Als je iemand één dag achterop mag meenemen voor de ultieme beleving van het motorrijden, waar zou je dat dan doen? Voor velen zal het antwoord simpel zijn: op en rondom de Stelvio. En zo geschiedde, inclusief Ofenpas, hier op de foto.
De Ofenpas is slechts één van de vele adembenemende passages op hoogte die we tijdens onze dagtocht door Italië en Zwitserland maken. Ik zit deze vakantie achterop bij Dennis en we hebben Solda, in de Italiaanse Alpen-regio Alto Adige, als uitvalsbasis genomen. Al zie ik op de kaart dat je ook best Sulden mag zeggen en Südtirol in plaats van Alto Adige. Dat komt door de Eerste Wereldoorlog, vertelt Dennis me. De Italianen wonnen die en de Oostenrijkers waren de verliezers. Die laatsten moesten toen een groot stuk van Tirol inleveren, vanaf de Brennerpas tot even voorbij Bolzano. Inmiddels is dat al meer dan honderd jaar geleden, maar het grootste deel van de bewoners spreekt nog steeds het Tiroolse dialect. Overigens zijn het inmiddels geen echte Tirolers meer, zo ontdek ik gaandeweg, maar daarover later meer.
Slapen op hoogte
In Sulden hebben we geboekt in een speciaal motorhotel van de hotelorganisatie MoHo. Zo weten we zeker dat we de Suzuki V-Strom veilig kunnen stallen. Bovendien kent hoteleigenaar Lukas Wallnöfer, die zelf motorrijder is, alle mooie routes in de omgeving van zijn hotel. Geen eigen motor? In de parkeergarage zie ik een rijtje Ducati’s Scrambler staan die je vanaf zo’n € 40 per dag kunt huren. Niet duur!
Je moet trouwens wel even moeite doen om in Sulden te komen, want het dorp ligt op ruim 1900 meter hoogte. Maar het is zeker de moeite waard! Waar je maar kijkt, zie je besneeuwde alpenreuzen, met toppen tot bijna vierduizend meter, zoals de Ortler, de Königspitze, de Schildspitze en de Vertainspitze. Alleen naar het noorden toe is er vrij zicht. Al die bergen maken deel uit van Nationaal Park Stelvio, één van de grootste nationale parken van Europa.
De keerzijde van het slapen op grote hoogte is wel dat je voor het maken van een tocht éérst naar beneden moet, want hoger gaat niet vanuit Sulden. Naar beneden rijden is natuurlijk helemaal niet erg, vooral niet omdat de bergweg naar Sulden aansluit op de weg naar de Stelvio-pas! Tja, welke motorrijder heeft die nu nog niet gereden? Bochtenpret gegarandeerd, inclusief adembenemende uitzichten. De route die Dennis en ik vandaag gaan rijden, is de avond tevoren door Lukas voor ons uitgetekend op de kaart. En natuurlijk heeft Dennis hem ook in de navigatie gezet. Het is een ronde van zo’n 180 kilometer: eerst over de Stelvio naar Bormio en Livigno, dan Zwitserland in en via de Ofenpas en Val Müstair weer terug naar Zuid-Tirol.
MoHo-Hotel Paradies Pure Mountain Resort
Het Moho-Hotel Paradies Pure Mountain Resort, dat wordt uitgebaat door motor- en oldtimer-liefhebber Lukas Wallnöfer, ligt op maar liefst 1900 meter hoogte, aan de voet van indrukwekkende, eeuwig witte Alpen-giganten als de Ortler, de Königsspitze en de Zebrù.
Het is alleen al een feest om er te komen, want tussen de doorgaande weg in het dal tot aan het hotel ligt een hele serie heerlijke haarspeldbochten. Ook als je er bent, is het puur genieten, met uitgebreide wellnessfaciliteiten, een groot zwembad en – ook al wordt er Duits gesproken, is en blijft het natuurlijk wel Italië – erg lekker eten. Geen zin om met de motor helemaal naar Sulden te rijden? Vanaf € 40 per dag huur je bij Lukas een Ducati Scrambler 800 Icon. Een dikke Scrambler 1100 Sport is te huur vanaf € 60. Meer informatie: www.moho.info.
Lekker warm
Het is al eind september, maar de temperatuur is desondanks nog zomers. Ik mis de voering van mijn motorjack die ik in het hotel heb achtergelaten geen moment, maar wegdoezelen in die weldadige warmte is er natuurlijk niet bij. Hoewel ik zelf het stuur niet in handen heb, moet ik er met al mijn aandacht bij blijven. Motorrijden is niet nieuw voor mij – ik rij zelf ook motor – maar de tornante, de haarspeldbochten van de Stelvio, zijn toch heel andere koek dan de Hollandse polder. We rijgen de haarspeldbochten soepel aaneen en ik probeer op het juiste moment mee te hangen om de flow zo min mogelijk te verstoren. Ik ben er duidelijk drukker mee dan Dennis, want hij kletst lekker door.
Toerisme Balkan: Heel de Balkan bakt- Route
Als we de boomgrens passeren, daalt niet alleen de temperatuur, maar opent ook het landschap zich. Fe-no-me-naal! Oké, de Stelvio mag dan op de bucketlist staan van zo’n beetje iedere motorrijder, maar dat maakt het hier niet minder mooi: de op elkaar gestapelde bochten van de pasweg, de rauwe rotspartijen en het glinsterende ijs van de gletsjers. Meer ín de bergen dan hier kun je bijna niet zijn. Ik voel me nietig en kwetsbaar, maar tegelijkertijd borrelt een gevoel van vrijheid en geluk in me op. Dít is motorrijden. Het enige wat dit nog kan overtreffen, is het de volgende keer op mijn eigen motor te doen!
Stelvio? Snelweg!
Hoewel het geen hoogseizoen is, is de Stelvio vandaag drukbezocht. Wat wil je. Het is zaterdag en de zon schijnt. Als we even langs de weg stoppen om wat foto’s te maken, zie ik echt van alles voorbijkomen. Strak gesoigneerde wielrenners op peperdure carbon racefietsen met carbon wielen en een hijgende oude baas op een glimmende stalen racefiets die waarschijnlijk net zo oud is als ik. Die fiets bedoel ik, niet de fietser… ‘Forza forza!’, moedigen we hem aan. Even later passeert een stel afgetrainde dames die zich naar boven beulen op langlaufski’s met wieltjes eronder, kort daarop gevolgd door een hele serie Porsches met alleen maar twintigers en dertigers achter het stuur. Rijkeluiskinderen uit het Verenigd Koninkrijk, gezien de kentekenplaten.
Dit hele circus wordt gekruid met de metalige geur van warme remmen en koppelingsplaten. Vooral de campers hebben het zwaar; met gierende dieselmotor en walmende uitlaat kruipen ze in de eerste versnelling omhoog. Wat wil je, de lucht is hier dun en de weg steil. Wel twaalf procent, zo zie ik op de borden langs de weg. Ik zou zeggen: lekker beneden blijven met die dingen. Des te meer respect voor de wielrenners, die zonder motorondersteuning maar wel met dieseldampen ook gewoon de ruim 1800 hoogtemeters en 48 haarspeldbochten tot aan de pashoogte overwinnen. Knap of niet, ik ben blij dat ik op de motor zit!
De mooiere kant
Vanaf de pashoogte dalen we af naar het zuidwesten, richting Bormio. Deze kant van de Stelvio vind ik mooier. Het is er minder druk, de weg is beter en het uitzicht tussen al die hoge toppen is beslist niet minder mooi. En er zijn weer veel scherpe haarspeldbochten, 39 om precies te zijn. En omdat de snelheid nu hoger ligt dan aan de andere kant van de pashoogte is het des te meer opletten geblazen. Zeker als we een wielrenner voor ons krijgen die met minstens zeventig kilometer per uur naar beneden raast. Hij liever dan ik! Ik heb een dikke helm en beschermende motorkleding aan, hij rolt op ultrasmalle bandjes, met niet meer dan een lycra pakje aan en een licht piepschuimen helmpje op zijn hoofd. Gekkenwerk! Maar wat een heerlijke weg ook voor de motor. Bocht na bocht zwieren we het dal in.
Bij Bormio slaan we rechtsaf in de richting van de Foscagno-pas, die het geïsoleerde bergdorp Livigno met de rest van Italië verbindt. In tegenstelling tot de Stelvio-pas is de Foscagno-pas het hele jaar open. De weg is breder, er liggen nauwelijks bochten in en het stijgingspercentage is heel bescheiden. Dat is fijn voor de Italianen uit Milaan die ’s winters in Livigno willen gaan skiën, maar voor ons is deze pasweg niet zo spannend. Dat is het dorp zelf wel. Tenminste, als je een koopjesjager bent. Vanwege zijn geïsoleerde ligging hoeft in Livigno namelijk geen belasting te worden betaald. Je kunt er je euro’s in maar liefst 250 belastingvrije winkels kwijt! Maar Dennis en ik verzinnen een andere bestemming voor ons geld: een koud biertje met bruschetta en een rijk gevulde pasta. Met volle maag door naar Zwitserland!
De verbindingsweg naar het land van de kazen en klokken loopt langs een kilometerslang stuwmeer, het Lago di Livigno. Op de plek waar het meer de Zwitserse grens raakt, bij een grote stuwdam, is een tunnel geboord naar de Val dal Spöl aan de Zwitserse kant van de bergen. Deze zeven kilometer lange tunnel – de Munt-La-Schera – is zo smal dat er maar plaats is voor één rijbaan. Voordat je erdoor mag, moet je niet alleen eerst langs de douane, moet je ook € 12 tol betalen. Tot slot moet je voor de ingang van de tunnel wachten tot het verkeerslicht op groen springt. Dat is wel zo veilig, want op tegenliggers zit je in zo’n smalle tunnel natuurlijk niet te wachten. Het is er trouwens erg koud!
De motorhotels van MoHo
De hotels die zich hebben aangesloten bij de MoHo-organisatie hebben stuk voor stuk een motorrijdershart. De meeste gastheren zijn zelf motorrijder en kennen de mooiste motorwegen in de omgeving als hun broekzak. En hebben ze er nog geen route van, dan maken ze die wel voor je als je het vraagt. No problemo! Natuurlijk hebben ze ook gewoon een busje kettingvet voor je en kun je je motorfiets afspoelen, mocht je de hele dag door de regen hebben gereden. Er zijn bijna zestig MoHo-hotels, verspreid over Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland, Italië en Kroatië. Onderscheid tussen de hotels wordt gemaakt met een speciaal sterrensysteem. De hotels met een drie-helmenstatus zijn vrij basic. Bij vier helmen ben je verzekerd van een al iets betere service, maar bij vijf helmen zit je in de crème de la crème van de MoHo-hotels. Deze hotels en hun eigenaren denken en ademen simpelweg motorfiets. Voor meer informatie over de MoHo-hotels in Italië en andere motorvakantielanden ga je naar www.moho.info.
Milka-koeien
De uitgang van de tunnel sluit direct aan op de weg terug naar Italië, via de Ofenpas. Dat we in Zwitserland zijn, is aan alles te zien, behalve aan de natuur. Of misschien júist wel aan de natuur. De verkeersborden staan recht, het asfalt is zwart zonder olie- en remsporen en de strepen langs de weg zijn netjes wit. De natuur is daarentegen juist ongekend ruig en ongerept. De Ofenpas loopt namelijk dwars door het Zwitsers Nationaal Park, met stoere bossen en wilde, ongetemde rivieren. Dit is wel wat anders onze Hoge Veluwe!
Dat geldt trouwens ook voor de weg zelf. Wat een fijne strook asfalt! De vloeiende bochten geven het motorrijden echt een extra dimensie. We zoeven de pas over en ik merk dat ik me steeds meer thuis voel op de buddyseat. Ik beweeg inmiddels automatisch mee met de bochten, zónder dat ik steeds voor mij uit hoef te kijken om te zien wat er komen gaat. Blijkbaar zet mijn lichaam de signalen die de motor geeft intuïtief om in de juiste houding. Fijn, want daardoor kan ik nog meer genieten van de omgeving.
Na de pas maken de ruige bossen plaats voor grasland. Wat een contrast! In de wei staan Milka-koeien. Ze hebben een mooi glanzende, grijze vacht en omdat we zachtjes achter een tractor rijden, hoor je de grote bellen om hun nek rinkelen. De koeien lopen op de steile hellingen en hebben duidelijk geen hoogtevrees. De boeren trouwens ook niet. Sommige hellingen zijn zo steil dat het maaien met een handmaaimachine echt een uitdaging is. Ze laten het verse gras drogen in de zon en halen het later weer op. In dit deel van het nationaal park wordt blijkbaar ook hout gekapt. We passeren verschillende houtzagerijen, met grote stapels op elkaar gestapelde planken. De geur herken ik, vers hout. Wat zouden ze daar allemaal wel niet van maken? Op regelmatige afstand van elkaar liggen kleine dorpjes. Bij Santa Maria, even voor de grens met Italië, passeren we een leuk terras. Even stoppen voor een kop koffie, Dennis? Natuurlijk stoppen we even! Het is tenslotte vakantie. Duur is deze koffiepauze wel; voor twee koffie met appelgebak moeten we omgerekend ruim € 26 betalen! Gelukkig maakt het prachtige uitzicht dat we vanaf het terras hebben veel goed.
Middeleeuwse stad
Niet lang nadat we de Zwitsers-Italiaanse grens zijn gepasseerd, rollen we door een middeleeuwse stadspoort het stadje Glurns in. Na al die overweldigende natuur krijgen we op de valreep ook een portie cultuur voor onze kiezen. Daar ben ik helemaal niet treurig om, want Glurns is een heerlijk stadje, met prachtige oude huizen vol bloemen en gezellige terrasjes waar ze perfecte Italiaanse koffie schenken.
We sluiten onze rondtoer af met het onderste stuk van de Stelvio, van Prad naar Gomagoi en dan naar links voor de laatste kilometers naar ons hotel in Sulden. Nog éven mag het gas lekker open, nog éven genieten van het spel met de G-krachten en dan zit het ervoor vandaag op. Althans, voor wat betreft het motorrijden, want in het hotel ga ik éérst lekker genieten van de luxe wellness-faciliteiten en daarna lekker eten. Wat dat betreft hebben de Zuid-Tirolers het goed voor elkaar. Ze zijn nog steeds niet honderd procent Italiaans, maar ook niet meer honderd procent Tirools. En dat ambivalente is best lekker, want op een of andere manier hebben de Zuid-Tirolers het beste uit beide culturen opgepikt. Dolce vita en gründlichkeit gaan hier hand in hand. Knödel meets pasta en pilsener meets prosecco. Proost!
Dit artikel is gepubliceerd in Promotor 4. Hier kun je de route downloaden.
Wij zijn in dit gebied op en rondom de Stevio vele malen geweest. Zowel de noordkant als de zuidkant blijft een geweldige ervaring.
Ons hotel was in Nauders Oostenrijk, als je deze mooie Tour aandoet rij je met je motor door drie landen, Oostenrijk, Zwitserland, en Italië. Het is een geweldige omgeving om er te rijden, aan sturen en passen geen gebrek. Bier en goed eten is vanzelfsprekend en de natuur krijg je er gratis bij. En zoals er geschreven is de Ofenpass is een bijzondere pass, super mooie bochten super asfalt en mooie natuur.
Als je op deze pass gaat rijden en je schakelt de juiste versnelling in dan is het puur genieten !! De tunnel waar maar één richting verkeer geld is ook heel apart, en wil in Livigno in kopen doen dan is dit belasting vrij. Rij door de tunnel naar Zwitserland dan kun later weer via de Umbrialpass terug naar de top van de Stelvio in Italië.
Maar let op ! De noord kant van de Stevio naar beneden is niet makkelijk, de bochten zijn erg stijl ! En vooral in zomer maanden erg druk.
Ga er gerust op uit met metgezel achterop dan heb je een mooie ervaring opgedaan !
Boxerjogs.