Niet gehinderd door saaie dingen als realiteitsbesef of een degelijke voorbereiding rijden Jan en Jan Dirk op driewielige intergalactische motorscooters hartje winter naar de ijzige Noorse Hardangervidda, die het decor was voor de IJsplaneet Hoth uit Starwars. Een kleine rit voor de mensheid, maar mogelijk iets te groot twee motorrijders.
Jan Dirk Onrust
Bovenop de Hardangervidda glijd ik een bocht uit en vlieg ik over de vangrails in een ravijn. In de val verlies ik mijn helm. Als ik hem in de diepe sneeuw terugvind, merk ik dat mijn hoofd er nog in zit… Als ik wakker schrik aan boord van de boot van Kiel naar Oslo, voel ik even of ik nog een hoofd heb. Hm, ja. Dat valt dan weer mee. Maar ik ben te onrustig om verder te slapen en loop in het donker het dek op. Het sneeuwt, onder de boeg hoor ik het ijs kraken en vlakbij zie ik de eerste, kille silhouetten van de bergen. Wat zijn ze al hoog. Een paar honderd kilometer verder zijn ze nog veel hoger. En daar moeten we dus naartoe. Op twee Italiaanse driewielers: een 400 cc Piaggio MP3 en een 500 cc Gilera Fuoco. We zijn waarschijnlijk de eersten die dat doen in de sneeuw. Het begint nu pas bij me te dagen waarom. Het kan natuurlijk helemaal niet, door de dikke sneeuw ploegen met die kleine wieltjes…
[sgpx gpx=”/wp-content/uploads/gpx/track-noorwegen-winter.gpx”]
Jullie zijn gek
‘Jullie zijn gek!’ Dat hebben we voor ons vertrek vaak gehoord. Wat wisten al die mensen toch van Noorwegen in de winter en van driewielige motorscooters wat wij niet wisten? En trouwens. Gekken die komen nog eens ergens. Eerder reden we bijvoorbeeld door de wintersneeuw van de Vogezen en de Schotse Highlands. En toen hadden we maar twee wielen.
Maar toen Teun de Ontdekkingsreiziger, die bijna elke winter op een Zeus met zijspan naar de Noordkaap rijdt, het nodig vond om ons te waarschuwen voor onze onderneming, begonnen we toch een beetje te twijfelen. ‘Hebben jullie wel gedacht aan de diepe sporen? Aan het keiharde ijs langs die sporen? Hebben jullie wel rekening gehouden met zus en zo? En met dit en dat? Nou, ik wel. En toch legde ik een keer bijna het loodje. Ja, alles staat en valt bij een goede voorbereiding!’
IJsplaneet Hoth
Degelijke voorbereiding. Van die woorden worden we altijd ontzettend moe. Waar is het avontuur nog als je met alles rekening moet houden? We willen gewoon een lekker tochtje maken. Dit wordt geen expeditie naar de maan. We maken slechts een ritje naar de ijsplaneet Hoth.
(Voor de niet-sterrenkundigen: IJsplaneet Hoth ligt bij het Hallingdal en daar naar links, de hoogvlakte Hardangervidda op. Hier nam George Lucas ijzige scènes op voor The Empire strikes back. Voor de niet-Starwars-fans: dit was een sf-kleuterfilm met MP3’s die konden vliegen en schieten. )
Toch hebben we ons een beetje voorbereid. De Piaggio en de Gilera hebben we niet voor niets gekozen. Behalve twee voorwielen, hebben we een setje winterbanden weten te bemachtigen. Verder hebben we de Noorse verkeersberichten een beetje in de gaten gehouden. Zo zijn we te weten gekomen dat alle wegen die we willen rijden, geopend zijn. Dit leek ons voorbereiding genoeg.
Warm blijven
Oké, gaan. Rond vijf uur ’s morgens vertrekken we vanuit Den Haag naar de boot in Kiel, een rit van 650 km. De eerste 600 km regent het zo hard dat we merk en types van auto’s nauwelijks herkennen. Hierna begint het te sneeuwen. De geruststelling is groot als blijkt dat de winterbandjes goed vat houden op het witte wegdek. ‘Maar de kou gaat nog een flink probleem worden met dat Gerbings pak,’ zeg ik tegen mijn reisgenoot Jan. ‘Alleen mijn voeten zijn warm.’
‘Vreemd. Ik heb alleen warme handen,’ zegt Jan. We besluiten de handleiding maar eens te lezen. Een kwartier voordat we de haven bereiken, breekt het moment van groot comfort aan. Voor het eerst krijgen we het warm. Wat een gelukzaligheid.
Op de boot duurt het geluk nog een tijdje voort: dansende meisjes, bier en lekker eten. En dan valt de nacht, gaat het sneeuwen en horen we het krakende ijs. Vlak voor we aanmeren lezen we het bericht dat het in Oslo de laatste twintig jaar niet zo hard heeft gesneeuwd als de laatste dagen…
Eerste boot terug!
Ik ben de enige met een GPS op de driewieler, maar door wat oponthoud bij de douane komt Jan voorop te rijden. Vervolgens zijn we elkaar volledig kwijt, want het GSM-net van Oslo hapert nogal. Na twee uur wachten bij een tankstation, waar ik minstens vijftig sneeuwschuivers zie passeren, komt Jan aanrijden. ‘Hopeloos!’ roept hij schaterend uit. ‘Ik kwam in allerlei kleine straatjes terecht waar soms een halve meter sneeuw lag. Niet doorheen te komen. Geen enkele grip meer, niets. Als het overal zo is, kunnen we beter de eerste boot terug nemen. Jammer maar helaas dan maar.’
Een passerende Zwitser op een volbepakte crossmotor geeft nieuwe moed. Bovendien zullen we alleen hoofdwegen volgen en daar rijden de sneeuwschuivers af en aan. We besluiten daarom een poging te wagen. Als het niet gaat, kunnen we altijd nog terugrijden, nietwaar? En hoever is het eerste hotel nou eigenlijk? Maar 200 km. Glup.
Een file achter ons
Het valt mee. Met onze sneeuwbandjes kunnen we de gespijkerde autobanden goed bijbenen. Maar langer dan een kilometer of twintig duurt dat niet. De sneeuwlaag wordt dikker, de sporen dieper en de grip holt achteruit. Bochten rijden wordt een groot probleem. Dat vindt ook de snel groeiende file achter ons. Dit zorgt voor enige frictie, want inhalen op een besneeuwde weg doen de Noren niet graag. Uit beleefdheid rijden we een paar keer een parkeerplek op om ruimte te geven aan het verkeer. Alleen zijn de parkeerplaatsen door de sneeuw nauwelijks begaanbaar. En stoepranden zijn onzichtbaar. Wel voelbaar daarentegen, zo merk ik tijdens een eerste valpartij. En Jan bij een tweede. Het enige wat ons rest is simpelweg de schurft hebben aan het autoverkeer. Die gedachte ontslaat ons van de plicht mee te komen en geeft wat lucht.
Achter de sneeuwschuivers
Na nog eens zestig kilometer ploeteren, hebben we geluk. Voor ons duiken twee sneeuwschuivende trucks op. Ze halen niet alleen de meeste sneeuw weg, maar rijden ook niet sneller dan een kilometer of zestig. Een vaartje dat goed valt bij te houden. En niemand die het in zijn hoofd haalt de schuivers te passeren.
Dik veertig kilometer, tot aan Noresund, kunnen we zo meeliften. Een meevaller, maar tegelijkertijd zijn we ook veertig kilometer dieper in de stront getrokken, want terugrijden is nu geen optie meer. We moeten nu door naar Gol in het Hallingdal, waar ons hotel staat.
‘Hoe is de weg naar Gol?‘ vragen we aan het kassameisje van het tankstation.
‘Oh, wel goed, hoor,’ zegt ze. Opgewekt beginnen we aan de laatste tachtig kilometer.
Het wordt slechter dan slecht. Er valt zoveel sneeuw dat we het verloop van de weg nauwelijks kunnen volgen en we blij zijn met elk bandenspoor dat we nog net kunnen zien. Uilskuikens die we zijn. Laten we ons lot afhangen van een kauwgomklappende kassakip, die als ze Gol op de kaart zou moeten aanwijzen waarschijnlijk haar vinger tussen Paramaribo en Langetabbetje plant. Die verwarring is overigens begrijpelijk. Ons doel – Pers Resort – is namelijk een tropisch zwemparadijs met palmbomen. Na bijna drie uur ploeteren en glibberen bereiken we het. Een thermometer geeft -12 aan en de driewielers lijken meer op een sneeuwbal dan op een motorscooter. De sneeuw is zo diep in de MP3 gedrongen dat het contact niet meer uit gaat, zelfs als je de contactsleutel eruit haalt. Morgen vast een lege accu. Maar hedenavond: een geweldig buffet, bier, warmte en gezelligheid. Totdat de barman vertelt dat een Duitse zijspanrijder even eerder frontaal op een tegemoetkomende truck is gedoken in het Hemsedal.
De weg van het avontuur
De volgende etappe heeft een lengte van bijna 150 km en moet via het Hemsedal een hoogte van 1200 m overbruggen. Het einddoel is het Vatnahalsen hotel 1000 m boven Flåm. En dat wordt een makkie: de weg bij het Hemsedal hebben ze voor het eerst dit jaar afgesloten wegens de sneeuw van gisteren. Dus pakken we de trein. Tja. Zo simpel kan het gaan in dit soort omstandigheden. We vinden het niet eens echt erg. De wegen de we willen rijden, staan bekend onder de naam Avonturenweg. Maar nu is het meer Russisch roulette. De normale veiligheidsbuffer die je hebt, moet je hier volledig inleveren.
Gisteren hebben we niet veel meer gezien dan de achterkant van een sneeuwschuiver en wat bandensporen. Als de trein de hoogvlakte van de Hardangervidda oprijdt, zien we pas goed in wat voor omgeving we verzeild zijn geraakt. Een sneeuwwoestijn die bijna alle details en oriëntatiepunten heeft opgeslokt. Geen wonder dat George Lucas hier zijn plek vond: dit is van een andere planeet. Ergens in de metershoge sneeuw, parallel aan het spoor, moet dan onze route lopen, de Avonturenweg. Het is nauwelijks voor te stellen dat daar überhaupt een weg loopt, laat staan een begaanbare.
Twin Peaks
Na 100 km sneeuwwoestenij stopt de trein bij Myrdal, waar de vertakking van de beroemde Flåmbaan begint. Die pakken we om enkele minuten later aan te komen bij een eenzaam hoogvlaktehotel. Halsnavatten. Geen StarWars, maar Twin Peaks. Lange gangen, lege zalen, doodse stilte, vrijwel geen gasten en een onzichtbare eigenaar, die toch zomaar voor je neus staan als je wat nodig hebt. We hadden geboekt, maar dat we nog zijn gekomen ook, is voor hem een verrassing. ‘Helden!,’ roept hij en trakteert ons op een biertje. Dit is niet het juiste moment om te zeggen dat we de reis per trein hebben afgelegd. En als we dat toch maar doen, heeft hij een verrassing. We mogen een stukje op zijn Yamaha quad met rupsbanden rijden. Voor het eerst sinds onze aankomst hebben we grip op de Noorse bodem. Maar zelfs op het rupsvoertuig kun je niet naar Flåm – dat een kilometer lager ligt, rijden. Het bovenste deel van de kloof is een grote druipkaars met sneeuwmuren op het pad. Maar het treintje blijft gaan, ook al zijn we de enige passagiers tijdens het wonderschone tochtje naar beneden.
Romeinse strijdkarren
Maar we komen hier om te motorrijden. Een dag later, terug in Gol, dient de volgende kans zich aan. De weg over de Hardangervidda is weer even open voor kolonneverkeer. Vanuit Gol rijden we naar het wintersportoord Geilo, 50 km verder en 500 m hoger. De Avonturenweg blijkt hier grotendeels schoon te zijn. Nu pas krijgen we in de gaten hoeveel belangstelling de Italiaanse driewielers trekken. Op de parkeerplaats van ons Highland Hotel (sfeervol, comfortabel, aanrader, maar dat terzijde) kunnen we bijna een persconferentie beleggen. De meest gestelde vraag: wat zijn dat in godsnaam voor dingen? ‘Romeinse strijdkarren zonder paard. Volgende vraag!’
Vanuit Geilo (800 m) proberen we alsnog de Hardangervidda (1100 m) op te gaan. Al na een kilometer of tien verschijnt op de weg een ijslaag met diepe sporen. En die zijn net te smal voor de dubbele voorwieltjes van ons strijdkarretjes. We rijden als een asielzoeker die voor het eerst op schaatsen staat. Voor ons wordt het alleen maar erger, achter ons horen we de houtblokjes in de open haard van het hotel bijna knetteren. Het is even slikken en schelden, maar dan besluiten we toch maar om ermee te kappen.
AOW-scooters
Dat heet verstandig doen. Of eigenlijk heet het laf afdruipen met de staart tussen de benen, je wilde plannen laten sterven, kiezen voor saaiheid in plaats van passie, terug naar gewoon, duf en overbodig. ‘Kop op,’ zegt Jan. ‘Misschien winnen we in het Highland Hotel straks een leverworst tijdens de vrijdagavondbingo!’ Kan wel zijn, maar op de terugweg zijn onze driewielige space invaders definitief veranderd in AOW-bromscooters.
Met dat sombere gevoel worden we bij terugkeer opgewacht door een journalist van de plaatselijke krant. ‘Zijn jullie misschien een beetje gek?’ luidt zijn eerste vraag. ‘Ja, maar uiteindelijk minder gek dan we hoopten,’ zeg ik maar.
Noren zijn in elk geval veel minder gek dan wij. Ook als we terug naar de boot rijden, zien we geen enkele Noor op een motor. Gewend als ze zijn aan zware omstandigheden, weten ze veel beter wat mogelijk is dan wij. Dus die hebben geen last van illusies of dromen. Arme Noren.
Kappersbrommers
Bij de boot zien we toch nog een paar motorrijders, Duitsers. Ze dragen zesenveertig lagen kleding, rijden op oude leger GS’en met zware spijkerbanden en hebben hun zijspannen volgestopt met reservewielen en gereedschap. Met grote ogen zien ze toe hoe wij komen aanrijden op onze kappersbrommers en slanke motorpakken, waaronder nauwelijks meer zit dan een laagje elektrisch verwarmde kleding.
Ze vragen waar we zijn geweest, maar aan alles is te zien dat ze dat eigenlijk helemaal niet willen horen. ‘De Hardangervidda over,’ zegt Jan. ‘Je weet wel, daar waar de hoogste en meest verschrikkelijke wegen liggen die je in de winter kunt pakken. En jullie?’
‘Langs de kust naar Bergen en wat binnenwegen erbij,’ mompelen ze.
‘Ach, wat maakt het uit,’ zeg ik met valse troost. ‘De kust is toch ook best mooi!’
Dat we de treinrit en de overgeslagen wegen niet noemen, is niet helemaal correct, maar de aanblik van de verbijsterde Duitsers maakt veel goed.