Na Lull en Kuttingen, Reeth en Rectum, Achterom en Poepershoek mag je gerust stellen dat we de voornaamste scabreuze plaatsnamen in Nederland wel hebben gehad. Wat rest, zou je kunnen zeggen, is B-categorie. Zoals Kruishaar, verleden keer, en nu Geelbroek.
Scabreus, vond mijn vrouw, ik niet. Toch zijn we er geweest en wat bleek? Zo scabreus als de pest! Zo reisden ooit tientallen chicks naar deze omgeving, en niet om eerpels te rooien. En wat betekent ‘Die het de knien los in’t hok lop’n’? Nou …? Verder leren we over het droevige lot van Paosie en vertelt Jan Strijk waarom hij als boerenzoon zo’n hekel had aan vliegen. Grootste verrassing? Die volgt als we in Grolloo een broodje eten. Van wie is toch dat beeld waarnaast alle bejaarden een selfie maken?
Geelbroek ligt ergens goed verstopt onder Assen, net naast het nationaal park Drentsche Aa maar daarvan duidelijk te onderscheiden. Het is één en al boerenland, met grote, strakgetrokken percelen tussen verre houtsingels en bosschages. Niet per se mooi. De gps voert ons naar Eleveld waar we pardoes stuiten op een grote boerderij met in de voortuin het bordje Boermarke Eleveld/Geelbroek. Daar zullen ze vast meer weten, maar boer Evert Smeenge is te druk. Hij verwijst ons naar Jan Strijk in Ekehaar: ‘Die kan je veel meer vertellen.’
Benedenknijpe: MeToo avant la lettre? – aparte plaatsnamen
Snor
Dat geeft houvast en dat hebben we nodig ook want de ontvangst in Geelbroek is laten we zeggen teleurstellend. Als we er na veel vijven en zessen arriveren – het is echt een uithoek, ergens verloren tussen grote, moeilijk te definiëren landerijen –, lopen we tegen een muur van stilzwijgen. Er staan welgeteld vier huizen en de eerste die we tegenkomen, is een oude dame die net haar dagelijkse wandeling maakt. Ze hoort me uit maar op mijn vraag of ze als tegenprestatie geen verhaal voor mij heeft – zonder verhaal ben ik nergens – geeft ze niet thuis. En datzelfde overkomt me bij het huis waar ik op haar advies aanbel – mevrouw maakt een heel gastvrije indruk, roept haar man maar deze, in het bezit van een mooie snor, zegt zware hoofdpijn te hebben en wijst mijn verzoek om een verhaal om niet nader te preciseren redenen af.
Daar sta je dan, machteloos om niet te zeggen voor lul en stilletjes druipen we af, naar het nabijgelegen Grolloo – volgens de gps kunnen we daar terecht voor een broodje. Het wordt de eerste verrassing van de dag. Nooit geweten dat Grolloo zo mooi is, met allemaal rietgedekte boerderijen onder hoge eikenbomen, geen enkele rechte straat en zowaar hier en daar een weitje tussen de huizen. Mooiste plek: het terras van café-restaurant Hofsteenge, midden in het dorp, vanwaar we een riant zicht hebben op hetgeen zich afspeelt op de kruising van de Hoofdstraat en de Voorstreek.
Opvallend: de grijze golf die goed gedekseld en op elektrische fietsen langstrekt – Grolloo is een echte toeristenfuik. En wat doen deze bejaarden graag? Zichzelf afbeelden naast het borstbeeld in het plantsoentje recht tegenover Hofsteenge – het moet een hele hotemetoot zijn die daar staat. Natuurlijk lopen we er even naartoe en … nee maar … Harry Muskee … Cuby, mijn god, Cuby … van de Blizzards … verdomd, die woonde hier en op slag ben ik om. Een van de idolen uit mijn jeugd! De man die zich onsterfelijk maakte met Things I remember (‘I love you, I love you, I love you …, hij schreeuwt het uit) en Gin House Blues en Somebody will know someday, met dat fantastische thema op piano van Herman Brood – het beste dat de Nederlandse popmuziek ooit heeft voortgebracht.
Ons mam
We haasten ons de Voorstreek op, naar het voormalige woonhuis van Harry, een Saksisch boerderijtje, stampvol memorabilia. We treffen het. Roelof Enting (65) opent net de deuren van het museum en ‘jazeker heb ik Harry gekend, heel goed zelfs, hij was onze buurman.’ Roelof was zeven toen de zanger zich hier vestigde. Een échte Drent, herinnert hij zich, met beide voeten op de grond en geen poeha. ‘Aardige vent ook. Je kon met hem lachen. En hij sprak de taal. Hij was er één van ons.’ Wat niet wil zeggen dat hij meteen werd geaccepteerd, met zijn lange haren en de ‘pestherrie’ die ze produceerden. Roelof: ‘Je weet toch wel wat ze van de Drenten zeggen … Uit turf, jenever en achterdocht heeft de Heer de Drent gewrocht. Zo werd hij in het begin ook bekeken, met de nodige argwaan. Maar dat was snel over.’
Een belangrijke rol daarbij was weggelegd voor Harm en Grietje Hofsteenge, de toenmalige uitbaters van het café-restaurant die zich over Harry ontfermden. Hij zou er vele avonden verblijven en Grietje liefkozend ‘ons mam’ noemen – ze deed zijn was en steeds als de jongens terugkwamen van een optreden, lagen er in het café kippenpootjes voor hen klaar.
Toen Muskee naar Grolloo verhuisde, in 1965, werd het dorp nog uitsluitend door boeren bewoond. Roelof weet nog dat hij met wat vriendjes stond te luisteren als de groep in het boerderijtje repeteerde en ‘dat Engels … dat was voor ons iets heel aparts … dat kenden we helemaal niet.’ Lachend: ‘Op goed moment stond in de krant dat Herman Brood wegens het bezit van LSD in de gevangenis was verdwenen. Maar LSD, dat zei de boeren helemaal niets. Wat voor drankje zou dat wel wezen?’
Onderbroek
De komst van Muskee betekende ook dat het dorp destijds werd overspoeld door een geile golf, zijnde tientallen groupies die vanuit het hele land naar Grolloo trokken om de eenzame blueszanger wat comfort te bieden. In de woorden van Roelof: ‘Harry had op al zijn onderbroeken een handtekening kunnen krijgen.’ En uit het boek ‘Somebody will know someday’ van Koert Broersma: ‘In de vroege ochtenduren lagen de meisjes van vijftien, zestien jaar hier al buiten op de veranda (van café-restaurant Hofsteenge – PV) … Mijn moeder (Grietje Hofsteenge- PV) haalde ze naar binnen en vroeg wat ze van plan waren. Nou, ze wilden allemaal naar Harry toe … Meestal gaf ze die meisjes wat te drinken en zette ze hen terug op de bus naar Assen.’ Mooiste wat we over Muskee te horen krijgen, komt uit de mond van Roelof. Aan het eind van het gesprek concludeert hij: ‘Harry is zijn achtergrond altijd trouw gebleven.’
Omdat we pas in de namiddag bij Jan Strijk terecht kunnen, maken we van de nood een deugd en pikken de TT-route op. 65 Kilometer scheuren over historische gronden want de route voert van Assen via Rolde naar Borger en weer terug, over het parcours waarop in 1925 de eerste TT werd verreden. Later komen we ook nog langs het officiële TT-circuit – gi-gan-tisch wat ze daar in het zuiden van Assen hebben neergezet. Ook gezien: het Herinneringscentrum Westerbork, bij Hooghalen. Nooit geweten dat het Durchgangslager Westerbork vanwaar in de Tweede Wereldoorlog meer dan honderdduizend joden en enige honderden Sinti, Roma en verzetsstrijders naar de concentratie- en vernietigingskampen werden afgevoerd, zo dicht bij Assen lag. Het Kwaad is soms vlakbij.
Wonderlijk genoeg blijkt over Geelbroek veel meer te vertellen dan wij in eerste instantie dachten. Die kennis danken we aan Jan Strijk, veeboer in ruste – hij is 82 – maar al jaren gegrepen door zoiets als het virus van de geschiedenis. Hij ontvangt ons thuis in Ekehaar, op het terras met zicht op de moestuin – de kool staat al flink in het blad. ‘Geelbroek’, steekt hij meteen van wal, ‘dankt zijn naam aan het geel van de gagel en de brem, en broek staat voor het feit dat het vroeger onland was.’ Onland? ‘Een moerassig gebied, moeilijk bereikbaar en niet geschikt om te boeren. Zo groeide er moeraspaardenstaart en dat is voor herkauwers giftig.’
Gespuis
Er zijn meer redenen waarom Geelbroek vroeger een slechte naam had. Volgens Strijk hebben er vermoedelijk plaggenhutten gestaan waar de eekschillers woonden. ‘Dat waren heel arme mensen die hier in het voorjaar de bast van de eiken kwamen schillen. Eenmaal gedroogd en gemalen noemden ze dat eek en eek bevat looizuur, toentertijd onmisbaar in de leerlooierij.’ Ook zouden er dieven naar Geelbroek zijn verbannen en ander gespuis. Resultaat van dat alles? Als kinderen in Ekehaar vroeger stout waren, kregen ze, Strijk weet het nog goed, te horen: ‘Als je dat nog eens doet, ga je naar Geelbroek.’
Als uithoek figureert Geelbroek in Drentse gezegden als ‘Men kan het in Geelbrook wal heuren’ en ‘Gao toch hen Geelbrook lilkers (kikkers – PV) vangen’. Ook is het doorgedrongen tot de Nederlandse taal getuige de zegswijze ‘Ga naar Geelbroek en eet droog brood’, een verwijzing naar de armoede ter plaatse. Maar al googelend beleef ik het meeste plezier aan de Drentse zegswijze ‘Die het de knien los in’t hok lop’n.’ De hoofdredacteur dezes, een Drent tot achter zijn oren, moest eraan te pas komen om duidelijkheid te verschaffen. ‘Dat betekent dat een vrouw onder haar truitje geen bh draagt. Knien zijn konijnen.’
Keren we terug naar Jan Strijk. Over de armoede in Geelbroek heeft hij nog wel een verhaal. ‘Voor de oorlog woonde er een voddenman, de ouwe Paosie. Hij ging met de hondenkar langs de huizen, mijn vader heeft het nog meegemaakt. Die man was zo arm dat hij van de gemeente bijstand kreeg. Niet in de vorm van geld. Nee, hij mocht voor een rijksdaalder levensmiddelen halen bij mijn oom, Hendrik Ratering. Dat mochten echter geen luxe artikelen zijn, alleen het hoognodige. Dus geen suiker, zout of tabak. Alleen maar spullen zodat-ie niet dood zou gaan!’
Verschrikkelijk
Met de goede oude tijd hoef je bij Jan Strijk dus niet aan te komen. Dat blijkt wel als we het nog even hebben over de grote veranderingen op het platteland, door de ruilverkaveling en de intensivering van de landbouw. ’Vijfenzeventig procent minder insecten’, begin ik zorgelijk waarop Strijk zich zijn jeugd herinnert als boerenzoon. ‘’s Ochtends met de hand de koeien melken ging het nog wel. Maar ’s avonds stikte het van de vliegen. Kreeg je om de haverklap een klets van die staart om je oren. Of trapte de koe de melkemmer om. Of je werkte met het paard en die werden toentertijd ingesmeerd met hertshoornolie. Nou, dat stonk verschrikkelijk. Ik was toch blij toen het wat minder werd met die insecten.’ Arme beesten, en dat geldt zowel de koe, het insect als … de mens.
Foto’s: Paul Vreuls