Het gebied rond de Waalse stad Charleroi is in vergelijking met de Ardennen een onbekend toergebied. Michiel van Dam ontdekt er kronkelweggetjes door bossen en heuvels, over lege hoogvlaktes en langs rivieren. Als bonus zijn er historische plaatsen en industrieel erfgoed. Liften spelen een rol. En dan is er nog die mysterieuze Führerbunker, midden in het Waalse woud.
Een goed begin is het halve werk. Eerst maar even voltanken bij Charleroi. Richting Nijvel volgt mijn route losjes de loop van het Kanaal van Brussel naar Charleroi. Dat kanaal is niet langs een lineaal gegraven, maar slingert deels door valleien die door riviertjes zijn uitgesleten. Dus zijn de wegen ook niet kaarsrecht. In het landschap rond Charleroi liggen ook overal heuvels. Die zijn niet door de natuur gemaakt, maar door mensenwerk opgeworpen. Deze terrils zijn ontstaan dankzij de aarde die werd uitgegraven uit de steenkoolmijnen die in deze streek vanaf begin negentiende eeuw ontstonden en hem de bijnaam “Zwarte Land” gaven.
Toertocht Bourgondië, Frankrijk: niet alleen voor de wijn
Wereldwonderen
Na de stadse drukte van Charleroi rij je al snel door een landelijke omgeving over het smalle jaagpad langs La Somme, vervolgens sla je linksaf een hoogplateau op. Van veraf is al de toren zichtbaar die hoort bij het Plan Incliné de Ronquières. De N354 loopt daar rakelings langs en geeft daardoor een mooi beeld van dit Waalse wereldwonder, dat in België doorgaat voor het grootste ter wereld. Het Hellend Vlak van Ronquières kwam gereed in 1968, is 1,4 kilometer lang, overbrugt 68 meter en verving zestien sluizen in het oude kanaal tussen Brussel en Charleroi. Schepen werden in metalen bakken op rails naar boven en beneden gehesen. Bovenaan de helling pronkt een hoge toren die ook een bezoekerscentrum en uitzichtpunt bevat. Met honderdvijftig meter is deze toren een van de hoogste bouwwerken van België. Gelukkig is er een lift. Bij de toren glipt de route onder deze waterloop op wielen door naar La Louvière. Ook hier komen liefhebbers van technische wonderwerken ruimschoots aan hun trekken. Het historische Centrumkanaal verbindt de Maas en de Schelde met elkaar. Daarin werden tussen 1888 en 1917 bij Thieu-Bracquegnies, Houdeng-Aimeries en Houdeng-Goegnies vier scheepsliften gebouwd die eruitzien als bovenmaats Meccanospeelgoed. Ze overbruggen samen een verval van zo’n 68 meter, met geen andere energiebron dan het water zelf. Sinds 2002 worden deze historische scheepsliften alleen nog door de pleziervaart gebruikt.
Vlakbij de oudste van deze liften, toepasselijk ‘nummer 1’ genoemd, staat aan de kanaaloever La Cantine des Italiens. De staalfabrieken van Boël waren de grootste werkgever van La Louvière. Zij haalden na de Tweede Wereldoorlog werknemers uit Italië en die gastarbeiders woonden in barakken die door Boël in 1946 en 1947 waren gebouwd. In deze barakken zit tegenwoordig een museum van de Italiaanse immigratie in Wallonië en een Italiaanse taveerne. Dat kan niet missen, op een Belgisch-Italiaans raakvlak. Het is een gezellige Belgische bedoening op het terras en in de eetzaal. De nakomelingen van de Italiaanse werklieden draven af- en aan met dienbladen vol spijzen en dranken. Ook de menukaart is mediterraan, de dagschotel is iets met octopus. Gelukkig hebben ze ook gehaktballetjes met friet. Na dit geslaagde Waals-Mediterrane intermezzo rij ik verder langs het historische Centrumkanaal. Hier en daar moet ik door La Louvière steggelen om scheepsliften nummers 2 en 3 aan de route te rijgen. En dan volgt er weer zo’n wonderwerk van Waalse wegenbouw. Een rotonde met een sliert op- en afritten ligt direct onder de Pont de Canal du Sart, een brug voor binnenvaartschepen die op een waterweg bóven het land voert. Een aquaduct dus in plaats van een viaduct. Om het nieuwe Centrumkanaal over een vallei en het belangrijke kruispunt van de N55 en de N535 te voeren, werd dit zoveelste Waalse wereldwonder gebouwd, bijna 500 meter lang en 46 meter breed. Schepen en voetgangers zijn bovenop welkom, gemotoriseerd wegverkeer moet in de schaduw blijven. En alsof dat nog niet genoeg is, steekt een paar kilometer verderop de monumentale scheepslift van Strépy-Thieu boven het kanaal en het golvende landschap uit. Deze kolos verving in 2002 de vier oude scheepsliften en twee sluizen. De reus overbrugt in één keer een verval van 73,15 meter. De twee bakken van 112 bij 12 meter hangen aan 144 staalkabels van 8,5 centimeter doorsnee. Het was tot 2016 de hoogste scheepslift ter wereld, tot de Drieklovendam in China gereedkwam. Als dat geen wereldwonder is, dan zijn de Egyptische piramides, de Chinese Muur en de Zaanse Schans dat ook niet. Ook deze toren biedt aan het hooggeëerde publiek een expositie en een panorama op 110 meter hoogte. Er is een lift. Na van boven nog eens alle wonderen der techniek in de omgeving te hebben bekeken, stap ik weer op mijn Triumph, die ineens een heel stuk kleiner lijkt te zijn geworden. Waar het oude en nieuwe Centrumkanaal elkaar raken, rij ik nog langs de historische ascenseur nummer 4. Nu is mijn verzameling scheepsliften compleet. Tijd om weer eens lekker door te jakkeren door het vlakke land dat steeds leger wordt, hoe verder ik van het Centrumkanaal wegrij. Betonplaten, klinkers en asfalt roffelen een afwisselend lied onder de banden.

Nederlandse geschiedenis
Binche is de enige stad in België waar nog bijna alle stadswallen bewaard zijn gebleven. Die stenen muren gaan terug tot de twaalfde eeuw. Langs de met kinderkopjes bestrate straten en pleinen stuit ik niet alleen op historische herenhuizen en kerken, maar ook op een stuk onvervalste Nederlandse geschiedenis. Onze Vader des Vaderlands, Willem van Oranje, kwam als jongeling naar het hof van Brussel. België en Nederland waren toen deel van het rijk van de Spaanse koning Karel de Vijfde. In Brussel werd Willem verwelkomd door de zuster van Karel, Maria van Hongarije, landvoogdes van de Nederlanden. Een sterke vrouw, Dolle Mina avant la lettre, die goed was in de politiek en er niet voor terugdeinsde om in een leren rijbroek op het slagveld haar troepen aan te moedigen. Zij leerde de jonge Willem over politiek, diplomatie, oorlog en staatszaken en zodra hij volwassen was, nam ze hem in dienst van haar leger. Willem noemde Maria liefdevol ‘mijn moeder’. En zodoende komen we in Binche terecht. Want daar liet moeder Maria in 1545 een kasteel bouwen dat volgens de Franse militair en schrijver Pierre de Bourdel, Heer van Brantôme, ‘de zeven wereldwonderen in de schaduw stelde.’ Maria gaf er in 1549 een spetterend feest waar hofschilders van toen en filmmakers van nu dankbaar hun vingers bij zouden aflikken. Even later werd Binche ingenomen door Hendrik de Tweede van Frankrijk. Die was waarschijnlijk niet uitgenodigd voor het feest, want hij liet het hele paleiskasteel platbranden. Weg wereldwonder, alleen de stadsmuren bleven gespaard. De route zwiert verder over binnenwegen parallel aan de N90 en pikt achter Wespes de slingers van de Samber op. Langs dat riviertje staan de romantisch overgroeide ruïnes van de Abdij van Aulnes. Wat zou die Émile Vandervelde hebben misdaan dat er zo’n abominabel slechte weg van hobbelklinkers en betonplaten met gaten en scheuren naar hem is genoemd? Je hoeft niet naar de oude stad Babylon aan de rivier de Eufraat ten zuiden van Bagdad te rijden om hangende tuinen te bewonderen. Ook het Waalse stadje Thuin staat ermee op de kaart en dat is een stuk dichterbij dan Irak en met minder ontberingen onderweg. Op die Rue Émile Vandervelde na dan.
Een oud circuit
In het uiervormige aanhangsel van Wallonië ten zuiden van Charleroi liggen Les Lacs de l’Eau d’Heure. Deze kunstmatige meren zijn de grootste van België en werden in de jaren zeventig aangelegd om het waterpeil in de Samber en daardoor ook het Centrumkanaal te kunnen reguleren voor de scheepvaart. Later werd ook het toeristische potentieel van de meren uitgebouwd. De uitkijktoren bij la Plate Taille is 107 meter hoog. Mét panoramalift. Ik rij verder over onbevolkte wegen door een onbekend stuk Wallonië waar bossen, open vlaktes, heuvels, weides, akkers en hier en daar een pittoresk dorp van grijze natuursteen elkaar afwisselen. Het is altijd leuk om over een historisch wegcircuit te rijden. Ten noorden van Chimay pik ik een eindje van het Circuit van Chimay mee, deel van de openbare weg. De naam Rue du Grand Prix des Frontières zegt het al: hier werden tussen 1926 en 1972 de Grands Prix van de Grenzen gereden, zowel auto- als motorraces. Ook hier stopten de GP’s vanwege veiligheidsoverwegingen. De iets meer dan 10 kilometer baan was razendsnel met bijna alleen maar snelle bochten en hoogteverschillen. In 1992 stopten na een dodelijk ongeval de autoraces op het circuit van Chimay, motorraces mochten nog even doorgaan. Maar in 1996 werd het oude circuit vervangen door een kortere variant van slechts 4,5 kilometer. Daar worden ieder jaar wedstrijden en evenementen op georganiseerd. Zoals events als Classic Bikes (rock ’n roll), Open Trophy (modern times) en Supermoto (klein maar fijn). In Chimay laat ik het befaamde trappistenbier nog even staan. Maar de benzinetank tap ik wel weer vol. Het is prachtig rijden op de Waalse binnenwegen, maar daar is niet op iedere kruising een benzinepomp te vinden. Waar in het oorspronkelijke circuit bijna geen langzame bochten zaten, is in de nieuwe variant bijna geen snelle bocht meer te vinden. Maar bijna alles went. Nederlandse motorrijders zijn ondertussen al vertrouwd geraakt aan snelheidsbeperkingen. Niet dat ik hier op de smalle asfaltwegen die door het bos hobbelen echt hard zou willen rijden. Voor je het weet blijf ik haken achter een boomwortel of doemt er een everzwijn op ramkoers op voor mijn stuurkuipje. Na de technische en historisch verantwoorde wereldwonderen presenteert Wallonië op deze etappe haar natuurschoon in volle pracht. Verder naar het zuiden slingert een smalle bosweg vlak langs de Franse grens met het romantisch genaamde riviertje l’Eau Noire. Het water ziet er niet zwart uit, eerder wat groen door de reflectie van bomen en struiken erin, maar verder kristalhelder en zuiver. Door hevig verzet van streekbewoners in de jaren zeventig werd de aanleg van een enorme stuwdam in het Zwarte Watertje voorkomen. En zo blijft hier de intacte natuur het decor vormen van mijn route.
Toertocht Brabant: Dodemansrit langs begraafplaatsen
Hitlers bunker
‘L’Abri d’Hitler’ staat er op mijn kaart van de firma Michelin, die ik nog nooit op een fout heb kunnen betrappen. Wat? De Schuilplaats van Hitler? Zijn die hardnekkige geruchten dan tóch waar en is Adolf Hitler in april 1945 uit zijn Führerbunker in Berlijn ontsnapt? Via een geheime onderaardse gang naar dit vredige Waalse dorpje, of er als een Baron van Münchhausen op zijn kanonskogel heen gevlogen, vastgeklemd aan een van de Wunderwaffen waarmee de nazi’s volgens hun nepnieuwspropaganda de oorlog om vijf voor twaalf tóch nog zouden winnen? Nee. Hitler kwam juist aan het begin van de Tweede Wereldoorlog hierheen, toen niets de Duitse Blitzkrieg naar Frankrijk leek te kunnen tegenhouden. Om dat persoonlijk in de juiste banen te kunnen leiden, liet Hitler in het zuiden van België bij de Franse grens zijn Hauptquartier Wolfsschlucht aanleggen. Het Waalse woud rond Brûly-de-Peche werd nog verlatener dan het al was nadat de bevolking van achtentwintig dorpen er door de Duitsers uit was gedonderd. Organisation Todt, later bekend van de Atlantikwall, stampte er een aantal barakken uit de grond, waar nu een expositie over de plaatselijke gebeurtenissen tijdens de Tweede Wereldoorlog in is gevestigd. Ook verrezen er een chalet en een bunker met muren van twee meter dik, airconditioning en directe telefoonlijnen met Berlijn en het front. Die bunker was alleen voor de Führer zelf, die in het beekje achter de bunker graag ging pootjebaden als hij last had van zijn voeten. Over zwart water gesproken. De Wolfskloof is niet zo bekend als de Wolfschanze in Polen, waar Hitler en Mussolini in 1944 een bomaanslag overleefden of de Führerbunker in Berlijn waar hij in 1945 zelfmoord zou hebben gepleegd. Hitler en zijn trawanten vlogen op 6 juni 1940 naar zijn Waalse onderkomen. Per vliegtuig, want de vergeldingsraket was nog in de ontwerpfase. Nadat Frankrijk op 22 juni 1940 de wapenstilstand had getekend, verlieten de Duitsers het complex dat in de latere oorlogsjaren door het Belgisch verzet werd gebruikt om gewonden te verzorgen en onderduikers en neergeschoten Britse piloten op te vangen.
Mijnramp
Tussen het Zwartewater en het Zwarteland liggen weer de nodige bochten te wachten, dwars door bossen, over heuvels en langs de oostelijke oevers van de Meren van Eau l’Heure. De Ardennen zijn hier zeker zo fijn om in te rijden als rond Bouillon. Vanaf Froidchapelle golven de wegen in de schaduw van elektriciteitsdraden, die voor de afwisseling beurtelings aan de linkerkant en de rechterkant van het asfalt bungelen. Ik rij over uitgestrekte en verlaten prairies, het landschap is hier door landbouw en veeteelt vormgegeven. Na Ham-sur-Heure neemt de bebouwing weer toe en in het Bois du Cazier steekt het industrieel erfgoed ook weer de kop op. Boven de boomkruinen rijzen de Meccanobouwsels van metalen mijntorens op. In de jaren vijftig waren er in de regio van Charleroi nog meer dan zestig steenkoolmijnen. De mijn van Cazier uit 1822 kwam in het nieuws door een ongeluk waarbij onderaards 262 mijnwerkers omkwamen. Na een ramp in 1952 bleef de mijn nog operabel tot in 1967. De laatste Waalse steenkoolmijn sloot in 1984, de laatste Vlaamse in 1992. Het complex van Cazier is mooi opgeknapt, voorzien van een restaurant en een museumwinkel biedt in de verschillende gebouwen en de lifttorens tussen de terrils een fascinerende kijk in het verleden van de voormalige steenkoolmijn. Ook bij Cazier waren veel van de mijnwerkers, die ‘zwartbekken’ werden genoemd, afkomstig uit Italië. Ik trek er makkelijk een paar uur voor uit om de verschillende thema’s op mij in te laten werken: steenkoolwinning, machines, immigratie, kinderarbeid, industrialisatie van Wallonië. Daarna sluit ik mijn zwartlandtoer af in het restaurant met ’n portie octopus à l’Italienne. In zwarte inktsaus natuurlijk. En doe er maar een glaasje Chimay bij.
Charleroi swingt. |
Charleroi was de lelijkste stad ter wereld. Dat vonden Volkskrant-lezers nog in 2009. De Waalse stad had hetzelfde imago als een no-go area Amerikaans ghetto, geteisterd door armoede, vervuiling, werkloosheid, verval, corruptie, drugs, geweld en criminaliteit. Maar dat was toen. De stad is intussen enorm opgeknapt, het lelijke eendje is een mooie zwaan geworden. De steenkoolmijnen en staalindustrie zijn verdwenen, de gebouwen krijgen eigentijdse functies. Charleroi heeft veel cultuur te bieden, van musea tot street-art en stripverhalen. De stad is een prima basis om overdag motortochten in de omgeving te maken om dan ’s avonds te genieten van een terras of restaurant aan een van de pleinen. Charleroi swingt. Toeristische informatie over Wallonië en Charleroi: – www.visitwallonia.be/nl; – www.cm-tourisme.be/nl |
Download de route ‘Waalse wereldwonderen rond Charleroi’
