Motorrijders denken bij de Vogezen meteen aan de bergwereld van de ballons, die koepelvormige bergtoppen, wegen als de Route des Crêtes en passen als Col du Bonhomme, Col de la Schlucht, Col du Markstein… Daardoor zien we een andere natuurschat over het hoofd: de waterwereld, want tussen de bergpassen fonkelen mysterieuze meren.
Je kunt erop wachten. In een bocht zwermt een groep wielrenners naar beneden en daarbij raakt een aantal dwarrelen op mijn stijgende weghelft. Dat het niet tot een carambole komt, is alleen te danken aan mijn defensieve rijstijl, door decennialange ervaring in verschillende werelddelen getest en verfijnd. Ogen openhouden dus in de Vogezen en mijn blik niet te veel laten afleiden door de schitterende panorama’s die zo nu en dan opduiken tussen de bomen die dicht op elkaar langs de weg staan. De Vogezen, een toerwereld waar bochtige wegen je door bossen en langs pieken leiden. En de stuurpret begint voor mij op de promenade bij het meer van Gérardmer.
Dat stadje, in het hart van de Vallei der Meren, is een van de belangrijkste toeristische trekpleisters van de Vogezen. Het Lac de Gérardmer heet het grootste meer van de Vogezen te zijn. Of dat zo is, kan ik niet beoordelen en het doet ook niet ter zake. Wat telt is dat het verleidelijk tussen de boomstammen doorschemert als ik hoog boven de noordoever ervan door het bos rijd. Via de zuidoever loopt de weg meer op gelijk niveau met het wateroppervlak en buigt dan af om met wat haarspeldbochten omhoog te gaan over de D486 over de Col de Grosse Pierre. Misschien als ode aan die Vette Steen is het wegdek bezaaid met vers ingezaaid grind. Voeg daar nog zwermen wielrenners bij en het is duidelijk dat ik op deze weg de ogen goed open moet houden.
Zonder vangrail
La Bresse heet de sporthoofdstad van Frankrijk te zijn, skiën in de winter en fietsen in de zomer. Het wemelt er van de wielrenners en La Bresse ligt ook op een kruispunt van motorroutes. Terwijl de grijze stad in het groene dal in m’n spiegels kleiner wordt, duik ik op het priegelweggetje naar het Lac des Corbeaux. Geen raven te bekennen bij dit meer, wel staan de bermen erlangs vol met geparkeerd blik. Wandelaars kunnen zich ook buiten het wegdek voortbewegen en zijn daardoor lang niet zo’n risico voor motorrijders als wielrenners. Die laatsten laten zich trouwens niet zien op dit bospad. Ze vinden het weggetje misschien te smal, of te eng zo zonder vangrail tussen asfalt en de gapende diepte ernaast.
Net als bij La Bresse staan er ook richting Lac de Blanchemer skiliften op de hellingen. Vreemd genoeg ziet het gebied rond dat meer er ondanks de hoogte van bijna duizend meter moerasachtig uit. Nog tot na de Tweede Wereldoorlog werd er in de Vogezen turf gewonnen. Vanaf de oostkant van het meer zie ik de beroemde Route des Crêtes al liggen en ook een deel van de Rainkopf, één van de bergtoppen van deze weg over de bergkam, die mij luttele minuten later naar de volgende afslag brengt.
Toertocht Frankrijk: zwieren in de Corrèze
Verbodsborden
Over de Col de la Vierge waakt de heilige maagd Maria, ze kijkt me devoot na als ik haar met een beleefde tik tegen de helm passeer. Zo kom ik met hemelse zegen over de Col de Bramont. Na wat woeste slingers ik volgens de GPS al langs de Lac de Kruth. Het door de kaart beloofde rondje langs het meer, inclusief stuwdam, zit er helaas niet in. Route barrée zeggen verbodsborden en voor wie geen Frans verstaat zijn er voor de duidelijkheid stevige hekken op de zijwegen gezet.
Dan niet. Er zijn in de Vogezen genoeg meertjes en motorweggetjes buiten de Kruth om. De D27 slingert door het bos hemelwaarts naar Le Markstein, op een kale hoogvlakte, een van de hoogtepunten op een motortriptocht door de Vogezen. Vanaf Le Markstein kun je op de motor alle kanten op. Ik koers via de Route des Crêtes naar de Grand Ballon. De Route van de Bergkammen werd in de Eerste Wereldoorlog als noord-zuidlijn op de toenmalige grens tussen Frankrijk en Duitsland aangelegd door het Franse leger en verbindt de hoogten van het massief van de Vogezen met elkaar. De bergkam biedt steeds uitzicht op een van de meertjes, die als juwelen glinsteren tussen het groen van de bossen.
De Grand Ballon markeert met 1.424 meter het hoogste punt van de Vogezen. Het uitzicht is er fantastisch, de wereld van de ballons in vogelvlucht. Daar liggen de Ballon d’Alsace, Ballon de Servance, de Drumont, de Rossberg, de Kahler Wasen, de Baerenkopf, de Rainkopf en de Hohneck onder me, zonder dat ik me uit het zadel hoef te wippen. Col de Bussang in het zuiden, Grand Ventron, en daar fonkelen de meertjes alweer als juwelen in het groen en grijs: Lac du Ballon, Lac de la Lauch, wateren in de vallei van Saint-Amarin, Thann, Goldbach, Altenbach… Daarachter glinstert het zilveren lint van de Rijn, met daarachter de donkere bergen van het Zwarte Woud, het Duitse spiegelbeeld van de Franse Vogezen. Zo ver als mijn open ogen reiken verleiden motorroutes naar alle windstreken.
Husky-monument
Terug op Le Markstein kies ik nu voor de D27 over passen als Le Breitfirst op 1.280 meter en Col du Platzerwasel op 1.183 meter. Links ontvouwt zich het panorama dat al decennialang in reisgidsen wordt omschreven als de Blauwe Lijn der Vogezen. Vandaag extra mooi dankzij witte wolken in een blauwe hemel. Rechts in de berm staat een monument voor de 450 husky’s die in de Eerste Wereldoorlog uit Alaska naar het Vogezenfront waren gehaald, om onder barre winteromstandigheden proviand en munitie naar de Franse soldaten te brengen en om gewonden af te voeren. Zo vredig als de hoogvlakte er vandaag bijligt was het toen niet. Ik hoef alleen beducht te zijn op overstekend wild en vee of uit de bocht vliegende fietsers.
De D27 slingert maar door met flauwe bochten, hier en daar een haarspeld en een overdaad aan beboste heuvels en brengt me uiteindelijk in het dal van de Fecht. Hoe oostelijker de route loopt, des te sterker wordt de Duitse invloed. Niet alleen in de plaatsnamen, maar ook in de architectuur zoals in Metzeral en Munster. In de Vogezen vind je tegenwoordig geen gletsjers meer. Die zijn samen met de wolharige mammoet en de sabeltandtijger naar de Disneystudio’s verhuisd. Maar dat die ijsbanen vroeger wel degelijk een koud en hard spel hebben gespeeld, blijkt wel op een motortocht door dit middelgebergte op de grens tussen West- en Midden-Europa.
Fijne herberg
De Vogezen liggen op het kruispunt van de Latijnse en Germaanse wereld en de streek lijkt van beiden het beste te hebben. Bovendien zijn de Vogezen een van de meest beboste gebieden van Frankrijk. Tussen de bomen fonkelen overal de parels van de Vogezen. De ogen zijn de spiegel van de ziel, zo heet het, en de ogen van de Vogezen zijn de vele meertjes waarin de hemel en de bossen weerspiegelen. Het Lac Vert krijg ik uit het motorzadel niet op een legale wijze te zien. Als ik vind dat ik me aan asociale wielrijders mag ergeren, moet ik niet op mijn bromfiets op wandelpaden gaan crossen. Het Groene Meer valt dus helaas af, dat kon meneer Garmin kennelijk ook niet weten, maar bij Lac Noir heb ik meer geluk. Daar mag ik zomaar op mijn motor naartoe rijden. En buiten een prachtig uitzicht op het ketelmeertje trakteert het Zwartemeer mij ook met een ouderwets fijne herberg, waar ouderwets prettige Vogezenkost op tafel wordt gezet door ouderwets vriendelijk personeel, dat natuurlijk ook wel ziet dat ik niet tot het als papegaaien uitgedoste en schreeuwende wielervolk behoor.
Het magnifiek gelegen Le Lac Blanc wordt gedomineerd door de rotspartij van Château Hans. Het Wittemeer ligt honderd meter hoger dan het Zwartemeer. Beide worden gebruikt voor het opwekken van elektriciteit. Als de centrale van Kembs op spituren te weinig stroom levert, wordt de centrale aan het Zwartemeer ingeschakeld. Voor die tijd is er al 20.000 m3 water uit het Zwarte in het Wittemeer gepompt, dat weer naar beneden langs de turbines stroomt. De imponerende rotswanden en de bossen zorgen ervoor dat deze bedrijvigheid verborgen blijft voor het oog van de toerist.
Koepelvormige rotsklompen
Driemaal is scheepsrecht, zo heet het; ik pak voor de derde keer op deze route een stukje van de Route des Crêtes mee. In plaats van de beroemde Col du Bonhomme overwin ik de Col du Calvaire, waar bont geklede wielrenners nijdig heen en weer zoemen. De Col de la Schlucht is een van de beroemdste toppen van de Vogezen. En niet zonder reden. Hij staat op 1.139 meter hoogte in de kern van het gebergte, in het centrum van de bergmeren en de kale hoogvlaktes die chaumes heten waarnaar een kaas is vernoemd.
Na Col de la Schlucht overwin ik nog de Hohneck, met 1.361 meter het toppunt van de hoofdkam van de Vogezen. Alleen de Grand Ballon is hoger, maar die ligt op een zijkam. De Hohneck is een van die merkwaardige koepelvormige rotsklompen van de Vogezen, de ballons, die steil afdalen naar de Elzas en zijn bedekt met bergweiden.
Het gebied rond de Col de la Schlucht en de Hohneck heet terecht de Centrale Vogezen. Dit hart is een indrukwekkende bergwereld. Gigantische bergmuren dalen steil af naar de vlakte van de Elzas in het oosten, terwijl de overgang naar het westen veel geleidelijker verloopt. Oostelijk liggen het Frankenthal en Wormspel. Ze herinneren aan de grote ijstijd, net als de meertjes die in hun schoot liggen. De bergtoppen zijn kaal of met een karikatuur van een bos bedekt: verwaaide en gebroken bomen. De wind is hier heer en meester, fietsers maar ook motorrijders wijken daarom soms graag uit naar de zijwegen van de hoofdkam.
Toerisme Frankrijk: 27 Spectaculaire kloven in Zuid-Frankrijk
Kudde gnoes
Op de laatste etappe van mijn motortocht moet ik het wegdek weer delen met horden bontgekleurde wielrenners. Zoeken die opzettelijk de route door de Vallée des Lacs uit, om van de verkoelende werking van de meren in deze vallei gebruik te maken? De vallei is ook een erfenis van de ijstijd. De wateren die er lopen zorgen in de zomer voor waterpret in en langs het Lac de Retournemer, Lac de Longemer en het al bekende Lac de Gérardmer. Op de oevers staan dan ook campings, hotels en pensions voor zomergasten.
Het Lac de Retournemer is blauw van ansichtkaartkwaliteit, het zou dan ook beter Lac Bleu kunnen heten en daarmee beter passen in het rijtje van bergmeren Lac Vert, Lac Noir en Le Lac Blanc die als wagonnetjes achter een toeristentreintje door de Vogezen slingeren.
Ook het Lac de Longemer ontstond door een puinkrans die een gletsjer als een dam in de vallei duwde. De meeste meren van de Vogezen liggen naast de hoofdkam van de Vogezen in nissen die geologen ‘karren’ noemen. Alsof een kolossaal stuk rots uit een berg is weggerukt, zodat er een zetel voor een reus ontstond. De ‘zitting’ van zo’n zetel is door de gletsjer uitgehold en in die uitholling ligt dan vaak een meertje. Het zijn vooral deze karren die aan de Hoge Vogezen hier en daar het karakter verlenen van de veel hoger gelegen Alpen. Het Lac de Longemer is inderdaad relatief lang, twee kilometer maar liefst met een breedte van zo’n vijfhonderd meter en een diepte van zo’n dertig meter. Vanaf de weg zie ik het tussen de boomstammen glanzen: een liefelijke, stille plas die contrasteert met de wilde granietbergen die erboven uit toornen en in het water weerspiegelen.
Van de Hohneck stormen nu wielrenners en een enkele motorrijder als een verdwaalde buffel midden in een kudde gnoes naar het westen. We volgen gezamenlijk het pad dat ooit door de gletsjers werd gebaand, die door ophopingen van morenes de loop van wateren en het ontstaan van meren beïnvloedden. De liefelijke Vologne die door het Lac de Longemer stroomt, werd door zo’n morene verhinderd naar het Lac de Gérardmer te stromen en moest zich een weg naar het noorden breken. Zo is de waterval Saut des Cuves ontstaan, die ik, zoals het Groenemeer, niet op de motor kan bezoeken. Dan bruis ik maar door in het kielzog van het wielerpeloton, op naar de oever van het Meer van Gérardmer, gedenkwaardig begin- en eindpunt van mijn Circuit des Lacs.
Foto’s: Michiel van Dam