nieuw weten te scoren, er staat nu dik tweehonderd kilometer op, maar de machine is pas rijdbaar sinds eind oktober.’
‘Ik struin echt alles af, vooral via Ebay en er zijn wereldwijd nog volop onderdelen voor de GT380 verkrijgbaar. O ja, kwam er op Central Classic een taxateur naar me toe. Die begon te roepen “Da’s nep!”, wijzend naar de striping op mijn tank. Ja, toen waren dat stickers, maar ik heb het onder een blanke laklaag laten spuiten. Vind ik gewoon mooier. Maar ik wist weer dat de stickers op de Kawa Mach IV die ernaast stond te dik waren. In die tijd hanteerde Kawasaki juist dunne stickers. Verder wel een aardige vent, hoor’.
Tranen vloeien
‘De KJMV is wel enthousiast dat ze zo’n jong lid hebben. Er zijn sowieso niet zoveel jongeren die klassiekers juist origineel houden of maken. Meestal bouwen ze caféracers, bouwen ze CB’tjes om. Ik vind: als iemand een professionele benadering en een goede visie heeft tegenover een ombouw, dan kunnen het aardige motorfietsen worden. Maar meestal zie je die gasten een nog best origineel ding kopen en dan beginnen mijn tranen al te lopen. Die zetten dan de zaag in alles. Dan denk ik: dat komt dus nooit meer terug… Zo zonde. En dan zie je zo’n ombouw op Marktplaats want dan zijn ze ‘m weer zat. Natuurlijk onverkoopbaar. Hebben ze een eigen zadeltje gefabriceerd, knipperlichten van een tientje van MotoZoom erop geschroefd, andere uitlaat erop geknald… En waar de originele onderdelen dan zijn? Weggeflikkerd! Ik snap dat gewoon niet.’
‘Ja hoor, ik kijk best wel om naar moderne motoren. Mijn vader heeft nog wat abonnementen op bladen, koopt alles wat hij ziet. Tuurlijk vind ook ik zo’n moderne Kawa H2 erg gaaf, terwijl de moderne Z1000 er naar mijn mening uitziet alsof ze die de kop hebben ingeslagen. Vroeger oogden motorfietsen allemaal vriendelijker; alleen al het feit dat je ‘the nicest people on a Honda’ tegenkwam, zegt wel hoe anders het nu is. Een moderne zou ik daarom alleen kopen voor woonwerk, voor mijn plezier zal ik altijd op klassiekers blijven rijden. Ik moet wel toegeven dat van alle retro’s ik de blauwe XJR1300 heel erg gaaf vind, net als de W800 in die speciale groene editie of de Yamaha’s in het geel met die ‘speed block’. Maar die grijpen dan ook precies terug naar het tijdperk dat mij zo aanspreekt, haha’.
’s Nachts studeren
‘De restauratie van de GT380 heeft me een jaar gekost en pakweg vierduizend euro. Maar de meeste tijd kost wachten. Zegt de verchromer dat hij zes weken werk heeft aan jouw spatbord, kost het negen maanden. Maar alles gewoon hier onder het afdakje gedaan. En omdat ik bij daglicht aan mijn motoren moet werken, studeer ik maar ’s nachts. Ja, als het goed is, studeer ik dit jaar af in fiscaal recht. Dat wordt wat omdat ik vier weken geleden een Kawa Samurai heb gekocht. Die kan wel wat hulp gebruiken, haha. Het kenteken is van 1971, maar hij komt uit 1970. Nee-nee, niet uit 1969; die hadden een bollere tank en zo’n enkele teller voor toeren en snelheid, net als de Black Bomber. Gewoon via Speurders gevonden in Tilburg, opgedoken uit een garagebox. Mijn vader heeft hem afgedongen tot achthonderd euro. Zit zelfs een sticker op van het Stimorol Racing Team van Willem Zoet; laat ik mooi zitten. Kijk, het is wel zo dat je motoren met veel werk of ontbrekende onderdelen nog kunt omvormen naar wat jij mooi vindt. Maar als hij origineel is en nog fraai, moet je hem eigenlijk zo laten. Deze blijft zoals hij is, maar ik laat wel het frame poedercoaten, dingen verchromen en ga zelf aan het polijsten. Als de uitlaten niet door zijn, poets ik ze gewoon op. Zijn ze wel reddeloos verloren, weet ik nog wel ergens expansiepijpen. Hij heeft de tank van de H1, maar de tankdop was stuk. Vragen ze gewoon honderd euro voor. Dus heb ik uit de VS een tank laten sturen voor vijftig euro, met goede tankdop, haha.’
Carlo Mascini, 24, uit Nieuwegein. IT’er, afstuderend fiscaal recht.
Zijn moeder Francis: ‘Maandenlang hebben hier allemaal dozen onderdelen op het terras gestaan. En langzaam maar zeker wordt het hele terras door motoren in beslag genomen. Als Carlo thuiskomt, dan heeft hij zijn laptoptas nog niet neergezet of hij staat al buiten bij zijn motore, met mijn man. Hij heeft ook speciaal een camera en statief gekocht om alles te filmen wat hij uit elkaar haalt, echt alles. Kan hij het altijd weer perfect in mekaar zetten. Natuurlijk zeur ik weleens over vette handen op de deuren. Maar ik kan alleen maar blij zijn dat hij een goede hobby heeft en zulke mooie machines maakt. Daarom vind ik het best dat hij weer eens een nieuwe koopt. Hij zal toch niet tot zijn vijftigste thuis wonen, toch?’
Nog zo’n mooi verhaal? Klik hier voor ‘De Plek, de IJstijd voorbij’.