Drenthe, maar dan met Ivanhoe in plaats van Bartje, en bergen in de cupmaat DD in plaats van A. Eindeloze stuurweggetjes door een oud en vermoeid landschap. Toeristisch én ongerept, en geschikt voor een lang weekend.
Niek van der Heijden, Chris Pennarts
Schapen stofferen de Dales. En je voorwiel, als je er niet op bedacht bent. De Dales zijn liefelijk, maar ook eenzaam. Als Drentse heidevelden, maar dan wat groter… Nog een waarschuwing: op mooie dagen in het hoogseizoen doen wandelaars hun best om de schapen in de minderheid te krijgen. Laten we eerst eens even de ligging van de Dales bekijken. Als het Britse eiland model zou staan voor een vliegtuigpropeller (zou best kunnen met die vorm), dan gaat de as dwars door de Dales. Het hart van het Albion dus. Deel uitmakend van The Pennines, het gebergte dat Engeland verdeelt in een nat westen en een droog oosten. De buren hebben er adellijke namen: Yorkshire Moors, Northumbria, Lake District, Peak District.
Promotor Reizen organiseert op 5 t/7 juli een trip naar de Yorkshire Moors en/of Yorkshire Dales. Welke eoute je rijdt, beslis je ter plekke. Meer info op www.promotor-reizen.nl
Elke rechtgesnaarde motortoerist krijgt daar al kriebels van. En steden als Leeds, Manchester, York, Hull. Die laatste plaats ligt aan het bruine water van de Humber, en daar ging onze P&O-ferry voor de kant. De eerste en laatste overnachting van onze tocht waren aan boord, zodat we effectief vier dagen konden rijden met drie overnachtingen in de UK. En twee snipperdagen: vrijdag en maandag.
Herb en Dolly
Het aanrijden vanaf de boot voert altijd eerst langs de saaie ochtendwegen in Hull, langs de Humber. Goed om aan het links rijden te wennen, zullen we maar zeggen. We weten een leuke route, over Selby en Tadcaster naar Harrogate, waar we ons kamp opslaan in het Cedar Court Hotel. York laten we rechts liggen. In Tadcaster stoppen we voor koffie, tegenover zo’n prachtige oude Engelse Ballroom annex Theater, de Ripley-Smith Hall. Als we de motoren neerzetten, gaat de deur open. Een vriendelijke oude baas, die wel Herbert Smith moet heten, informeert naar de fietsen. Hij ziet er uit alsof hij Gilbert and Sullivan nog persoonlijk gekend heeft, en staat ons het gebruik van het sanitair toe, terwijl Chris de theaterzaal en Herbert vereeuwigt. Eeuwenoud, brandschoon en berekend op grote hoeveelheden vocht. Dat sanitair, bedoel ik. In de hal aan een tafel zit Dolly – zelfde jaargang als Herbert – die me toevertrouwt dat ze vreselijk graag ‘pillion’ wilde rijden toen ze jonger was. Ik denk dat – als ik mijn bagage van de Transalp zou halen – ze zo achterop zou springen… Herb vertelde Chris dat de zaal eind 19e eeuw was gebouwd voor de zoon van de plaatselijke bierbrouwer, die in Londen aan ballet ging doen. Dit bood hem de gelegenheid om dichter bij huis zijn aberraties te beleven. Nagenietend van deze lieve oude mensen krijgen we prima koffie in de tearoom aan de overkant. Er is toch een hoop veranderd in Engeland. Vroeger mocht de koffie daar niet sterker zijn dan de thee. Gesterkt door de geschiedenis storten we ons weer in het ochtendgewoel. Die schilderachtige plaatsjes zijn duidelijk niet berekend op het huidige verkeer, en files misstaan gewoon. We rijden er dan ook maar gauw langs, maar dat voelt toch vreemd, aan de verkeerde kant van de weg.
Cisterciënzer
We besluiten door te gaan, naar de Fountains Abbey, buiten Ripon. Dit werelderfgoed blijkt een prachtige vervallen abdij met een grote kerk te zijn, tussen de gladgeschoren gazons. Er ligt één fish-and-chips bakje met resten mayo op het gras. Ik raap het op, dat kan toch niet. Een vriendelijke priester vertelt me dat het policy is om geen vuilnisbakken op het terrein te plaatsen, zodat er ook geen troep zou ontstaan. De oorsprong van de abdij ligt bij de Cisterciënzer orde, en die wilde altijd ver weg van het wereldse vermaak. Nou, wereldvreemd zijn ze daar nog steeds een beetje… Het geheel doet me denken aan het boek Pillars of the Earth, van Ken Follet. Gaat over het soort mensen dat deze gebouwen heeft neergezet. En die waren echt niet wereldvreemd. Follet laat zijn bouwmeester steeds sterke vaults –gewelven – bouwen. In Fountains Abbey zie je die nog overal, het geraamte van het gebouw is nog steeds behoorlijk intact.
Gelukkig zie ik een zakje afval op een aanhangwagen van de tuinman, en daar frommel ik het chipsbakje in. Wij eten zelf in het bezoekersrestaurant, dat echt de National Trust-sfeer ademt. En het eten is heerlijk en betaalbaar. Tenslotte praten we met een vrijwilliger, die ons laat delen in zijn verontwaardiging over motorcycle-hooligans. Een boer die hij kent reed met zijn trekker de weg op, en zo’n hooligan vloog er bovenop. En toen moest die boer zich nog voor de rechter verantwoorden ook! In het vaste besef dat wij met deze man nooit een spirituele band zullen krijgen, bestijgen we onze eigen fietsen. En we kijken goed uit bij boerderijen.
Pateley Bridge
Ons doel is Pateley Bridge, in het Nidderdale. Een lief plaatsje met een steil aflopende hoofdstraat. De rustieke huisjes leunen tegen elkaar, en ze herbergen allemaal een winkeltje voor de beter bedeelde toerist. Dit moet de natte droom zijn van elke ontwikkelaar die een ‘authentieke’ shopping mall wil inrichten voor toeristen, maar deze echtheid groeit alleen in eeuwen. Gelukkig hebben ze dat vast kunnen houden. Wij besluiten toch om het Nidderdale nog wat dieper te gaan verkennen, richting Lofthouse (het noorden). Dan komen we bij nog een brug, geflankeerd door de Bridge Inn. En die wordt weer geflankeerd door een prachtig gebouw waar een waterwiel van zo’n elf meter aan hangt. Voorheen de Watermill Inn, en daar voorheen een molen waar vlas werd gebraakt, gezwingeld en gehekeld, nadat het goed was gerepeld en geroot natuurlijk. Echt waar. Die ambachtelijke sfeer hangt nu alleen nog rond het schoepenrad. In het historische gebouw wonen mensen. Maar in de kroeg hangt een foto van een vrouw die werkte in de vlasmolen, en die vrouw leeft nog, vertelde een bierdrinkende Yorkshire man me. Later raken we op het terras verder aan de praat. Hij heet Tony, en is volgens zijn t-shirt ‘Official member of the Piss and Moan about everything Club’, een exclusief gezelschap met één lid… Het gesprek neemt een andere wending. Hij wijst ons op de schoonheid van de omringende natuur en de bezienswaardige grotten en gorges in de omgeving. Die inderdaad prachtig zijn.
Verder gaat het, richting Lofthouse. Soms heb je van die weggetjes waar motorrijden dansen wordt. Dit is er zo een. Het Nidderdale is werkelijk prachtig en deze tango swingt maar voort. Tot we even stoppen om op de kaart te kijken, per ongeluk ook de tijd zien, en besluiten dat we naar het hotel moeten, naar de rest van het gezelschap. Dus dansen we dat hele stuk weer terug…
Martin
’s Avonds is er een bruiloft in het hotel, en we constateren dat zowel de dorst als de decolletés van Engelse vrouwen groter zijn dan bij ons. Of ze beter feesten weet ik eigenlijk niet, maar het is in ieder geval wel zichtbaarder.
De volgende ochtend schuift Martin bij aan de ontbijttafel. Hoewel hij zelf van Newcastle komt, is hij onze gids voor de dag. Zijn heenreis per Triumph Sprint 900 duurde anderhalf uur, dus doorrijden kan hij in ieder geval. En hij kent de wegen, want die pakt hij regelmatig met zijn mates. Ik vermoed dat hij geen vriend is van onze National Trust-man, maar Martin blijkt prima gezelschap, een aardig mens, en hij kan echt rijden, heeft geraced tot hij op Donington door een langzamere rijder naar het asfalt werd verwezen. Ons gezelschap bestaat vandaag dus uit een wat oudere sporttoer, een dikke allroad en een dunne allroad, en dat vormt geen enkele belemmering voor toeristisch motorplezier.
Martin rijdt veilige lijnen, en wacht even als ik het niet bij kan houden. Chris zit daar tussen. Het valt ons op dat de wegen zo lekker rustig zijn voor een zaterdag. Dat is niet altijd zo, hartje zomer kom je overal motorrijders tegen in de weekends, en dan controleert de politie op volle sterkte, vertelt hij als we een smakelijke koffie (alweer) verorberen op het terras van het Cobblestones Café in het rustieke Grassington.
Bill Wilkinson
We dansen nog steeds, naar Kettlewell dit keer. Waar we stoppen bij een garage/benzinestation uit de fifties, dat me bekend voorkomt. Klopt, het deed mee in de film Calendar Girls. De eigenaar is Bill Wilkinson, en dat blijkt een fameus trialrijder te zijn geweest. ‘Beter dan Sammy Miller?’ plaag ik. ‘Zeker!’ geeft hij terug, en dan dist hij wat omschrijvingen van deze triallegende op, die ik niet van hem op mag schrijven. En hij laat ons zijn werkplaats en winkel zien, die vol staat met historische motoren, waaronder twee als gloednieuwe Greeves, het merk waarop hij zijn successen vierde. Hoewel er ook een Bultaco glimt. Hij heeft ook nog een Greeves straatmotor, en je kunt bij hem nog nieuwe Belstaff vetpakken kopen, en dan bedoel ik niet dat ze recent uit de fabriek zijn gekomen. Veel nostalgie dus, maar Bill ziet er uit alsof hij ons op het dichtstbijzijnde rotspad nog een aardig poepie kan laten ruiken. En Sammie Miller ook…
Hawes
De noordelijkste punt van onze tocht ligt in Hawes, in het Wensleydale. We barsten van de honger, dus we schuiven naar binnen in een cafetaria waar veel motoren voor staan: Penny’s Caf. Als ik al even sta te wachten voor de toog, hoor ik van een andere motorrijder dat de baas even een half uurtje geen bestellingen aanneemt. Terwijl zijn tent vol zit! We besluiten stante pede naar de buurman te gaan. Waar we een smakelijke ploughman’s lunch als sneeuw voor de zon laten verdwijnen. Terwijl het buiten giet van de regen. Diezelfde regen doet Martin besluiten ons niet langs het allermooiste weggetje naar Devil’s Bridge te leiden. Met zoveel nattigheid wordt dat gewoon te gevaarlijk, maar zijn second best levert nog steeds een prachtige rit op. We stoppen onderweg voor het Ribble Head Viaduct, een onderdeel van de Settle and Carlisle Railway. Dit lijntje – gebouwd in de jaren ’70 van de negentiende eeuw ten koste van veel mensenlevens – geldt als het landschappelijk meest interessante spoor van Engeland. Het viaduct telt 24 bogen, en de navvies die het bouwden, moesten door acht meter veen graven om een solide fundering te kunnen leggen. Eind vorige eeuw werd het spoor in ere hersteld, en vandaag de dag is het best druk met vooral vrachtverkeer. Om ons een plezier te doen, passeert er net een lange vrachttrein het kunstwerk als wij aan het fotograferen zijn. Het natte weer draagt op de een of andere manier bij aan onze beleving van de dales, alsof het landschap zich niet extra mooi wil maken voor een paar motortoeristen. Nou, dat hoeft ook niet, het is mooi genoeg.
Devil’s Bridge
De apotheose vormt Devils Bridge, die bij Kirkby Lonsdale de rivier de Lune overspant. Bij deze brug komen vaak zoveel motorrijders, dat ze niet toestaan dat er ook auto’s parkeren. En je bent pas een vent als je van de brug in de diepe rivier springt. Ik krijg alleen maar hoogtevrees, maar Martin vertelt dat hij de sprong ooit gewaagd heeft. Of hij het nog eens doet? Nee, voor geen goud. De naam van de brug (er zijn nogal wat Devils Bridges in Engeland, en overal vertellen ze hetzelfde verhaal) komt van een vrouw die door de rivier van haar koe gescheiden was. De duivel bood aan een brug te bouwen, maar als ze er overheen ging, was haar ziel voor hem. Hij hield woord, maar zij stuurde haar hond om de koe te halen.
Tussen alle hooliganfietsen staat een perfect opgeknapte Yamaha XS 650, en die lijkt geweldig op zijn plaats, hier in Engeland. De eigenaar is een pensionado, die er plezier in heeft deze klassieke twin zo origineel mogelijk te houden. Martin en Chris staan al te wachten, terwijl ik met hem praat, voor ons laatste gezamenlijke ritje. Bij Sedbergh nemen we afscheid, wij zoeken onze eigen weg terug naar Harrogate, naar Anna, die onverminderd lief blijft lachen als ze ons ziet. Waarna we ’s avonds geweldig eten in Biscaya Bay, volgens de eigen site ‘het enige Baskische restaurant in Noord-Engeland’. Na het eten terug naar de decolletés van weer een ander feest. Ik kruip er vroeg in. Morgen naar de Yorkshire Moors, en nog een laatste tango tussen Pateley Bridge en Lofthouse.
[sgpx gpx=”/wp-content/uploads/gpx/TRK-Moors.GPX”]