Charleroi, Borinage, La Louvière, Seraing, Luik. Het rijtje klinkt naar gesloten kolenmijnen, verroeste hoogovens en zwartgeblakerde arbeidershuisjes. Lange tijd wilden zelfs de bewoners er het liefste weg. Maar schaamte voor vervallen rommel maakt er steeds meer plaats voor trots op industrieel erfgoed. En terecht!
Foto’s: Hans Avontuur
Vertrekplaats Mons. Of Bergen op zijn Vlaams. Het is hier niet meteen liefde op het eerste gezicht. En dat geldt eigenlijk voor de hele route. Maar dat maakt het voor mij juist extra spannend. Het is een tocht die afstoot, aantrekt, je tot wanhoop drijft, verleidt en nooit onberoerd laat. Te beginnen met het wegdek om de stad uit te komen. Asfalt, klinkers, kinderkopjes, gaten en kuilen. De Suzuki V-Strom 800 DE weet er raad mee.
Toerisme Frankrijk: dwars door de Chartreuse
Ik rijd via Cuesmes, met één van de twee huizen waar Vincent van Gogh woonde toen hij predikant was in de Borinage, naar Le Grand-Hornu. Opwarmen door kleine straatjes met kleine huizen. Aan de horizon staan de terrils, de bergen van onbruikbaar kolengruis dat met het zwarte goud naar boven werd gehaald.
Le Grand-Hornu is een revolutionair mijnbouwcomplex dat begin negentiende eeuw werd gebouwd door zakenman Henri De Gorge. Het was goedbedoeld. Met centrale voorzieningen en 440 bakstenen huizen, een luxe voor de arbeiders. De meeste zijn nog altijd bewoond.
De pleuris brak pas uit toen De Gorge rails liet aanleggen die het werk van de voermannen overbodig dreigde te maken. Het complex werd kort en klein geslagen en geplunderd. Verkleed als mijnwerker wist Henri te ontsnappen aan een lynchpartij.
Starten en het achterland in. Over smalle wegen door heuvelachtige velden. Omdat het centrum van Colfontaine verstopt zit vanwege een kermis die groter lijkt dan het dorp zelf, moet ik via een sluiproute naar de verlaten Marcasse-mijn. Een gravelpad brengt me, staand op de steps, uiteindelijk naar de ruïnes van de mijn. Vincent van Gogh is er met de kompels in een schacht afgedaald om hun leed beter te kunnen voelen.
Eenmaal voorbij de vervallen panden, passeer ik het tweede huisje waar de schilder heeft gewoond. Het verhaal wil dat hij na zijn vertrek honderden schetsen in zijn kamer had achtergelaten en dat die door zijn hospita in de kachel zijn gegooid. Dat is met terugwerkende kracht nog eens een hoog energietarief.
Zuigers en cilinders
Ik rijd de Suzuki op zijn sportieve stand door de heuvels. Het is er niet hoog, maar het asfalt klimt en daalt precies genoeg om elke bocht scherp aan te snijden. Zonder de limiet op te zoeken, kan het tempo omhoog. Het kleine ruitje dat vooral naar offroad lonkt, houdt me op de hoogste stand genoeg uit de wind.
In Thieu voert de tocht langs de beroemde scheepsliften, die net als Le Grand-Hornu op de Werelderfgoedlijst staan. Ze dateren van de tijd dat België een industriële grootmacht was, net na Engeland en Amerika. De economie floreerde dankzij steenkool, ijzer en staal. Voor het transport werden kanalen gegraven en technische topprestaties geleverd.
De scheepsliften horen er zeker bij. Bij Strépy-Thieu staat de moderne versie. En ja, die is imposant, maar de vier historische liften tonen hun vernuft met geniale constructies, bakken, hydraulische systemen, zuigers en cilinders. Samen overbruggen ze een hoogteverschil van 66 meter.
Bij nummer drie parkeer ik de 800 DE aan de voet van de lift om het even rustig van dichtbij in me op te nemen. Meer dan honderd jaar na hun bouw worden ze nog altijd gebruikt. Niet meer voor de te groot geworden vrachtschepen – die kunnen verderop terecht – maar nog wel voor plezierboten. Koffie drink ik bij La Cantine des Italiens, een restaurant annex minimuseum in barakken die er na de Tweede Wereldoorlog voor Italiaanse gastarbeiders zijn gebouwd. Ze werkten in de grote fabrieken van Royal Boch (porselein) en Boël (staal), dat nog even eigendom is geweest van Koninklijke Hoogovens.
Trots op hun roots
De route doorkruist het centrum van La Louvière, een typisch industriestadje met de wortels in de negentiende eeuw. Met arbeidershuizen, landhuizen van de grote fabrikanten, herenhuizen van de burgerij. Winkels, barretjes en restaurants ademen de multiculturele samenleving die je vaker vindt onder de rook van de grote industrie. Waals, Vlaams, Italiaans, Noord-Afrikaans.
Zodra La Louvière me loslaat kan ik opschakelen en doorrijden. Rijwind koelt de warm geworden staande twin lekker af. Het gaat langs akkers, bos, glooiende velden. Soms even van het gas bij het binnenrijden van een dorp, daarna weer stevig door. De middelste en nieuwste V-Strom doet zijn werk als reisgenoot uitstekend. Hoewel niet de lichtste in zijn klasse is hij onwaarschijnlijk wendbaar. Op het asfalt, maar ook op de gravelwegen die ik links en rechts meepak. Bovendien heeft het blok het scherpe randje dat op de 650 wat ontbreekt.
Een doorgaande weg langs de Sambre brengt me naar Charleroi, dat enkele jaren geleden officieel werd uitgeroepen tot de lelijkste stad van Europa. Bezoekers wilden er nooit naartoe en bewoners liefst zo snel mogelijk weg. Maar dat verandert. Een nieuwe generatie Carolo, zoals de locals worden genoemd, houdt van de stad en zijn trots op hun roots van kolen en staal.
Een rondje stad. Langs aftandse fabriekspanden en karkassen van hoogovens. Maar ook langs oude plekken die een nieuwe bestemming hebben gekregen als hip café, poptempel of museum. En nuchter beschouwd was er al een boel moois zoals de beeldhouwwerken van Constantin Meunier bij het station, het Museum voor Schone Kunsten met werk van grote artiesten als René Magritte, Paul Delvaux en James Ensor en het Musée de la Photographie, het grootste en misschien wel mooiste fotografiemuseum van Europa.
Een ramp
Aan de rand van de stad gaat de hand van het gas en bezoek ik Bois du Cazier, een mijncomplex met dramatisch verhaal. Op 8 augustus 1956 werd de mijn wereldnieuws vanwege een brand die aan 262 kompels van 12 nationaliteiten het leven kostte. Hun portretten hangen in het museum aan de voet van de originele torens. Onder hen één Nederlander, Jan Stroom. De ingenieur was bovengronds aan het werk en is naar beneden gegaan om de mannen te helpen. De ramp zorgde wel voor verbroedering tussen de verschillende nationaliteiten.
Ik start de motor en verlaat Charleroi. Tijd om frisse lucht te scheppen. En het achterland is meteen verrassend groen, de weg rustig en het asfalt vol bochten. Aan de Sambre zou ik nog meer industrie kunnen vinden, maar na Bois du Cazier moet ik even op adem komen. Het hoofd leeg laten waaien in het terrein dat ondertussen ook wat hoger is.
Vanaf Namen volg ik opnieuw de Maas met zijn bedrijvigheid aan steengroeves, opslag- en overslag, energiecentrales en ook prachtige vergezichten. Hoei is een perfecte stopplek met terrassen rondom een fraai plein. Afstappen voor een cafeïneboost en daarna de vallei van de Hoyoux in. Aan het water bevinden zich nog tal van oude fabrieken. Voor het eerst kom ik een groep andere motorrijders tegen. Hangend in heerlijk bochten.
Voorbij Anthisnes met oud kasteel en biermuseum, stroomt de Ourthe. Ik besluit de rivier te volgen naar Seraing, waar één van de laatste hoogovens ongebruikt maar nog altijd overeind staat. Wachtend op de sloop of een nieuw leven. Zowel in het Duitse Ruhrgebied als in het zuiden van Luxemburg zijn voormalige staalfabrieken met succes verbouwd tot multifunctionele wijken met wonen, werken, studeren en ontspannen.
Ontdekken
Seraing. Het is even doorbijten in het centrum. Verkeersopstoppingen, omleidingen, werkzaamheden. Ik zie de fabriek maar mis het standbeeld van John Cockerill, de Engelsman die één van de drijvende krachten was achter de Belgische kolen- en staalindustrie. Net als de Hollandse koning Willem I overigens die hem in 1817 opdracht gaf om de staalindustrie te moderniseren. Dat deed Cockerill met veel succes. Het bedrijf bestaat nog steeds en is onderdeel van wereldspeler ArcelorMittal.
Ik besluit om Luik te mijden. Stadsverkeer in Seraing was voldoende. En buitenom gaat een interessante route langs het dorp waar het Belgische automerk Imperia werd gebouwd en vervolgens naar het eindpunt: de mijn van Blegny. Langs de Vesdre is nog altijd de schade te zien die de overstromingen van twee jaar geleden er hebben aangericht. Verdwenen huizen, verlegde wegen en bruggen.
De V-Strom 800 DE laat zich comfortabel door het landschap sturen. Het gaat soms fel omhoog en omlaag. Kleine diepe valleien. Heerlijk spelen met vermogen en koppel. Hier geen Ardennen-toppers als Durbuy of Bouillon, dus ook weinig verkeer. Op de smalle landweggetjes en in de natuurstenen dorpen voelt het weer een beetje als ontdekken.
In de verte zie ik de toren van de mijnschacht. De laatste kolen werden er op 31 maart 1980 naar boven gehaald. Na een tijd van leegstand, verwaarlozing en vandalisme, is er uiteindelijk een mooi museum gemaakt dat samen met Le Grand-Hornu, Bois-du-Lac en Bois du Cazier op de Werelderfgoedlijst staat.
De asfaltweg erheen is afgesloten, maar ergens halverwege voert een boerenpad van zand en stenen terug richting de terril en torens. Ik stuur de Suzuki er in, ga op de pedalen staan en geef wat gas bij.
Download de route Wallonië, België
3 x bijtanken
La Cantine des Italiens, La Louvière
Na de Tweede Wereldoorlog werden er barakken gebouwd voor Italiaanse gastarbeiders van de staalfabriek Boël. Een aantal barakken is bewaard gebleven. Je kunt er een gratis klein museum bezoeken en een hapje eten.
Le Panorama, Namen
Je moet er even de citadel voor beklimmen – dat kan met de motor! – om te genieten van koffie, lunch of in elk geval het uitzicht vanaf het terras van Le Panorama. Bovendien is er een monument te vinden voor de grootste motorcrossers uit de Belgische geschiedenis. Logisch, want van 1947 tot 2007 had op de Citadel de beroemdste cross van het jaar plaats.
Grand Place, Hoei
Parkeer de motor aan de Avenue des Ardennes, wandel door de Rue En Mounie en je staat zo op de mooie Grand Place van Hoei. Je kunt er rondom kiezen uit terrassen. Op de hoek zit eventueel een bakker voor een snelle lunch.
Informatie
Voor meer informatie over industrieel erfgoed in Wallonië ga je naar www.visitwallonia.be