Heel Nederland ligt op één oor en ik rij via een geheel lege Amsteldijk naar de Kromme Mijdrecht, om mezelf alleen op de wereld wanend via de mooiste slingerweggetjes zuidwaarts te vervoeren. De bijna volle maan verlicht het dijkasfalt en laat het stille wateroppervlak schitteren.
Ik heb geen haast, mijn motor pruttelt gemoedelijk en op een enkele plons in het water na ontwaar ik in de wijde omgeving geen enkel teken van leven. Het is zo’n nacht waarin heel Nederland slaapt. Nog bijkomend van het weekend waagt niemand zich in deze donkere uren. Zelfs in Utrecht, bijna thuis, lijk ik alleen op de wereld. Stadse stilte, mij nog nooit eerder overkomen. De immer drukke Neude is niet meer dan een verzameling stenen en wanneer ik mijn eigen huis nader, valt het me op dat er zelfs nergens een slaapkamerlampje brandt. De wereld lijkt in deze nacht verlaten en de slingerende dijkjes vragen er gewoon om bereden te worden. Het is alsof ik het TT Circuit voor mezelf heb, maar de eenzaamheid van deze nacht maakt dat ik mijn gashendel nauwelijks terg. Ik toer, ik hobbel en ik kijk. De idylle van een polderlandschap, ik zie het slechts op deze momenten. Een mistdeken boven de weilanden, dauw op mijn vizier en complete stilte wanneer ik even stop. Alles is mooier, want alles is voor mezelf. Uitgerekend op dit mooiste moment van de dag ligt iedereen te slapen en heb ik het hele land voor mezelf. Ik klaag niet.
Buiten mijn genre – ik herhaal: buiten mijn genre! – bezong Henk Wijngaard ooit deze mystiek van de nacht. Nu heb ik nimmer een sjekkie op mijn lip, geen koffiekan op mijn dashboard en slechts bij plaspauzes een knuppel in mijn hand, maar in de rest van het liedje kan ik me wel een beetje vinden: “De nachtrijder raast langs de wegen, de andere mensen liggen op één oor, en komt hij af en toe een makker tegen, dan knipperen zijn lichten als een groet en hij gaat door.” Het roept, zeker in licht melancholische stemming, enkele prettige associaties op. En ik ben kennelijk niet de enige die de nachtelijke eenzaamheid kan waarderen. Als ik google naar de songtekst van Wijngaard ontdek ik zelfs een SBS6-programma getiteld ‘De Nachtrijder’, waarin een presentatrice nachtelijke motorritten maakt. Afijn, ik ben dus niet de enige die de donkere desolaatheid zo nu en dan als een warme deken ervaart.
Des te kouder is de deken die ik de volgende ochtend in de spits voel. Over de A2, onder trajectcontrole en mezelf een weg banend door een lint van half slapende automobilisten die dit stuk asfalt tot één van de drukste van Nederland maken. Nederland is wakker en plots weer propvol. Rijendik staan ‘we’ in de rij om naar kantoor te gaan. Het maakt dat ik me als een lemming voel, het contrast kan niet groter zijn. Was ik enkele uren geleden nog alleen op de wereld, nu ben ik slechts een radertje in een enorme machine: de economie. Het asfalt is in deze functie niets meer dan een logistieke slagader. Ook weg van de snelweg is het niet anders. Nederland is vol, de wegen zijn vol en de dijkjes zijn weer bezet. Vermaak ik me op de motor? Nee. Mijn motor is plots verworden tot een louter praktisch vervoersmiddel. Filebestendig, zuinig en gemakkelijk te parkeren. Kortom, de lol is eraf.
Het toont de diversiteit van de motorfiets, maar blij word ik er niet van. Blij ben ik wel met mijn flexibele werktijden, zodat ik negen van de tien keer ná de spits kan rijden. Om half elf ’s ochtends kun je redelijk rustig binnendoor van Utrecht naar Amsterdam rijden en op de A2 rij je dan doorgaans niet met een gefrustreerde automobilist óp je achterband. Maar toch, alleen de motorrijders die in ploegendienst werken, ervaren dagelijks wat ik hooguit drie keer per jaar ervaar. Ik ben lichtelijk jaloers, wil ook ’s nachts forensen en me elke werkdag alleen op de wereld wanen. Elke dag door een verlaten Nederlands landschap naar je werk rijden, het zou elke motorrijder gegund moeten zijn.
“Ik wil ook ’s nachts forensen en me elke werkdag alleen op de wereld wanen.”
Tekst: Eddie de Vries