vrijdag 22 november 2024

Jamathi: drama met een happy end

Op 28 juli is het exact vijftig jaar geleden dat er ‘officieel’ een einde kwam aan de GP-activiteiten van Jamathi. Of te wel het 50cc-geesteskind van Jan Thiel en Martin Mijwaart. Dat gebeurde in het verre Finse Imatra, op nog geen vijf kilometer van de Russische grens. Het werd een roemloos einde. Maar de motoren die toen werden gebruikt, zorgden jaren later voor een happy end.

In 1968 haalden Jan Thiel en Martin Mijwaart het landelijke nieuws (en in motorsportkringen zelfs wereldnieuws) nadat Paul Lodewijkx op 26 juni heel verrassend de 50cc-klasse van de TT van Assen had weten te winnen. De coureur uit Nederhorst den Berg deed dat op een Jamathi. Of te wel een eigenbouwmachientje dat het levenslicht in een schuurtje zag en was vernoemd naar de constructeurs: JAn MArtin THIel. Na de aansluiting van Lodewijkx bij Thiel en Mijwaart werd er altijd gesproken over ‘Het Jamathi-trio’. Een jaar na de sensationele TT-zege en tweede plaats in het 50cc-wereldkampioenschap won Lodewijkx maar liefst drie GP’s op de door het drietal geconstrueerde machine. En ondanks het feit dat die machine pas halverwege het seizoen gereed was, waren ze in 1969 zelfs wereldkampioen geworden als Lodewijkx tijdens de GP van Ulster niet door zijn grote concurrent Angel Nieto van zijn machine was gereden. Nu ging de titel naar de Spaanse Derbi-coureur. Het noodlot wilde dat Lodewijkx twee maanden later bij een motorongeluk in Amsterdam ernstig hoofdletsel opliep. Het betekende niet alleen het einde van de veelbelovende racecarrière van de zeer getalenteerde coureur, maar ook het WK-sprookje van het kleine Jamathi-team.

Lodewijkx werd bij Jamathi opgevolgd door Aalt Toersen. De van Van Veen Kreidler overgekomen coureur was bij Jamathi alleen rijder. Hij hield zich niet met de bouw en ontwikkeling van de racertjes bezig. In zijn eerste seizoen als Jamathi-coureur wist de Staphorster drie GP’s te winnen en als tweede in het wereldkampioenschap te eindigen. De titel ging dat jaar opnieuw naar Nieto op Derbi. In 1971 ging het minder goed met Jamathi, omdat de machines van de concurrentie, Van Veen Kreidler en Derbi, gewoon sneller waren. Een jaar later maakte Aalt Toersen bij Jamathi plaats voor Theo Timmer. Omdat de jonge Amsterdammer zich buiten het rijden op de machine ook bezighield met de bouw en ontwikkeling ervan kon er weer van een ‘Jamathi-trio’ worden gesproken.

Nummer A36260M

Nadat er voor 1972 voor het eerst een Jamathi voorzien van een monocoque frame en een uit vol aluminium gefreesd motorblok met liggende cilinder was geconstrueerd, volgde voor het seizoen erop een tweede, verbeterde versie. Voor het noodzakelijke carnet (douanedocument) werd in het motorblok het nummer A36260M geslagen. Niemand wist op dat moment dat deze krachtbron niet alleen een zeer succesvolle en heel lange, maar bovenal een fascinerende carrière zou krijgen.

Het begon al tijdens het GP-debuut van de ’73-er Jamathi’, zoals elke Jamathi-racer naar zijn bouwjaar werd vernoemd. Tijdens de trainingen voor de GP van West-Duitsland werd Theo liefst vier keer met een vastloper geconfronteerd. Daarop besloten Jan en Martin vroegtijdig terug naar Nederland te gaan om nieuwe onderdelen voor de volgende GP, die van Italië, te maken. Omdat het startgeld goed gebruikt kon worden, bleef Theo in Hockenheim om als twintigste aan de race te beginnen. Dat moest voorzichtig gebeuren, omdat de kans groot was dat de zuiger weer zou vastlopen. Maar tot ieders verbazing gebeurde dat niet. Sterker nog; terwijl alle grote kanshebbers uitvielen met pech, bleef de Jamathi nu wel heel en won blok A36260M direct zijn eerste Grand Prix! Natuurlijk konden Jan en Martin hun oren niet geloven, toen Theo gelijk na dit totaal onverwachte succes hen in Breukelen belde. Met onder andere een tweede plaats tijdens de TT van Assen en derde plaatsen in België en Zweden werd Theo Timmer in het seizoen 1973 uiteindelijk achter Jan de Vries en Bruno Kneubühler (Van Veen Kreidler) WK-derde en Jamathi tweede in het constructeurskampioenschap.

Het mirakel Freddie Spencer: wonderkind uit Louisiana

Nog één keer

Eind 1973 stond de wereld in het teken van een oliecrisis. Die crisis zorgde ervoor dat de hele racerij voor 1974 op losse schroeven kwam te staan. Jan Thiel en Martin Mijwaart vroegen zich af wat te doen. Voor het tweetal werden de problemen nog groter, toen Theo Timmer te kennen gaf op privébasis te willen gaan racen. Hij kreeg z’n deel in de vorm van het ’73-er frame met het ’72-er blok. Jan en Martin waren weer op hetzelfde punt aangeland, waarop ze elf jaar eerder waren begonnen. Met z’n tweeën en zonder geld!

Ze besloten om nog één keer alles op alles te zetten met één doel voor ogen. Dat was het vinden van een goede betrekking. En dan het liefst in de racerij. Door de 68-er en de 71-er Jamathi te verkopen, kon Jan ontslag bij zijn baas nemen om zich helemaal op de racerij te storten. Jan Bruins werd voor het seizoen 1974 de nieuwe Jamathi-coureur. De garagehouder uit Deventer behoorde al jaren tot de nationale 50cc-top en wist in 1972 op een privé-Kreidler zelfs de GP van Joegoslavië te winnen. Bruins was niet alleen een goed coureur en kundig technicus, maar ook een slimme zakenman. Zo slaagde hij erin om met Parade Tapijt een sponsor binnen te halen, die nodig was om op de Jamathi te kunnen gaan rijden. Het sponsorbedrag bedroeg tienduizend gulden. Na lang wikken en wegen kon ook Martin fulltime in de Jamathi-werkplaats in Breukelen aan de slag gaan. De zaak werd zo geregeld, dat Jan Bruins zich naast het runnen van zijn eigen autobedrijf alleen met racen zou bezighouden. De machines werden ontwikkeld en onderhouden door Jan en Martin. Ze werden daarbij geholpen door mij, de auteur van dit artikel, die naast zijn studie zoveel mogelijk vrije tijd aan Jamathi besteedde. Er werd besloten om twee nieuwe monocoque-frames te bouwen. Verder moest er halverwege het seizoen een tweede blok gelijk aan dat van 1973 gereed zijn. Samen met Harry de Boer werd de door hem ontwikkelde DRM-cilinder verbeterd en niet langer van een chrome wand maar van nikasil voorzien. Dit gebeurde bij de firma Mahle in Stuttgart en moest een hele verbetering, beter gezegd meer pk’s, gaan opleveren. Vol spanning werd er dan ook uitgekeken naar de eerste test op de proefbank. Die vond plaats in de winter van 1973/1974. Het eerste resultaat met 20 pk was zeer hoopvol. Maar helaas viel er tijdens de test een stuk porselein uit de Champion bougie. Iets wat zelden voorkwam, maar er wel voor zorgde, dat de zuiger vastliep en het loopvlak van de cilinder ernstig beschadigd raakte. En juist op dat moment! Reden genoeg voor mij om onmiddellijk het Hanomag-busje te starten om met de cilinder de 600 kilometer naar Stuttgart (Duitsland) te overbruggen. De Mahle-technici verleenden meteen alle medewerking en twee dagen later was de gerepareerde cilinder terug in Breukelen en kon er verder worden getest. De eerste nieuwe racer, met het ’73-er blok, was in de nacht voor de openingswedstrijd van het seizoen gereed. Vervolgens sloot Jan Bruins in Hilvarenbeek zijn Jamathi-debuut als winnaar af. Al met al was dat loon naar (dag en nacht) werken.

Imatra, Finland, 28 juli 1974. De laatste GP-start van Jamathi met Jan Bruins (12). De Belg Julian van Zeebroek (26) vertrekt van pole voor Henk van Kessel (4).

Teleurstellingen en het einde

Jammer genoeg draaide het GP-seizoen 1974 daarna door mechanische pech, slechte starts en valpartijen op een grote teleurstelling uit. Beste resultaten van Jan Bruins waren een tweede plaats in de Italiaanse Grand Prix en een derde tijdens de TT van Assen. Door ziekte van Martin kwam de tweede Jamathi pas voor de Zweedse GP gereed. Na twee nachten te hebben doorgewerkt, werd er vol goede moed en met twee prachtige, blauw/gele machientjes aan de reis naar Scandinavië begonnen. Eerst naar Anderstorp en vervolgens door naar het Finse Imatra. Het was de eerste keer, dat een Jamathi-rijder de beschikking over twee gelijkwaardige machines had. In Zweden lag een podiumplaats voor het grijpen tot Jan Bruins onderuitging. Gelukkig kon de machine in de werkplaats van Leif Rosell, die met de ’70-er Jamathi aan de GP’s deelnam, worden gerepareerd en op het plaatselijke circuit zelfs nog even door de Zweedse coureur worden getest. Vanuit Karlskoga werd vervolgens de reis voortgezet naar Imatra, waar niet ver van de Russische grens de Finse Grand Prix plaats vond. Het werd helaas een zwarte bladzijde in de geschiedenis van Jamathi. Tijdens de training op het beruchte stratencircuit kwam Bruins andermaal ten val. Hierbij raakte het monocoque-frame ontzet. Gelukkig was er voor de wedstrijd de tweede machine. Naar later zou blijken, zou het de laatste GP-deelname van een officiële ‘fabrieks’ Jamathi worden. Na weer eens een slechte start was Jan Bruins opgeklommen tot de derde plaats om…. opnieuw onderuit te gaan. Gelukkig mankeerde hij niets, maar nu was ook de tweede machine ernstig beschadigd. Financieel betekende dit zo’n grote klap, dat Jan Thiel en Martin Mijwaart moesten besluiten om direct te stoppen met GP-racen. Er was gewoon weg geen geld meer voor. In het seizoen dat Henk van Kessel op een Van Veen Kreidler de wereldtitel greep, ging Jan Bruins in de laatste drie GP’s van 1974 niet meer van start. In onderling overleg werd besloten dat hij nog wel drie races in Nederland zou rijden. Maar al met al was er zo wel een roemloos einde aan het Jamathi Grand Prix tijdperk gekomen.

Een onverwachte titel

Ondanks de teleurstellingen Scandinavië was er niet veel tijd om bij de pakken neer te gaan zitten. Na de lange terugreis uit Finland werd er in de Jamathi-werkplaats in Breukelen meteen begonnen om van de twee beschadigde machines één rijdbaar exemplaar op te bouwen, zodat Bruins op zaterdag in Oldebroek kon rijden. Dat betekende ’s ochtends de trainingen en ’s middags de wedstrijd. Omdat er veel te repareren viel en Jan en Martin het wel even hadden gehad met Jan Bruins, ging ik alleen met de Hanomag met daarin één machine naar Oldebroek. Bruins reed er de snelste trainingstijd mee. Maar een slechte start zorgde ervoor dat hij in de race achter de Duitser Herbert Rittberger genoegen moest nemen met de tweede plaats. Terug in de werkplaats in Breukelen bleek dat aan alle Jamathi-leed ondanks die tweede plaats nog geen einde was gekomen. Want hier had Juup Bosman zich gemeld met een zwaar beschadigde ’68-er. De jonge coureur uit Aalsmeer kon in hetzelfde weekend met deze machine op Zandvoort Nederlands 50cc-kampioen worden, maar was dus gevallen. Omdat de tijd te kort was om de machine te repareren, boden Jan en Martin Juup de GP-racer aan. Maar die moest in de nacht van zaterdag op zondag nog wel even van een nieuw big end worden voorzien. Dat lukte allemaal. Zo ook de testrit langs het Amsterdam – Rijnkanaal in het holst van de nacht. In het pikkedonker met een zaklamp op de toerenteller gebonden! En in die tijd ook nog eens met een expansie uitlaat zonder demper. Het was een wonder dat er geen politie op de nachtelijke test afkwam…. Toch leek het nog fout te gaan, want bij terugkomst in de werkplaats lekte de machine benzine. Er bleek een scheurtje in het monocoque-frame te zitten! En dat viel niet zomaar te dichten. Met twee componentenlijm en het nodige schuimrubber werd de lekkage provisorisch een halt toegeroepen. Gelukkig hadden de heren van de machinekeuring niets in de gaten. En hoewel Juup nog nooit op deze machine had gereden, won hij de wedstrijd en stelde zo zijn nationale titel veilig. Tevens de eerste (en totaal onverwachte) titel voor motorblok A36260M.

Happy end

Niet lang na dit heugelijke feit kwam er definitief een einde aan ‘Jamathi’. Want Jan en Martin hadden intussen in Italië bij Egidio Piovaticci hun gewenste baan in de racerij gevonden. Piovaticci was een industrieel uit Pesaro, die als sponsor van de eveneens uit deze stad stammende Eugenio Lazzarini optrad. Het Nederlandse duo moest voor de kleine Italiaanse coureur 50cc- en 125cc-racers gaan construeren. In dit kader gingen de complete ’74-er-Jamathi en het ’73-er blok mee naar Italië, waar ze werden omgedoopt tot ‘Piovaticci’. Hoewel die machine in 1975 meestal de snelste fiets van het 50cc-veld was, werden Thiel en Mijwaart (opnieuw) geen wereldkampioen. Als coureur was Angel Nieto, ja hij weer, namelijk sneller en vooral ook slimmer dan Eugenio Lazzarini. Laatstgenoemde wist dan wel de 50cc-GP van Zweden te winnen, Nieto pakte op een Van Veen Kreidler de wereldtitel. Voor 1976 pleegde de Spaanse racelegende een enorme coup. Hij wist niet alleen dat de 50cc-Piovaticci razendsnel was, maar ook dat de Italiaanse firma in financiële problemen verkeerde. Dus zag Angel zijn kans. Hij wist Jan Thiel en Martin Mijwaart ervan te overtuigen naar Barcelona te komen om voor hem te gaan werken. Bovendien regelde Nieto dat de Spaanse motorbond de complete Piovaticci-raceafdeling (inclusief machines) over nam en onder bracht bij het legendarische Spaanse motormerk Bultaco. De hele operatie werd een groot succes. Want met Nieto veroverden Thiel en Mijwaart in 1976 eindelijk hun eerste 50cc-wereldtitel bij de coureurs en ook bij de constructeurs. En dat gebeurde ook nog eens met motorblok A36260M. Dit succes werd het jaar erop herhaald. En in 1978 werd Ricardo Tormo, als de opvolger van Angel Nieto bij Bultaco, 50cc-wereldkampioen. Hoewel Bultaco in die jaren 25 stuks 50cc-motoren (met gegoten carters) produceerde als krachtbron voor een serie productieracers, bleven de twee Jamathi-motoren het populairst. Dit omdat ze het snelst en betrouwbaarst waren. Nadat de Spaanse fabrikant eind 1979 een punt achter haar raceactiviteiten had gezet, slaagde Ricardo Tormo erin om met sponsoring van de oliefirma Motul één van genoemde blokken te kopen. Vandaar dat de machine van de Spanjaard, die werd geprepareerd door zijn landgenoot Angel Carmona, nu ‘Motul Bultaco’ heette. Op 12 juli 1981 won Tormo er in Imola niet alleen de Grote Prijs van San Marino mee, hij mocht zich vanaf dat moment ook weer 50cc-wereldkampioen noemen. Of te wel ruim acht jaar(!) nadat Theo Timmer (op 13 mei 1973) de eerste GP-zege met blok A36260M had geboekt, was het geesteskind van Jan Thiel en Martin Mijwaart opnieuw succesvol.

Waar de twee gedenkwaardige Jamathi-motoren zich anno 2024 en zo vijftig jaar later bevinden, is niet zeker. Maar het vermoeden bestaat dat er eentje in het bezit is van de familie Nieto en de andere in het bezit van de familie Tormo. Nieto en Tormo zijn ons net als Paul Lodewijkx, Martin Mijwaart en Jan Bruins veel te vroeg ontvallen.

MECCANO EN LEGO

Het Jamathi-blok A36260M is een soort van uit massief aluminium gefreesde en gedraaide bouwdoos. Hierin zijn de constructiemogelijkheden, zoals ook toepast bij Meccano- en Lego-speelgoed terug te vinden.

Foto 1: De ‘grondplaat’. Aan de binnenkant ligt de primaire aandrijving. Aan de buitenkant de droge koppeling.

Foto 2: Op de ‘grondplaat’ komen de twee verticaal deelbare carterdelen. Hierin ligt de krukas. In het (linker) carterdeel op deze foto moet nog het inlaatgat worden gefreesd. In dit deel draait de inlaatschijf op de krukas. Hierop wordt het inlaatdeksel met de carburateur gemonteerd. Op de foto links komt de horizontaal liggende cilinder.

Foto 3: Op de ‘grondplaat’ wordt vervolgens het versnellingsbakhuis gemonteerd. Dit huis vormt dus geen directe eenheid met het carter. Dit heeft als voordeel dat je bij monteren en demonteren van de versnellingsbak, om de verhoudingen te veranderen, niet het carter, de cilinder en de krukas hoeft te gedemonteren.

Foto 4: Op het versnellingsbakhuis komt het deksel. En vervolgens de bediening van het trekspieschakelmechanisme en het kettingvoortandwiel.

Foto’s: Henk Keulemans

1 Reactie

  1. Wat een leuk en goed artikel. Ooit, waarschijnlijk in 1972 of 1973, hadden mijn maat en ik vette pech met een Yamaha 250cc, gat in de zuiger. Het Jamathi team was zo sportief om ons in hun bus mee te nemen en in Nederland af te zetten. Hun racer zat gemonteerd aan 1 van de zijwanden van de bus en wij konden achterin mee, fantastisch avontuur!

Reacties zijn gesloten.

Stay tuned

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief en mis nooit het laatste nieuws! Onze nieuwsbrief wordt iedere week op dinsdag (bij veel nieuws) en donderdag verstuurd.


Gerelateerde artikelen