dinsdag 22 april 2025

100 Jaar TT: de oneerlijke strijd van Cees Doorakkers

Nederlandse overwinningen in de TT zijn zeldzaam, héél zeldzaam. Slechts Wil Hartog, Jack Middelburg, Paul Lodewijkx, Egbert Streuer, Bernard Schnieders en Hans Spaan lieten het Wilhelmus klinken op de GP’s in Assen. Toch zijn er talloze andere unieke en soms bijna vergeten TT-momenten waarin Nederlanders de boventoon voerden. Momenten waarop alles perfect samenviel, of juist nét niet. Prestaties die minstens zo indrukwekkend waren als een zege. Ter ere van het 100-jarig bestaan van de TT sprak MOTO73 met acht Nederlanders met een bijzonder TT-verhaal.

Voor Cees Doorakkers zijn talloze programmaboekjes de lucht in gegaan, zonder dat hij zich mengde in de strijd om de kopposities in de 500cc. Jarenlang streed hij voor de titel van beste privérijder in de koningsklasse en wist hij, zonder vooraan te rijden, toch een heldenstatus te bereiken. Het verschil met de fabrieksrijders – de miljonairs – was enorm. Cees blikt terug op zijn TT-ervaringen en bijzondere momenten in de koningsklasse.

100 Jaar TT Assen: het dubbele TT-podium van Theo Bult

Cees, je hebt nooit een top-tienresultaat behaald en toch was je erg populair bij de TT Assen. Kun je uitleggen hoe dat kwam?

‘Omdat ik jarenlang de enige Nederlander was in de 500cc. In totaal heb ik twaalf keer de TT Assen gereden, waarvan acht keer in de 500cc. Ik had niet het materiaal om voor een topklassering mee te doen, maar ik streed wel vaak voor de positie van beste privérijder.’

Je eerste TT Assen was in 1984 in de 250cc. Wat herinner je je daar nog van?

‘Dat was meteen een van mijn fijnste TT-herinneringen. Ik was erop gebrand om een goed resultaat neer te zetten, want dit was mijn kans om me te laten zien. De Yamaha waar ik toen op reed, liep heel goed. Ik werd de beste Nederlander en eindigde als zeventiende. Een jaar later volgde een van mijn grootste teleurstellingen in Assen. We hadden maar één droge training. Door een cruciale fout met de afstelling van de vering heb ik mij kunnen kwalificeren. Ook aan de TT Assen van 1986 heb ik goede herinneringen. Ik werd opnieuw zeventiende in de 250cc na een mooi duel met Alan Carter en Maurizio Vitali. En dat waren toch Grand Prix-winnaars!’

Kun je je ook nog veel van de TT-sfeer herinneren?

‘Ik weet nog dat ik op de racedag van mijn eerste TT Assen rond 7:00 uur uit mijn bed stapte. We sliepen in een tent op het rennerskwartier. Toen ik naar buiten keek, zat het talud al helemaal vol zitten! Dat was echt apart. Zelf maakte ik niet zo veel mee van de TT Assen, omdat ik altijd heel gefocust was en volledig voor de prestatie ging. Maar ik herinner me nog goed dat ik in 1989 tijdens de opwarmronde achter Randy Mamola reed. Hij maakte een wheelie met zijn Cagiva en sloeg achterover. Een bizar moment.’

In 1988 maakte je de overstap naar de 500cc, terwijl je nog geen volledig Grand Prix-coureur was. Waarom nam je die stap, zeker omdat de 500cc qua budget een uitdagende klasse was?

‘Ik reed voor het team van Boet (van Dulmen). Zelf was ik eigenlijk nog niet klaar met de 250cc. Ik was al twee keer Nederlands kampioen, maar had in Europa nog niet de resultaten behaald die ik graag wilde. Toch wilden het team en de sponsors graag dat ik naar de 500cc overstapte. Het doel was om Nederlands kampioen te worden en daarnaast kon ik een aantal keer internationaal rijden.’

De TT Assen van 1988 was jouw debuut in de GP 500cc. Hoe kijk je daarop terug?

‘Heel goed, het werd zelfs mijn mooiste TT-herinnering. Aan het begin van de Speedweek reed ik in het EK 500cc. Ik zat in de kopgroep en wilde wachten tot de slotfase om een aanval in te zetten. Ik voelde dat ik kon winnen, maar in de laatste ronde begaf een bobine het. Dat was een teleurstelling. Maar in de kwalificatie voor de GP 500cc reed ik zo’n goede ronde, die is mij altijd bijgebleven.’

Waartoe leidde deze ronde?

‘Ik stond achttiende op de grid voor mijn eerste 500cc-race. In die tijd bestond het startveld nog uit zo’n vijfendertig rijders, dus dat was heel goed. We hadden in de slotfase van de kwalificatie een verse achterband gestoken, en dat rondje ging zo perfect; zo’n fijn gevoel was dat. Helemaal met een motor die al een paar jaar oud was. Met deze driecilinder Honda had Boet (van Dulmen) zelf nog tijdens de TT Assen van 1986 gereden. Ik ben er trots op dat ik in 1988 harder rondging dan Boet in 1986. Helaas heb ik de race niet gefinisht vanwege een mechanisch probleem.’

Hoe ben je uiteindelijk een vaste Grand Prix-rijder geworden?

‘In 1988 werd ik Nederlands kampioen 500cc, maar toen stopte het team van Boet. Voor 1989 had ik eigenlijk niets. Voor de TT Assen heb ik een Honda kunnen huren van Henk de Vries. Dat kostte me zo’n 5.000 gulden (€2.275), maar als ik me zou kwalificeren, kreeg ik dat bedrag aan startgeld al terug. Ik nam het risico, kwalificeerde me en werd in de race zelfs vijftiende. Dat betekende één WK-punt. In die tijd gold dat als je een WK-punt behaalde, je kon meedoen voor een permanente start het jaar erop. En dat is voor het seizoen 1990 uiteindelijk gelukt.’

Vijf jaar lang was je een vaste rijder in de GP 500cc. Kun je uitleggen hoe groot de verschillen waren tussen de motoren van de fabrieks- en privérijders?

‘In Hockenheim weet ik nog dat ik op het rechte stuk zo’n 280 km/u haalde, terwijl de fabrieksrijders tot 310 km/u kwamen. Er zat wel zo’n 50 pk verschil in de motoren, al werd daar door de fabrieksteams niet veel over bekendgemaakt. Ik herinner me nog een keer dat ik in de slipstream reed van Shinichi Ito, een Honda-fabrieksrijder. Ineens haalde ik 299 km/u. Ik ging zoveel sneller dan normaal dat ik mijn rempunt miste. Maar het grootste verschil zat nog wel in de banden. De bandenfabrikanten leverden een aantal compounds en de beste sets gingen naar de fabrieksrijders. Wat er overbleef, was voor ons. Daardoor reden we in veel races niet eens met het best beschikbare compound voor dat circuit. Het was een oneerlijke strijd. Dat bleek ook wel uit het feit dat privérijders vaak op een ronde achterstand werden gezet in de race. Nu is dat heel anders, want de verschillen tussen de motoren in de Grand Prix zijn tegenwoordig minimaal.’

Het piepkleine privéteam van Cees Doorakkers in 1994, terwijl de grote fabrieksteams qua omvang zo’n tien keer groter waren.

Je hebt als beste Nederlander tijdens de 500cc-race in Assen met grote namen als Kevin Schwantz, Wayne Rainey en Eddie Lawson op het podium gestaan. Had je ook contact met deze rijders?

‘Dat was wel bijzonder, want alleen in Assen mocht de beste nationale rijder ook naar het podium. Tegelijk voelde het ook een beetje als: “Wat moet ik hier?”, maar natuurlijk gaf het een gevoel van trots. Ik keek in die tijd echt op tegen de fabrieksrijders. Schwantz en Rainey waren vriendelijk en benaderbaar, maar Lawson en Doohan keken echt op ons “privérijders” neer en waren heel gesloten. Zij vonden dat wij niet in deze klasse thuishoorden. Het meeste contact had ik met de andere privérijders. Het waren toch echt twee aparte kampen.’

Wat was je beste jaar als Grand Prix-rijder?

‘Dat was 1991. Ik ben dat jaar geëindigd als beste privérijder, op een gedeelde veertiende plaats in het wereldkampioenschap. Ik haalde 40 WK-punten, evenveel als Sito Pons – een Honda-fabrieksrijder en tweevoudig 250cc-wereldkampioen. Ik had gehoopt dat ik toen de motor van Pons zou krijgen, maar dat gebeurde niet. We waren maar een klein privéteam met één of twee monteurs. In 1991 reed ik met een driecilinder Honda-blok in een frame van Nico Bakker. Albert Siegers was mijn monteur en hij heeft geweldig werk geleverd. Daarnaast kreeg ik hulp van Dr. John Wittner van Moto Guzzi en dat is nog wel een bijzonder verhaal.’

100 jaar TT Assen: de droomweek van Bert Smit

Vertel!

‘Doctor John wilde graag een nieuwe Moto Guzzi ontwikkelen om in de World Superbike te gaan rijden. De motor moest nog ontwikkeld worden, maar ze wilden mij als coureur. Daarom kreeg ik eind 1990 een contract voor een jaar als testrijder. Eind 1991 zouden ze beslissen of ze definitief gingen starten. Uiteindelijk kwam het project niet van de grond, maar ik heb wel een jaar onder contract gestaan bij Moto Guzzi. Op dat moment reed ik ook in de GP 500cc. Doctor John heeft ons in het voorseizoen van 1991 geholpen om de motor goed af te stellen. Tijdens een test in Jerez stuurde de motor nog niet zoals ik zou willen. Doctor John maakte een berekening en stelde vast dat het balhoofd iets aangepast moest worden. Nico Bakker heeft dat gedaan en vanaf de eerste race in Japan liep de motor geweldig.’

Vanaf 1992 mocht je deze Honda niet meer gebruiken.

‘Nee, in die tijd reden er nog veel oude Honda-driecilinders mee. Ik en een paar anderen konden daar nog goed mee uit de voeten, maar er waren ook veel rijders die puur meededen voor het startgeld en echt in de weg reden. De oude motoren moesten weg, en om de privérijders tegemoet te komen, konden wij overstappen op een Yamaha-blok, waarbij ROC en Harris frames leverden. In mijn laatste GP-jaren heb ik met een Harris Yamaha gereden. Het was erg moeilijk om deze motor goed af te stellen en er waren veel ontwikkelingsproblemen, maar de keren dat de afstelling goed was had ik er wel een fijne motor aan.’

Je laatste TT Assen was in 1995, maar je haalde de finish niet.

‘1994 Was een pijnlijk jaar. De motor was echt verouderd, maar ik had geen geld om iets te verbeteren. Toch bleef ik hopen op betere tijden, want opgeven kwam bij mij niet voor. Ik reed steeds verder in het achterveld en toen kreeg ik van de IRTA te horen dat ze mij voor 1995 geen start meer zouden geven. Een jaar eerder was dat ook al ter sprake gekomen, maar toen had ik Mike Trimby (IRTA) nog weten te overtuigen dat ik mijn materiaal zou verbeteren. Mike kwam altijd op voor de privérijders en zorgde ervoor dat wij ook prijzengeld kregen. In 1995 had ik nog steeds mijn motor van 1994 en heb ik er alles aan gedaan om een wildcard te krijgen voor de TT Assen. Helaas haalde ik door een technische fout de finish niet, waardoor mijn Grand Prix droom definitief voorbij was.’

Kom je nog steeds bij de TT Assen?

‘Jazeker, het is nog steeds een prachtige baan. Al vond ik het oude circuit nog veel mooier, dat was echt schitterend om op te racen. Ieder jaar ga ik nog naar de TT Assen. Vanuit de KNMV en het TT Circuit krijg ik kaarten, omdat ik Nederlands kampioen ben geweest. Heel leuk dat ze dat doen! Al moet ik wel zeggen dat ik in 1996 – het eerste jaar dat ik zelf niet meer reed – niet ben geweest. Ik was er zo ziek van dat ik er zelf niet meer bij was. En nog steeds, als ik de motoren zie racen, gaat mijn bloed sneller stromen en mijn hartslag omhoog.’

Foto’s: Henk Keulemans

500cc-podiumplaatsen in Assen
Gezien zijn materiaal was het voor Cees Doorakkers onmogelijk om een 500cc-podium te behalen. Slechts zes keer stond er een Nederlander op het 500cc-podium in Assen sinds de start van het wereldkampioenschap in 1949. De eerste keer gebeurde dat in 1970, toen Rob Bron als tweede eindigde achter Giacomo Agostini. Wil Hartog behaalde drie podiumplaatsen: in 1976 en 1979 werd de Witte Reus derde en in 1977 werd hij de eerste Nederlandse winnaar in de koningsklasse. Jack Middelburg herhaalde dit geweldige succes in 1980. In 1981 leek Boet van Dulmen opnieuw op weg naar de overwinning, totdat hij werd ingehaald door Marco Lucchinelli. Zijn tweede plaats is nog steeds – 44 jaar later – de laatste Nederlandse podiumplaats in de 500cc/MotoGP tijdens de TT Assen.
Wist je dat…
Cees’ beste Grand Prix-resultaat was een zevende plek tijdens de Grand Prix van Joegoslavië in 1990. Het was een armoedige tijd in de 500cc. In Rijeka gingen slechts zestien rijders van start en er zouden maar negen de finish halen.

TT-resultaten van Cees Doorakkers

Jaar Klasse Positie
1984 250cc P17
1985 250cc DNQ
1986 250cc P17
1987 250cc P22
1988 500cc DNF
1989 500cc P15
1990 500cc P13
1991 500cc P13
1992 500cc P12
1993 500cc P21
1994 500cc P18
1995 500cc DNF

Stay tuned

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief en mis nooit het laatste nieuws! Onze nieuwsbrief wordt iedere week op dinsdag (bij veel nieuws) en donderdag verstuurd.


Gerelateerde artikelen