Eén enkel schot, en Wilhelm Tell werd een Zwitserse nationale held. Rondom het fjordachtige Vierwoudstedenmeer (Vierwaldstätter See) leiden prachtige routes naar de legendarische plaatsen die met de Tell-sage zijn verbonden.
Thomas Quant
’Heeft Wilhelm Tell echt bestaan? Onbelangrijk! Belangrijk is toch slechts dat’ie Geßler heeft doodgeschoten, niet waar?!’ Vol klinkt de stem van de grote baardige man. Wild schitteren zijn levendige ogen in zijn door een zwartgrijze volle baard en een krullende haardos ingeraamd gezicht. De reus met zijn leren wambuis spant zijn handboog, legt aan en plop! een pijl pint een appel aan een boomstam. De zoon van de ervaren schutter slaakt een zucht van verlichting. Maar ho! ditmaal is de zoon een dochter, en wij bevinden ons ook niet op de marktplaats van Altdorf, maar in hotel Monopol in Luzern, omringd door gepensioneerde spoorwegbeamten in plaats van de dienaren van de wrede landvoogd Geßler. Het schot dat Sepp Steiner, een van de beroemdste Tell-vertolkers van zijn land, met meesterhand heeft verricht, is dermate ongevaarlijk dat twee spoorwegmensen de hele scène nog een keer spelen, onder geheime regie, want de truc wordt niet verraden.
1291
Voor de Zwitsers zijn de daden van Wilhelm Tell, van beroep boer en een gepassioneerd boogschutter, ten nauwste verbonden met de stichting van hun natie in 1291. Dat wil ons tenminste de sage doen geloven en zo staat het in het toneelstuk Wilhelm Tell, van de grote Duitse dichter Friedrich Schiller, dat in 1804 in première ging. Daar doorboort aan het slot de vrijheidslievende Tell met een pijl de landvoogd Geßler en hij brengt daarmee de lang begeerde en succesvolle opstand van de Eedgenoten tegen de gehate Habsburgse heerschappij teweeg. Het toneelstuk is spannend als een detective en speelt rond het Vierwoudstedenmeer in een van de mooiste gebieden van Zwitserland.
2007
Wij drinken met Marie Therese en Sepp Steiner nog een biertje in Borromini. Ook ’civiel’ is Steiner een indrukwekkende gestalte, die temidden van het chromen en gestylde interieur van het café als een Fremdkörper werkt. Buiten slaat plotseling een stortbui neer op de straatstenen van Luzern, die zo heftig is dat het geluid ternauwernood overstemd wordt door de Drum ‘n’ Bass Sounds uit de luidsprekerboxen. De door de regen beslagen ruit weerspiegelt een geluidloos, hectisch MTV Xtreme-Sports programma, waardoorheen ik in de vallende duisternis kantoormensen voor het noodweer zie vluchten. Skaters, die zich ’s middags nog pijlsnel op de zonovergoten en met bloemen en bomen beplante promenade aan het meer van Luzern hebben voortbewogen, zoeken nu tastend de weg naar huis. Ook de Steiners breken op; ze moeten nog helemaal om het meer heen naar Altdorf. Voor de laatste keer vandaag wisselen wij van locatie in de eigenlijk verbazingwekkend urbane hoofdstad van het canton, want Luzern heeft maar 60.000 inwoners, en belanden in Movie aan de Metzgerrainle, waar op het overdekte terras van de bistro, direkt gelegen aan de snelstromende Reuß, naast lichte maaltijden ook lekker Warteck-bier te krijgen is. ‚Tot ziens’- de ober is Nederlander en past goed bij de internationale flair van Luzern. Langs de Spreuerbrücke, die mij met haar talloze dodendans-motieven nog beter bevalt dan de Kapellbrücke uit de 14e eeuw – en als zodanig het bekendste monument van de stad – zoeken wij eindelijk ons hotel op.
Geen uitzicht op uitzicht
Vroeg, veel te vroeg, gaat op zondagmorgen de wekker af. In de eetzaal van Hotel Tourist met zijn jeugdherbergsfeer uit de jaren zeventig zit op dit onmenselijke tijdstip alleen nog een Kroatische roei-equipe aan het sobere ontbijt. Onze Kawasaki ZZR 1100 en Suzuki 900 RF wachten na de bijna werkloze zaterdag al ongeduldig.
Nauwelijks hebben wij Luzern in zuidelijke richting verlaten, of ons plezier krijgt een domper, wanneer bij Horw tengevolge van afgesloten privéwegen het niet mogelijk blijkt langs de oever om het meer te rijden.
Bij Hergiswil wordt de weg dan tussen en onder en naast de auto- en spoorweg geperst: als op dergelijke zo weinig motorvriendelijke wegen Kawa en Suzi juist een verscheurend gehuil willen aanheffen, begint de weg met talrijke bochten te klimmen naar de Bürgenstock. Boven aangekomen doet het schitterende panorama over het westelijk Vierwoudstedenmeer, over Luzern tot aan Küssnacht en het ertegenovergelegen Weggis met de daarachter oprijzende Rigi, alles vergeten. Langzaam stijgen van het diep onder ons liggende meer goudglanzende nevelslierten op. De Pilatus in het Westen, die met de Rigi de meest beklommen of beter gezegd, de meest bereden berg aan het Vierwoudstedenmeer is, wil liever geheel in wolken gehuld blijven. Zonder uitzicht op uitzicht maken wij daarom vandaag geen gebruik van de steilste tandradbaan ter wereld, naar de top van de Pilatus.
Geßler is dood
In Hotel Bürgenstock ontmoeten wij opnieuw de Tell-vertolker van de vorige dag. Ik heb echter vooral belangstelling voor het opulente buffet. Maar voor ik zwak word, denk ik blozend aan de Kroatische roeiers die het op dit moment op de Rotsee opnemen tegen tegenstanders, die zijn voorbereid door een super-de-luxe ontbijt. Op het terras heeft de familie Steiner inmiddels een boogschiettent opgesteld, zoals je op kermissen aantreft. Het wedstrijdschieten wordt evenwel spoedig met een dodelijke ernst bedreven: ’Telt een geschampte tien evenveel als een volle treffer?’ Tell zou het niets kunnen schelen. Hoofdzaak: Geßler is dood. Wij gaan er ijlings vandoor.
Tussen Buochs en Beckenried kun je werkelijk langs de zuidelijke oever rijden. De weg slingert omhoog naar het kleine Seeli, een verrukkelijk bergmeertje, en stijgt verder naar Seelisberg.
Steil onder Seelisberg ligt in de morgenzon de Rütli-Wiese, geboorteplaats van de Zwitserse staat en daarmee een nationaal heiligdom. Wolken hangen tussen de rotswanden, waardoor het Urnermeer wordt ingesloten. Een tandradbaan voert naar beneden naar het Haus Treib, het voormalige veerhuis. De rest van de westelijke oever van het Urnermeer is nauwelijks door wegen ontsloten, want de Rütli-Wiese moet een rustige plek blijven die alleen te voet te bereiken is. Wij stellen ons bezoek aan de heilige weide nog even uit en rijden terug naar Niederdorf bij Beckenried, waar een veerpont naar Gersau overvaart. Het meer toont onbewogen en er ligt nog steeds een lichte nevel op. In een kwartier tijds bereiken wij de rijk met bloemen versierde noordelijke oever en houden daar de richting van Brunnen aan.
Motodroom
Inmiddels zijn al onze motorcollega’s wakker, zodat de slingerende oeverweg bijna op een motodroom lijkt. De parkeerplaats bij restaurant Eichwald, dichtbij Brunnen, staat vol met ’Töffs’ (de Zwitserse benaming voor motoren). Gelukkig lenen zich de bochten die in het gezicht van het populaire verzamelpunt liggen, niet voor spectaculaire hang-outs, en zo blijft het bij zien en gezien worden.
Achter Brunnen strekt zich het lange, fjordachtige bekken van het Urnermeer uit. Snel zijn Flüelen en Altdorf aan het zuidelijke einde van het meer bereikt. Stroomopwaarts aan de Reuß ligt bij Amsteg half verscholen de ruïne van Zwing-Uri. De vierhoekige toren wordt beschouwd als overblijfsel van een van de talrijke dwangburchten die de Zwitsers voor hun Habsburgse landvoogden in moeizame arbeid moesten bouwen, zodat dezen het land nog beter konden onderdrukken. Nu hebben de door struiken overwoekerde muurresten niets bedreigends meer, en zij zijn veel minder imposant dan de grote verdedigingstoren in Silenen, die vaak met Zwing-Uri wordt verwisseld.
Op de terugweg naar het meer bezoeken wij de hoeve van Sepp Steiner, die voor vandaag klaar is met zijn Tell-opvoeringen.Trots laat hij ons fotoalbums zien en ten slotte vertelt de hobbyhistoricus, die hij ook is, zijn eigen versie van het Tell-verhaal. Volgens hem heeft Tell bestaan, maar hij was geen boer, want boeren mochten geen handboog bezitten en zij konden ook geen verstand van scheepvaart hebben. Tell zou in werkelijkheid een jonker zijn geweest, die in verzet is gekomen tegen de Habsburgers. En het ging hem niet om de eigen eer, maar om de zo belangrijke handelsroute over de Gotthard naar Italië, historisch gezien inderdaad het hoofdmotief voor de stichting van de Zwitserse Confederatie. Deze verbluffend moderne en economisch gerichte interpretatie sluit Sepp Steiner af met de woorden: ’Zonder Gotthard geen Tell en ook geen Zwitserland, niet waar!?’
Spoedig zitten wij gebogen over oude folianten over de wapenkunst. Historische hand- en voetbogen zijn eveneens een hobby. Na de theorie volgt de praktijk: moderne sporthandbogen, de ongelofelijk zwaar te spannen navolgers van de middeleeuwse bogen, en zelfs een Chinees model, dat met meerdere pijlen tegelijk kan worden geladen, kunnen wij op zijn land uitproberen.
Geboorteplaats
Bijna 20 uur later rollen de Japanse viercilinders Bürglen binnen, de geboorteplaats van Tell. De volksheld die hier met zijn zoon als barokke figuur uit de 18e eeuw de dorpsfontein versiert, is veel kleiner en lang niet zo martiaal als het pendant in Altdorf van 1895. Blijkbaar had iedere tijd zijn eigen Tell. En wie op het terras van restaurant Alpenblick zijn ogen niet alleen opslaat naar de met sneeuw bedekte en maar even 2923 meter hoge Uri-Rotstock, ontdekt misschien zelfs op het etiket van het appelsapflesje voor hem een ’Little Tell’. Na deze aangename verfrissing op van de kleinste naar de grootste figuur! Op de marktplaats van Altdorf, waar het beroemde schot-door-de appel zou hebben plaatsgevonden, loopt de verbaasde toeschouwer gevaar nekkramp op te lopen. Op een 4 meter hoge sokkel rijst een immense 3 1/2 meter grote Wilhelm Tell op. Met de beroemde handboog op zijn schouder en zijn linkerarm om zijn zoontje gelegd, zwellen op zijn gespierde kuiten de aderen dermate op dat zelfs Schwarzenegger van nijd zou verbleken. Omdat wij willen weten, waar en hoe deze beentjes eens hebben gesprongen, haasten wij ons naar de plaats van de beroemde Tell-sprong.
Een paar kilometer ten noorden van Flüelen stoppen wij boven de Tell-Platte. Nog een korte voettocht de Axen af naar de oever van het meer, en de plaats is bereikt waar Tell na zijn arrestatie in Altdorf door een vermetele sprong uit de boot aan Geßler ontkwam. Direkt daarnaast is de Tell-Kapelle, met vier kolossale doeken waarop scènes uit het leven van de nationale held staan. Het landschap is hier adembenemend mooi, ook al is de rots door een nuchtere betonplaat bedekt, zodat de blik altijd weer vol verlangen naar de overzijde van het meer gaat. Erop af!
Kronkelen
Tot aan Bauen kan je langs de westelijke oever van het meer rijden. Aan het sportstuur van de de Big Bikes hoef je niet bang te zijn voor verveling. Bij Isleten slaan wij een van die smalle bergwegen in, aan het begin waarvan de goed zichtbare dienstregeling van de gele Postbus de gemotoriseerde weggebruikers waarschuwt voor tegenliggers. De palmen voor restaurant Seegarten, waar de smalle weg afsplitst, passen helemaal bij de verzengende zon. Dan kronkelt zich onder overhangende rotsen de smalle weg naar boven. De eerste haarspeldbochten bieden fantastische doorkijkjes op het meer. In het plaatsje Schwändi met zijn donkere houten huizen eindigt de weg bij het liftstation van de Eggenkabelbaan. Murmelend stroomt de Isitaler Beek door bonte almweiden, waarboven met sneeuw bedekte bergtoppen in de blauwe hemel spietsen. Speels springen kalfjes met helder klinkende klokjes ons tegemoet, de voldragen koeien gedragen zich bezonnener, maar ook zij klinken met hun donkere klokgelui mee in het concert. Een oude man, steunend op zijn stok, komt over het pad naar beneden, zet zich neer op een bank en wacht op de postbus. Hier is de plaats die ik als het meest Zwitsers in herinnering zal houden.
Uri
De volgende morgen verlaten wij vroeg ons kwartier, hotel Brückli in Schattdorf, om de Rütliweide te bezoeken. Een paar kilometer voor Brunnen rijst naast de oever het kolossale massief van de Fronalpstock op. Nog een beetje noordelijker verleidt een bergweg tot een rit naar boven, over Moosach tot de Axenstein met Rütli-panorama. Als vastgeplakt ligt de Rütliweide temidden van de rotsen aan de tegenoverliggende oever. Van hier kun je op de beide armen van het Vierwoudstedenmeer uitkijken, en nog iets hoger ontwaar je ook de dubbele bergspits van de Kleine en de Grote Mythen boven Schwyz.
Terwijl wij in Brunnen wachten op de raderstoomboot naar de Rütli-Wiese, schildert mij een uit de kluiten gewassen motorrijder levendig de voordelen van werken in ploegendienst. Op deze wijze kun je je eigen land op rustige ochtenden ook door de week met de motor verkennen. ’Net vakantie, niet waar!?’, voegt hij er listig lachend aan toe. Als aandenken schenkt hij ons een ansichtkaart van de Uri, bouwjaar 1901, die daarmee de oudste van de vijf raderboten op het meer is. Toevallig legt juist de statige, witglanzende Uri aan, om de wachtenden over te zetten. Binnenin zijn de machtige krukas en de drijfstangen die de schepraderen aandrijven ten gerieve van de toeschouwer vrijgelegd. Nog voor wij afmeren, passeren wij een uit het water stekend rotsblok, de Schillerstein, waarvan het opschrift herinnert aan de dichter en zijn toneelstuk, dat Tell wereldberoemd heeft gemaakt.
Rütli-Wiese
Vanaf de oever lopen we snel omhoog naar de Rütli-Wiese. Voor een nationaal gedenkteken is de weide, die natuurlijk wordt gelaten, verbazingwekkend bescheiden. Middenin wappert alleen de Zwitserse vlag. Vier oudere Engelse toeristen, stuk voor stuk Miss Marples, zitten op een van de drie stenen banken, die schaduw krijgen van een rij hoge naaldbomen. Alleen een klein bordje vermeldt de stichting van het Eedgenootschap in 1291. Drie van de vier woudsteden, waarnaar het meer genoemd is, namen destijds deel aan het Verbond tegen de Habsburgse heerschappij: Uri, Schwyz en Unterwalden. Luzern sloot zich pas later aan.
Even bescheiden als de Rütliweide, presenteert zich, ook wat de prijzen betreft, het Rütli-Haus, het enige café-restaurant dat hier een vergunning heeft. Terug bij de aanlegsteiger kondigt een lang aangehouden en over het water wegebbende fluittoon de retourboot aan. Het hele meer wordt, niet anders als bij een busdienst, door deze boten bevaren.
Tussen Brunnen en Hertenstein maakt de groene, met vlonders en kleine jachthavens bezoomde oever een liefelijke indruk. De terrassen van de aan het meer gelegen restaurants verlokken tot verwijlen. In weelderige bloemenpracht gedompelde plaatsen als Gersau, Vitznau of Weggis maken de slingerende oeverweg over vele kilometers tot één lange Kurpromenade. Boven de steilere zuidoever verrijzen de besneeuwde toppen van de Alpen en spiegelen zich in het onberoerde wateroppervlak.
Holle weg
Wij volgen het Küssnachtermeer vanaf Küssnacht. Op weg naar de Seebodenalp ligt in een klein bos de ruïne van de Geßlerburcht verscholen. De beroemde Hohle Gasse, waar het drama tussen Tell en Geßler zijn dodelijk einde vond, ligt aan de weg die uit Küssnacht leidt. ’Durch diese hohle Gasse muß er kommen, es führt kein anderer Weg nach Küssnacht.’ Bij de vaak geciteerde woorden uit Schillers stuk had ik mij altijd een nauwe straat in een kleine stad voorgesteld. In feite is de holle weg een door zwerfkeien bezoomde, stenige en steile bosweg. Aan het boveneind ervan bevindt zich nog een ander Tell-kapelletje. Een kiosk, een speelplaats en een kalenderfabriek completeren en profaneren een plaats die niets van de verheven eenvoud van de Rütliweide heeft.
Wij sturen onze machines terug naar Vitznau, om ons het genoegen van een reis met de Vitznau-Rigi-tandradbaan te gunnen, de in 1871 geopende, oudste tandradbaan van Europa. In het station van Vitznau staat stoom uitblazend de kleine, roodgroengouden ’Nummer 7’, een prachtig gerestaureerde oldtimer-locomotief op een merkwaardige manier naar voren geneigd. Pas op de steile helling ligt de tandradlocomotief recht. Wij worden door een veel moderne motorwagen naar de top gebracht. De al even jonge vrouwelijke bestuurder van de locomotief zet nonchalant nog haar zonnebril recht, en dan beklimt de wagen de berg, langs kleine bergdorpen, kastanjebruine melkkoeien en bonte weiden. Als roofvogels cirkelen daarboven deltavliegers.
Springlevend
Bij het bergstation aangekomen is het betonnen platform van hotel Rigi-Kulm weliswaar niets voor gevoelige ogen, maar het uitzicht van de nog wat hoger gelegen top doet zelfs dat vergeten. Begrijpelijk, dat Goethe de Rigi zo heeft bewonderd. Schiller overigens, die in zijn Wilhelm Tell de omgeving met levendige kleuren schildert, is hier nooit geweest. Hij is afgegaan op de berichten van Goethe. Vanaf een hoogte van 1797 meter heb je een prachtig gezicht op het 114 km² grote Vierwoudstedenmeer en zijn omgeving, je ziet zelfs de Alpenreuzen Eiger, Mönch en Jungfrau. Onder ons ligt majesteitelijk het diepblauwe meer. En misschien heeft’ie daar beneden toch geleefd, Wilhem Tell. ’Want wat is belangrijker’, zo had Sepp Steiner, onze Tell, gevraagd, ’het geschreven woord van de geschiedwetenschap of de springlevende traditie?’ Hij heeft gelijk. Tell bestaat, en wij gaan regelmatig bij hem langs…
[sgpx gpx=”/wp-content/uploads/gpx/TRK-Zwitserland-Tell.GPX”]