Steve Webster en Rolf Biland zijn samen goed voor 17 wereldtitels in de zijspanklasse. Tevens waren deze legendarische coureurs de grootste concurrenten in de hoogtijdagen van Egbert Streuer. Tijdens de Tabac Classic GP in Assen blikten we met de Brit en de Zwitser terug op de gouden jaren van de zijspansport.
Jullie waren de grootste concurrenten van Egbert Streuer. Wat maakte hem een goede coureur?
Biland: ‘Egbert was technisch heel goed onderlegd. Zijn span was zo snel in de jaren dat hij wereldkampioen werd. Toen Egbert begon met passagier Johan van der Kaap was plezier maken het belangrijkste. Later kwam Bernard Schnieders. Hij pushte Egbert meer en toen er meer sponsoring kwam, veranderde zijn instelling compleet. Egbert realiseerde zich dat hij meer moest doen om wereldkampioen te worden en dat deed hij.’
Webster: ‘Egbert was een harde rijder, maar dacht wel een beetje hetzelfde als ik. Soms waren er dagen dat je niet kon winnen. Met het oog op het kampioenschap kon Egbert dan leven met een tweede of derde plaats. Rolf was anders, die wilde altijd winnen. Een overwinning was voor hem misschien wel net zo belangrijk als de wereldtitel.’
Rolf, jij was al wereldkampioen toen Steve in 1983 zijn WK-debuut maakte. Steve maakte snel progressie, wat vond je van hem? En Steve, hoe keek jij naar Rolf in die tijd?
Biland: ‘Je zag meteen dat Steve snel was. Ik weet nog zijn eerste race op Silverstone (1983). Ik zat rondenlang achter hem en kwam er maar niet voorbij. Dat lukte pas in de laatste bocht en zo werd ik vierde. Steve en zijn vader (tevens monteur) waren technisch sterk en zeer goed voorbereid. Ook heeft hij altijd goede passagiers gehad.’
Webster: ‘Hij was één van mijn helden en dat is hij nog steeds. Ik had voor mijn Grand Prix-debuut al veel in Engeland geracet tegens landgenoten die in het WK al goed scoorden. Ik wist dus dat we het goed konden doen. Rolf was in het begin zo snel. Maar ik dacht hij is ook gewoon maar een mens en als hij het kan, dan kan ik het ook. Rolf gaf altijd 100%. Ik realiseerde me na een aantal jaren dat hij altijd op zoek was naar iets nieuws voor zijn span. Het experimenteren kostte hem denk ik meerdere wereldtitels. Ik had de bijnaam ‘Mister Standard’. Ik verkocht nooit een motorblok, voordat ik zeker wist dat het nieuwe sneller zou zijn. Ik ging altijd voor het beste resultaat op de baan en Rolf was ook bezig met het evalueren van de sport.’
Biland: ‘Steve nam niet de risico’s om te experimenteren zoals ik heb gedaan. Het heeft mij zeker vier wereldtitels gekost. Maar het experimenteren is voor mij dé reden geweest om voor zijspannen te kiezen, omdat je een eigen input aan het design en de techniek kunt geven. In andere categorieën heb je veel te maken met technische beperkingen, dat is tegenwoordig in de zijspannen ook zo met 600cc-viertaktmotoren. Maar ik heb nog steeds ideeën, maar niemand wil het maken omdat het te duur is. Maar je moet af en toe een risico nemen en dat heb ik ook in mijn carrière gedaan, anders kom je nooit verder.’
Wat was jullie sterkste punt in een zijspan?
Biland: ‘Ik denk mentaal. Toen ik begon in de jaren ‘70 waren de rijders niet fit. Ik was de eerste zijspanpiloot die met fitness bezig was. Ik was altijd 100% fit en deed bijvoorbeeld veel aan boksen. Ik leefde in een tunnel en geloofde er altijd in dat ik mijn concurrenten kon verslaan. Ik weet nog dat Alain Michel een keer op een racefiets over de Nürburgring ging. Hij kopieerde mij, want dat deed ik al. Ik ging achter hem aan op mijn racefiets en passeerde hem bij start-finish. Dat was voor mij puur mentaal, om te laten zien wie de beste was.’
Webster: ‘Het ging bij mij altijd om het kampioenschap en niet om de dagzege. Soms win je de “battle” niet vandaag, maar wel de “oorlog” aan het einde. En ik begon altijd goed voorbereid aan het seizoen. Ik trainde in de winter door te motorcrossen en te zwemmen. Daarnaast reden we in het voorjaar veel races in Engeland, waardoor we vaak met een voorsprong op veel andere teams aan het WK-seizoen begonnen.’
Steve maakte zijn opmars met Tony Hewitt en won met hem zijn eerste wereldtitels. Rolf heeft heel lang met Kurt Waltisperg als passagier geracet. Wat maakte jullie goede duo’s?
Webster: ‘Tony was eigenlijk een tijdelijke passagier. Mijn broer Kevin was mijn passagier in Engeland, maar hij brak zijn been op een vervelende plek en het herstel duurde lang. Tony stapte in om te helpen. Wij maakten snel progressie en waren gelijk snel in het WK. Als familie hebben we toen besloten dat ik met Tony doorging. Mijn broer Kevin werd passagier bij andere teams. Tony was al bezig met data. Hij schreef alles op, denk aan de exacte afstelling op een bepaald circuit. Dat is tegenwoordig normaal, maar in die tijd was het dat nog niet. Als we op een circuit kwamen waren we gelijk snel. Veel teams deden in die tijd nog maar wat, later gingen zij ook data verzamelen.’
Biland: ‘Respect voor elkaar. Kurt voelde het meteen wanneer we onderstuur of overstuur hadden. Dan verplaatste hij zijn lichaam op een andere manier. Je hebt ook veel passagiers die altijd op dezelfde plek blijven zitten en het span niet kunnen voelen. Kurt kon dat wel.’
Interview manager Laurens Klein Koerkamp over onder andere Collin Veijer
Jullie hebben beiden zo’n 20 jaar op WK-niveau gereden. Wat was de mooiste tijd?
Webster: ‘Voor mij waren dat eind jaren ‘80 en begin jaren ‘90. We maakten volledig onderdeel uit van de Grands Prix, er waren goede sponsors en we raceten op een hoog niveau met een groot onderling respect.’
Biland: ‘Dat was zeker een mooie tijd, maar dat waren de jaren ‘70 ook. Iedereen reed toen nog met zijn eigen chassis en motorblok. Daar heeft Louis Christen perfect op ingespeeld door een LCR-chassis te ontwikkelen. Hij maakte een betrouwbaar chassis met reserveonderdelen, daar kon je zelf niet tegenop werken. We probeerden veel uit en waren eind jaren ‘70 met onze spannen zo snel, dat we bij het testen in Mugello sneller rondgingen dan de 500cc-solomachines. Ik probeerde ook tijdens de Grand Prix van Italië sneller rond te gaan dan de 500cc, maar nam te veel risico en crashte.’
Samen met Egbert Streuer en Alain Michel hebben jullie geweldige gevechten gehad. Hoe hebben jullie dat ervaren?
Biland: ‘Steve, Egbert en ik gingen op de limiet, maar het was altijd fair. We hebben nooit “bullshit” gehad. We hadden op de baan mooie gevechten en ‘s avonds gingen we met elkaar naar het café, zoals na de TT van Assen bij Café Hofsteenge in Grolloo. Ook met Alain waren de gevechten goed, alleen was hij agressiever. Wij waren relaxter op de baan.’
Webster: ‘Alain veranderde compleet wanneer hij met zijn truck de paddock opreed. Alain en ik reisden veel samen, dan was hij heel kalm. In een zijspan kreeg hij hoorns. De gevechten met Alain waren anders dan met Rolf en Egbert. Met hen was er meer onderling respect, maar je wist dat dit de enige manier voor Alain was om snel te zijn. Hij vond het zelf ook lastig vertelde hij wel eens. Soms hadden we een woordenwisseling na de race, maar als de adrenaline was gezakt, dan was het altijd weer goed. We konden iedereen voor en na de race de hand schudden.’
Steve, tijdens de TT Assen in 1985 werd je bekend toen je in de sloot belandde. Wat gebeurde er?
Webster: ‘Het was de eerste keer dat ik aan de leiding reed in een Grand Prix. We lagen zes seconden voor, maar ik dacht dat het niet genoeg zou zijn. Achteraf was dat natuurlijk dom. Ik was jong en enthousiast. Het kwam niet door de banden en niet door de passagier, maar het kwam door mij dat we buiten de baan kwamen. Ik ging gewoon te snel. In het natte gras kregen we nog meer snelheid en kwamen in de sloot die vol met water stond terecht. Ik brak mijn pols (Steve laat een flink litteken zien) en Tony had last van zijn rug. We kwamen er later pas achter dat Tony een paar rugwervels had gebroken.’
Wat zijn jullie mooiste herinneringen aan Assen?
Biland: ‘De race in Assen was geweldig vanwege het publiek. Ik stond in 1975 hier voor de eerste keer op het podium. In 1982 won ik met een minuut voorsprong. Dit kwam omdat ik als één van de weinigen de juiste bandenkeuze had gemaakt. Ik lag zover voor dat ik het span niet rijdend maar duwend over de finish bracht. Het was een spontane actie, meer een grap. Sommigen konden het niet waarderen, maar mijn sponsoren wel, want er werd veel over gepraat. Barry Sheene sprak ik een week later op Spa-Francorchamps en hij vond het een geweldig actie.’
Webster: ‘Assen was mijn favoriete baan – zeker de oude lay-out – en de sfeer was geweldig. Zelfs als ik Egbert versloeg, zoals na het spannende duel in 1989. Ik had toen lol met de fans, sommigen deden net alsof ze tegen mijn span aantrapten, omdat ze natuurlijk liever Egbert zagen winnen. Je reed hier altijd met een glimlach. Als we in Spanje op de grid stonden na de 500cc-race, dan zagen we al het publiek al weggaan. Dat was demotiverend. Ook in Italië gebeurde dat. In Nederland, Duitsland en Engeland bleven de mensen zitten. In landen waar er interesse was voor de sport, was het leuk om te racen.’
Als je denkt aan mooie onderlinge duels, welke komt er dan als eerste bij jullie naar boven?
Webster: ‘Rolf en ik hadden een geweldig gevecht in Anderstorp toen ik mijn eerste wereldtitel won. Ik was in 1987 als eerste Engelsman overgestapt naar LCR-Krauser. Daarvoor reden we met LCR-Yamaha. We hadden in de winter veel ontwikkelingswerk gedaan aan ons nieuwe motorblok en vanaf dat jaar waren we “hard to catch”. Egbert viel die race in Zweden uit, waardoor wij eigenlijk al wereldkampioen waren. Toch wilde ik de race winnen. Voor de laatste bocht gooide Rolf de deur keihard dicht, waardoor we elkaar raakten. We werden tweede met een beschadigd span, maar waren wel wereldkampioen.’
Biland: ‘Ik herinner mij het duel met Egbert op Hockenheim in 1986. Egbert moest winnen om kans te houden om Alain – die dat jaar mijn teammaat was – van de wereldtitel te houden. Alain had problemen en viel terug. Ik reed in de laatste ronde als leider het Motodrom in, maar in de Sachskurve pakte Egbert zijn laatste kans en passeerde mij. Dan ben je een echte kampioen. Alain zei na afloop dat ik hem had moeten blokken, maar ik deed het maximale en Egbert was die dag gewoon beter.’
Wat was het meest teleurstellende moment je in carrière?
Biland: ‘Voor mij Brno in 1988. Ik had aan een veertiende plek genoeg om wereldkampioen te pakken, maar ik viel na bijna een perfect seizoen uit met een kapotte versnellingsbak. Webbo (Steve) pakte zijn kans en won de race door Egbert te verslaan.’
Webster: ‘Dat was het hardste duel dat ik ooit met Egbert heb uitgevochten. We wilden allebei winnen en in de laatste ronden ging het op het randje. Het was een wonder dat ik kampioen werd, ook omdat Tony geblesseerd was en ik met invaller Gavin Simmons reed. Toen ik Rolf aan de kant zag staan, begon ik erin te geloven en lukte het alsnog. Mijn meest teleurstellende moment was hier in Assen tijdens de laatste race van 1992. We reden toen tijdens het WorldSBK-evenement. Mijn schakelpedaal ging stuk en Rolf werd wereldkampioen. Het was mijn eigen fout, omdat ik graag met een ouder pedaal reed, omdat dat dan soepeler was. Maar dat bleek te oud te zijn.’
Rolf, in die race heb je Egbert toch geholpen aan de zege?
Biland: ‘Egbert en ik waren teamgenoten in 1992. Ik was na het uitvallen van Steve toch al wereldkampioen. Ik liet genoeg ruimte, zodat Egbert voor eigen publiek kon winnen. Een perfecte dag. Achteraf was het Egbert zijn laatste race in het WK.’
We moeten het ook hebben over de periode dat de zijspanklasse van het Grand Prix-toneel verdween. Voelden jullie je in de jaren ‘80 volledig onderdeel van het GP-circus?
Biland: ‘Absoluut. Ik ging veel om met Kevin Schwantz en Kenny Roberts. Ik mocht graag waterskiën. Ik weet nog dat we dat een keer in Assen samen met onder andere Randy Mamola en Rob McElnea hebben gedaan. We hadden lol samen en maakten echt onderdeel uit van het GP-paddock.’
Webster: ‘We kregen niet de miljoenen van de solorijders, maar de toprijders in de zijspannen hadden een goede baan en ik was daar erg dankbaar voor. Wel waren de verschillen groot. Ik weet nog dat Mike Trimby (oprichter IRTA) mij in Spa-Francorchamps apart nam. Ik was rijdersvertegenwoordiger. Hij liet mij de verschillen in de paddock tussen de 500cc en zijspannen zien. Mike vroeg zich hardop af hoe de 500cc commercieel kon groeien, wanneer dit er nog bij hoorde. De meeste zijspanteams werkten nog volop doordeweeks en kwamen last minute aan op het circuit. Ze moesten dan alles tijdens het raceweekend nog schoonmaken en opbouwen. Ik snapte dat Mike een punt had, al was het niet leuk.’
Vijftig jaar Henk Keulemans in MOTO73: ‘Dit is altijd mijn manier geweest’
Vanaf 1992 zouden jullie steeds minder met de GP’s rijden. Voelden jullie deze verandering aankomen?
Biland: ‘Dat voelden we wel. Het probleem was dat de Spanjaarden en Italianen de organisatoren werden en dat in die landen de zijspannen totaal niet populair waren. Zij vonden dat ze het wel zonder ons konden doen. Er was helemaal niet veel geld nodig geweest om onze klasse in de Grands Prix te behouden, maar ze wilden het gewoon niet. Het was een lastige tijd, het was voor mij de reden om eind 1997 te stoppen met racen, want ik was nog steeds fit en had voldoende sponsoren.’
Webster: ‘Het was erg vervelend. Ik weet nog dat we in 1992 bij Bernie Ecclestone (toenmalige rechtenhouder Grand Prix) gingen praten in zijn kantoor over de toekomst van de zijspannen. Er werd ons beloofd dat we altijd onderdeel van het GP-circus zouden zijn, maar dat bleek niet zo te zijn. De professionaliteit in de soloklassen ging in die tijd razendsnel omhoog. Uiteindelijk gaat het allemaal om geld. Toen we voornamelijk tijdens de WorldSBK-races reden, was het ook niet slecht. Later kwamen er periodes dat we in allerlei verschillende kampioenschappen reden. Het was toen voor de fans totaal niet meer te volgen.’
Steve, jij hebt nog lang geracet tot eind 2005 en nog veel wereldtitels gepakt. Ook heb je de overgang van de tweetakt naar viertakt meegemaakt, hoe was dat?
Webster: ‘Ik heb genoten van alles, maar de jaren in de GP’s met de 500cc-tweetakten waren het hoogtepunt. Dat was een echt raceblok ontworpen voor de zijspannen. Geen productieblok van een straatmotor zoals nu. De laatste vijf jaar heb ik met viertakten (1000cc) gereden. Het was leuk, maar de tweetakten waren uitdagender. Je moest met een tweetakt erg letten op je toeren en de afstelling kwam heel nauw. Met de viertakt was dat makkelijker.’
Volgen jullie de zijspanraces nog steeds?
Webster: ‘Zeker, ik help Luke Williams die in het Britse kampioenschap en af en toe in het WK rijdt. Het zou geweldig zijn als de zijspannen tijdens de GP- of WorldSBK-evenementen zouden rijden, maar zolang niemand dat wil betalen, gaat dat nooit gebeuren. We moeten accepteren dat de situatie nu het maximale voor dit moment is. Bij de IDM-organisatie – waar de WK nu door wordt georganiseerd – zijn er livebeelden op YouTube en dat is al stuk beter dan vijf jaar geleden.’
Biland: ‘Ik ben nog steeds betrokken bij het team van Markus Schlosser. De races zijn nog steeds heel mooi om te zien, al had ik liever gezien dat ze op een echt WK-podium werden verreden.’
Fotografie: Henk Keulemans, Henk Teerink
INFO OVER BILAND EN WEBSTER
Naam | Rolf Biland | Steve Webster |
Geboortedatum | 1 april 1951 (73 jaar) | 7 januari 1960 (64 jaar) |
Afkomstig uit | Zwitserland | Groot-Brittannië |
WK gereden van | 1974 t/m 1996 | 1983 t/m 2005 |
Wereldtitels | 7x (1978, 1979, 1981, 1983, 1992, 1993, 1994) | 10x (1987, 1988, 1989, 1991, 1997, 1998, 1999, 2000, 2003, 2004) |
Passagiers | Freddy Freiburghaus (1974 – 1975), Kenny Williams (1976 t/m 1978), Kurt Waltisperg (1979 t/m 1997) | Tony Hewitt (1983 t/m 1989), Gavin Simmons (1990 t/m 1993), Adolf Hänni (1994), David James (1995 t/m 1999), Paul Woodhead (2000 t/m 2005) |