Wagenrennen met paarden was populair tijdens de oude Olympische Spelen. Een groot deel van de populariteit dankte de sport omdat het zo gevaarlijk was voor zowel menners als paarden. Vaak raakten ze ernstig gewond en regelmatig vielen er zelfs doden. Tweewielige koetsen werden getrokken door paarden die rondrenden in een hippodroom. Van vier tot zes strijdwagens streden in een enkele race, normaal bestaande uit zeven ronden. De racekoetsen waren licht, maar ook heel breekbaar. Bij een aanrijding gingen de koetsen dan ook makkelijk kapot, waarbij de coureur vaak verstrikt raakte in de lange teugels en naar de dood werd gesleept of ernstig gewond raakte.
We mogen weer; 5 fantastische bestemmingen die we haast vergeten zijn
Dankzij Ben-Hur
Aan het begin van de 20e eeuw was wagenrennen een vergeten sport. Maar dat veranderde toen enkele waaghalzen motorfietsen vastmaakten aan de voorkant van strijdwagens en de sport nieuw leven inbliezen met behulp van moderne technologie. Door het succes van ‘Ben-Hur: A Tale of the Christ’ in 1925 waren mensen gefascineerd door alles wat met wagenrennen te maken had. Iemand zag een kans om de sport te moderniseren met motorfietsen in plaats van paarden.
Sturen met teugels aan de gashendels
Een typische vroege voertuigconfiguratie was een berijder op een motorfiets, die een wagen en wagenmenner trok. Dit ontwikkelde zich al snel tot twee motorfietsen zonder rijders die werden bestuurd door een enkele wagenmenner met teugels. Het sturen gebeurde soms met teugels die aan de gashendels waren bevestigd en soms met stijve verlengstukken aan het stuur. De sport stierf grotendeels uit na de jaren 1930, hoewel tentoonstellingsvoertuigen nog steeds worden gemaakt en bestuurd.
Foto’s: Wikimedia Commons, Visual News, Spiegel