Zondag 20 mei 1973, Monza, 15.17 uur. Start van de 250cc-klasse van de Italiaanse Grand Prix op het circuit van Monza. Enkele seconden later een massale valpartij in de eerste bocht, de Curva Grande. 14 Rijders gaan onderuit, twee zullen nooit weer opstaan: Jarno Saarinen en Renzo Pasolini. De motorwereld was geschokt. Wie waren deze coureurs naar wie heel veel kinderen vernoemd zijn?
Fotografie: Getty Images, ANP Foto, archief
Motorracen was tot ver in de jaren zeventig een hachelijke zaak, want voor veiligheid was op veel circuits nauwelijks aandacht. Met enige regelmaat kwam een coureur dan ook om het leven. Ooit kreeg ik een startfoto onder ogen van een grand prix, met daarop een tiental rijders. De helft daarvan was enkele jaren later dodelijk verongelukt tijdens een race.
Ammerzoden, 1980: rampweekend in de vaderlandse motorsport
Raceleiding onwetend
Zo’n halve eeuw geleden werden op verzoek van coureurs in de Formule 1 vangrails langs de baan geplaatst. Ter verhoging van hun veiligheid; misschien voor raceauto’s in die dagen, maar voor de motoren? Nog steeds wil je daar als motorrijder niet me in aanraking komen. Dat was toen niet anders. Dus werden strobalen gebruikt die de coureur een minimale bescherming boden als hij op een obstakel – boom, muur, vangrail – botste. Ook op die twintigste mei in 1973 werd rijkelijk gebruik gemaakt van strobalen. Zo’n natuurproduct had de nare gewoonte dat als je er tegenaan reed, je weer de baan op werd gekegeld, waardoor nog meer rijders onderuitgingen. Het hele veld ging op 20 mei onderuit, behalve de koploper op dat moment: Dieter Braun. De achter hem rijdende Renzo Pasolini ging onderuit en nam in zijn val Jarno Saarinen mee, waarna nog eens twaalf rijders tegen het asfalt klapten. Camera’s stonden er niet langs de baan, waardoor de raceleiding geen idee had welk drama zich had afgespeeld in de Curva Grande, de eerste bocht waar snelheden van zo’n 230 km/u werden bereikt. De race werd daarom ook niet onmiddellijk afgebroken.
De 250cc-race was de vierde race van de dag tijdens de vierde grand prix van het jaar. Eerder die dag had Jan de Vries de 50cc gewonnen, zegevierde Kent Andersson in de 125cc en leverden Giacomo Agostini en Renzo Pasolini een geweldig gevecht in de 350cc. Ago besliste in de slotfase het duel. Tijdens die race had de Benelli van Walter Villa olie verloren, wat aan de wedstrijdleiding werd gemeld. Maar die deed daar niets mee en de 250cc-race werd volgens plan gestart. Direct nadat de massaliteit van de valpartij duidelijk was, werd gewezen naar die olielekkage. Walter Villa – zelf ook gevallen in die race – werd aangewezen als de veroorzaker. Later werd aangetoond dat olie niet de oorzaak was, maar Villa werd tot aan zijn dood in 2002 er door velen toch op aangekeken. Ferry Brouwer – in 1973 monteur van Jarno Saarinen – over dat oliespoor: ‘Als dat de reden was geweest, waren er in de 350cc-race ook al wel rijders gevallen.’
Complete hel
Ferry Brouwer heeft lang gezocht naar de werkelijke oorzaak, want hij geloofde niet in het oliespoor. Zo’n 30 jaar na die fatale racedag kreeg hij pas duidelijkheid. Brouwer in een gesprek met RTV Drenthe: ‘Ik was in 2002 in Misano en heb daar toen een museum in Rimini bezocht. Aan de wand zag ik een ingelijst Italiaans motorblad, met links op de foto mijn handen die een cilinder van de Yamaha van Saarinen vasthielden en rechts de cilinders van de motor van Pasolini met twee vastgelopen zuigers.’
De Aermacchi van Pasolini, ingeschreven als een Harley-Davidson omdat de Amerikanen de Italiaanse fabriek hadden gekocht, was op het laatste moment omgebouwd van luchtkoeling naar waterkoeling. Brouwer: ‘Er werd een mantel omheen gelast.’ Het lijkt erop dat de koeling volstrekt onvoldoende was, omdat de motor al na een paar honderd meter vastliep. In die tijd had je nog geen verkennings- en opwarmronde. Vanuit het rennerskwartier gingen de motoren naar de start en werd de race met een duwstart aangevangen.
Toen de motor van Pasolini vastliep, zette die een stap opzij en raakte daarbij de achterkant van de Yamaha van Saarinen. De Fin klapte in de strobalen, verloor bij de val zijn helm en stierf ter plekke aan zwaar hoofdletsel. Pasolini werd geraakt door Chas Mortimer – vergelijkbaar met het ongeval van Marco Simoncelli, Maleisië 2011 – en verloor ook meteen het leven. De gevallen motoren stuiterden terug op de baan, samen met de strobalen. De tank van Pasolini’s Aermacchi was gescheurd waardoor de lekkende benzine de strobalen deden ontbranden. Voor alle betrokkenen moet het een complete hel zijn geweest. Behakve de coureurs zijn er weinig ooggetuigen, omdat er langs de Curva Grande nog geen publiek stond.
Lang werd vastgehouden aan de visie dat het oliespoor tot de noodlottige valpartij had geleid. Vreemd genoeg kreeg de uitkomst van het officiële onderzoek naar de oorzaak van de valpartij maar betrekkelijk weinig aandacht. Brouwer: ‘Het gerechtelijk onderzoek was in september of oktober gereed, maar is nooit openbaar gemaakt. Pas in 1994 is er wel iets gepubliceerd. Ik heb begrepen dat de leider van het onderzoek, ingenieur Colombo, des duivels was dat er iets werd gepubliceerd. Hij heeft het waarschijnlijk onder het tapijt willen schuiven. Daarmee heeft hij valse geschiedschrijving gepleegd.’ Wat de beweegredenen van Colombo waren, is niet bekend. We kunnen hem ook niet meer om een verklaring vragen, want hij twee jaar geleden is hij overleden.
Anne van Galen: het verhaal van deze vrouw en de bocht in de achtergrond
Onderbuikgevoel
Sjraar Bovee – toen bijna 20 – volgde van zijn vijftiende tot zijn 23e de races van zijn vijf jaar oudere broer Leo. Ze waren ook in Monza. Leo stond met zijn Yamaha’s ingeschreven voor twee klassen, de 250cc en de 350cc. Zijn 350 had in de trainingen problemen, waardoor er veel gesleuteld moest worden. Daardoor werd een training van de 250 gemist, waardoor Leo zich niet kwalificeerde voor die race. Bovee: ‘In de 350cc-race startte hij wel en eindigde rond de vijftiende plaats. Er waren zo’n veertig coureurs, waarvan er veel uitvielen. Tijdens die race maakte Walter Villa een pitstop. Er is nog geprobeerd hem tegen te houden omdat zijn Benelli olie verloor, maar hij is toch doorgereden. Mijn onderbuikgevoel zegt nog steeds dat olie op de baan mogelijk de oorzaak is geweest.’ Sjraar stond langs de baan tijdens de 250cc-race. ‘Ik kan het me allemaal nog heel goed herinneren, zo nu en dan zag je een rijder langskomen. Achteraf gezien heeft Leo heel veel geluk gehad dat hij die race niet heeft gereden.’
Nog drie doden
De veiligheidsvoorzieningen op Monza waren volstrekt onvoldoende. Er stond in de Curva Grande geen ambulance. Dat de leiding van het circuit niets van het ongeval had geleerd, ondanks aandringen van dokter Claudio Costa (die later de Mobiele Kliniek in de grands prix introduceerde), bleek tijdens een nationale motorrace. Weer was er een valpartij in de Curva Grande en weer was er geen ambulance. Het duurde twintig minuten (!) eer die ter plaatse was. Te laat voor drie jonge Italiaanse rijders die in de Curva Grande het leven lieten.
Ten tijde van het drama in Monza was er onder de coureurs al sprake van enige bewustwording van de gevaren van het racen op sommige circuits. Een jaar eerder al besloten velen niet meer deel te nemen aan de races op Man – destijds tellend voor het wereldkampioenschap – vanwege de dood van Gilberto Parlotti. Na het verongelukken van Saarinen trok Yamaha helemaal zich terug en verbood MV Agusta hun rijders deelname aan de Joegoslavische grand prix; het stratencircuit van Opatija was omgeven door rotswanden. Dat het lang duurde voordat de vangrails werden vervangen door grindbakken, bleek in 1977 toen de Zwitser Hans Stadelmann op de met vangrails omgeven Salzburgring verongelukte.
Jarno Saarinen – The Flying Fin
Jarno Saarinen, geboren op 11 december 1945 in Turku, zette zijn eerste stappen in ijsrace en grasbaanrace. Pas later richtte hij zich op de wegrace. Hij maakte zijn GP-debuut in 1968 in de Finse GP, op het stratencircuit van Imatra. Vanaf 1970 reed hij een volledig GP-seizoen, waarbij hij zijn eigen monteur was. Dat jaar eindigde hij als vierde, ondanks dat hij de laatste drie GP’s door zijn studie moest missen.
Saarinen won zijn eerste grand prix in 1971 in Brno, waar hij de 350cc won. In hetzelfde jaar reed hij voor Van Veen Kreidler mee aan de 50cc tijdens de Spaanse GP en werd tweede. Voor het seizoen 1972 werd hij door Yamaha aangetrokken als fabrieksrijder voor de 250cc en de 350cc. ‘The Flying Finn’ startte in 46 GP’s, waarvan hij er vijftien won.
Hij was in 1973 bezig aan een geweldig seizoen, nadat hij een jaar eerder 250cc-wereldkampioen was geworden. Voor het GP-seizoen van start ging, won hij al de Daytona 200 en de Imola 200 al. Yamaha achtte dat jaar de tijd rijp een aanval te doen op de nog altijd heersende viertakten in de 500cc-klasse. Saarinen, die voor Benelli zou racen in de GP350 en GP500, werd door Yamaha aangetrokken. Met de Fin bewees Yamaha dat ze MV Agusta de baas konden. Saarinen zegevierde in de Franse GP (Paul Ricard), won de Oostenrijkse GP (Salzburgring) en kwam op het circuit van Hockenheim niet over de finish door een gebroken ketting. Maar in elk van deze drie GP’s reed hij wel de snelste ronde.
Saarinen was zo populair – ook door zijn charmante echtgenote Soili, die hem altijd vergezelde – dat vele zonen na zijn ongeluk naar hem zijn vernoemd. De naam Jarno kwam tot begin jaren zeventig nauwelijks voor. In 2017 – de meest recente cijfers – waren er 4.572 Jarno’s in Nederland. Daarnaast waren er nog 522 die Jarno als tweede of derde naam kregen.
Renzo Pasolini – Paso
Renzo Pasolini was door zijn bril met zwarte montuur een opvallende verschijning. Hij werd op 18 juli 1938 geboren in Rimini. Aanvankelijk deed hij aan motorcross, maar als begin twintiger stapte hij over naar de wegrace. Pasolini begon in de 175cc en wist in deze klasse Giacomo Agostini twee keer te verslaan. In 1964 reed hij voor Aermacchi de 250- en 350cc. Dat jaar behaalde hij op het circuit van Monza zijn eerste WK-punten met een vierde plaats in de 350cc. De derde plaats in de Spaanse 250cc-GP van 1965 was zijn eerste podiumplaats. In 1966 speelde hij een rol van belang in de 350cc. Hij sloot het WK-seizoen – met een tweede plaats op Monza – als derde af. Al deze resultaten werden behaald op Aermacchi’s. In 1968 reed hij voor Benelli in de 350cc en werd tweede. In 1969 behaalde Pasolini zijn eerste GP-zege door in Assen de kwartliters te winnen. Later dat jaar won hij nog twee GP’s en sloot het WK als vierde af. Een seizoen later werd hij derde in de 350cc.
Pasolini’s beste jaar was 1972. Rijdend voor Aermacchi won hij drie GP’s en streed hij met Saarinen om de 250cc-wereldtitel. Met één punt verschil ging de titel naar de Fin. In datzelfde jaar leverde de 350cc hem WK-brons op. Pasolini startte in 46 GP’s waarvan hij er zes won.
Tot aan 1970 kwam ook de roepnaam Renzo nauwelijks in Nederland voor. De dood van Pasolini deed vaders en moeders besluiten hun zoon te vernoemen. In 2017 kwam zijn naam nog 1672 keer voor. Kanttekening daarbij is dat niet alle Renzo’s naar Pasolini zijn vernoemd. Via Italiaanse gastarbeiders belandde de naam ook in ons bevolkingsregister. Hoewel Renzo Pasolini nooit op Ducati heeft geracet, bracht het merk uit Bologna in 1986 ter nagedachtenis aan hem de Ducati 750 Paso uit. Pasolini liet twee kinderen achter, een zoon en een dochter.