Buiten-Hebriden: schimmig en donker is het er. De inwoners leven samen met hun schapen in een soort hunebed, ze krijgen ziektes die elders zijn uitgebannen. De wegen zijn karrensporen, boten varen niet op zondag en het wettige betaalmiddel is een kip. Geen wonder dat ze daar de blues hebben uitgevonden. Maar klopt het nou allemaal wel, wat ze over de Schotse Buiten-Hebriden beweren?
Nee, natuurlijk niet. De Buiten Hebriden is typisch zo’n eilandenrijk waar maar weinigen zijn geweest, maar waar velen wel eens iets over hebben gehoord. Vaag, viavia. En zo komen de rare verhalen de wereld in. Bijvoorbeeld via die kwaadsprekers van de FaerOer.
Maar het zal toch niet helemaal onzin zijn? Hoop je dan. Want in een wereld waar zelfs Ivo Opstelten wel eens van internet heeft gehoord, snak je gewoon naar iets wat nog anders is en nog niet is vlakgestreken door de moderne tijd. Samen met trouwe lezers Hans en Yvonne hoop ik dat op de Buiten-Hebriden te vinden.
Kapitein kwijt
De ferry van Calmac die vanuit Oban naar het zuiden van de Buiten-Hebriden vaart, vertrekt precies op tijd. Dat is natuurlijk een kleine tegenvaller. De boot naar Texel, ja, die moet op tijd varen. Maar hier zou gedoe moeten zijn. Kapitein kwijt, stuurman dronken, vergeten te tanken, zoiets. Maar een krantenbericht dat ik aan boord lees, stelt me toch gerust. ‘Calmac geeft de Western Isles een slechte reputatie,’ klaagt een locale politicus. Er schijnt veel mis te zijn. De boten varen vaker niet dan wel, komen veel te laat of leggen in de verkeerde haven aan. Een woordvoerder van Calmac ontkent stellig. ‘Minder dan vijf procent van onze diensten valt uit!’ Een meerderheid van de passagiers bereikt levend de overkant, had ie ook nog kunnen zeggen. Maar Hans kan in elk geval zijn eerste pluspuntje noteren.
Toerisme Duitsland: Bundesstraße 96 (B96)
Milde straf
Aan de overkant zien we de schimmige silhouetten van bergen met zware regenwolken erboven. Zou het waar zijn dat het hier altijd nat is? ‘Nee, helemaal niet,’ zegt een eilander die meevaart. ‘De vorige zomer bijvoorbeeld was het maandenlang schitterend weer op de eilanden. En op het vasteland van Schotland regende het aan een stuk door. Man, wat hebben wij die Schotten uitgelachen. Daar worden we nu voor gestraft.’
De straf blijkt erg mild te zijn. Het eerste halfuur op South Uist is regenachtig, daarna breekt de zon sensationeel door. Aan de oceaankust komen witte stranden met azuurblauw water tevoorschijn en ineens lijkt dit hoge stuk Schotland in de tropen te liggen. Dat is niet overdreven: een Thais vakantieresort gebruikte per ongeluk jarenlang een foto van de Buiten-Hebriden in zijn promotiemateriaal.
Tientallen vrienden
Het lasterpraatje over de wegen kunnen we bijna net zo snel van het lijstje schrappen. De blijken niet achterlijk slecht, maar achterlijk goed te zijn. Prachtig asfalt en soms lekker slingerend. Maar wel smal: meestal eenbaans met om de honderd of tweehonderd meter een passing place. Dat is een verbreding naast de weg, waar je wacht om een tegenligger te laten passeren. Dat werkt geweldig. De eilanders blijken beleefde verkeersdeelnemers te zijn, die zonder morren ruimte maken. En dat doen we zelf natuurlijk ook. En zo zwaai je hier niet alleen naar elke motorrijder, maar ook naar elke automobilist. Nog voordat we goed en wel zijn afgestapt, hebben we dus tropische stranden gezien en tientallen vrienden gemaakt.
‘Uniek, deze wegen, die zie je nergens,’ oordeelt Hans. ‘Vijf pluspunten!’
Rare naam
Maar is het nog een beetje lekker ouderwets achterlijk eilands? Op het zuidelijkste eilandje van de Buiten-Hebriden dat we over de weg kunnen bereiken – Eriskay – zijn de eerste tekenen hoopvol. We zien geen spoor van bedrijvigheid, de enige boeren zijn keuters, elke weg loopt dood, de ochtendkrant wordt ’s middags bezorgd en de plaatselijke pub lijkt van de buitenkant op een voetbalkantine. En dan heet ie ook nog Am Politician.
‘Dat is toch geen naam voor een pub,’ zeg ik tegen het uiterst verlegen barmeisje. ‘Eh, nee, sir,’ zegt ze. Blozend loopt ze weg en ze komt met een oudere vrouw terug. ‘Hebben wij een rare naam, sir? Het is de beste naam voor een pub die er bestaat!’
‘Hahaha, iemand die Onrust ongelijk geeft,’ zegt Hans. ‘Twee bonuspunten!’
De Politician blijkt een schip te zijn geweest dat in 1941 vlak voor de kust verging met 264.000 flessen malt whisky aan boord. Een deel van de lading spoelde aan, maar was daarna razendsnel verdwenen. Dit tot woede van de Schotse autoriteiten, die in de maanden daarna elke woning op Eriskay en omstreken doorzochten.
Hans steekt zijn duim op omhoog. ‘I like,’ zegt ie. ‘Ik durf het bijna niet te vragen, maar hebben jullie nog van die whisky?’
De vrouw haalt twee flessen tevoorschijn. ‘Op een veiling heeft een vergelijkbare fles vorige week 12.000 pond opgebracht.’
‘Tjongejonge,’ zegt Hans. ‘Doe mij maar een cola dan.’ Hij noteert een klein minnetje.
Dreigende ondertoon
We gaan naar het noorden om de andere eilanden van Buiten-Hebriden te verkennen. Het leven en de wegen bevinden zich vooral aan de vlakke westkant. De oostkant is ruig en vrijwel onbewoond. Toch vinden we twee heel smalle weggetjes die er een aardig stuk inkomen. Heel smal en bochtig zijn ze en alleen al daarom spectaculair. Te voet gaan we nog een stukje verder het wilde gebied en worden al snel beloond met het zicht op een paar roofvogels – arenden, denken we – en heel in de verte twee zeehonden. Of zijn het otters? Nou ja, het zijn in elk geval pluspunten. Tenzij ze in het kader van een Nieuw Wildernis-programma zijn uitgezet. Dan is er niets bijzonders aan, dat kunnen ze ook in Flevoland.
De rest van South Uist, Benbecula, North Uist en Bernaray is lieflijker en soms erg pittoresk. Maar het idee dat je hier echt aan de rand van de wilde Atlantische Oceaan zit, geeft het een bijzondere, licht dreigende ondertoon. Dat je langs een gebied rijdt waar ze de eerste tests deden met nucleaire kruisraketten trouwens ook.
Buiten-Hebriden: lekker authentiek
Per boot zigzaggen we naar de noordelijke helft van de Buiten Hebriden. We komen aan op Harris, zonder meer het ruigste eiland van allemaal. Dat is meteen duidelijk in aankomstplaats Leverburgh. Het hoost en we zien omgewaaide caravans. Minstens zo ruig is de plaatselijke supermarkt. Een slecht verlichte loods met halflege schappen, waar ze toch alles verkopen. Zelfs kettingsmeer. Dit soort winkels kom je zelfs in het binnenland van Lapland niet meer tegen. ‘Wat een achterlijke bedoening,’ zegt Yvonne. ‘Inderdaad, lekker authentiek,’ zegt Hans. ‘Dat is dan drie plusjes.’
Als je via de oostkust naar het noorden rijdt, kom je op de spectaculaire Golden Road. Hevig slingerend en met veel stijgen en dalen loopt hij door vrijwel boomloos graniet. De weg haalt niet eens een hoogte van 100 m, maar toch is het alsof je over een Alpenweg boven de 2000 m gaat. Als we tenminste niet het zeezicht meerekenen. Het is dat het zo hard regent, anders had Hans zijn pen gepakt en vijf plusjes genoteerd.
Rocketmail
Misschien nóg iets spannender is de doodlopende Huisinish road, die naar een westpunt van Harris loopt. In het begin passeren we een oud walvisstation, later rijden we dwars door een kasteeltuin om te eindigen bij een ernstig geïsoleerd groepje huizen aan zee. Daar vlakbij deed een Duitse raketgeleerde in 1934 proeven met rocketmail: hij stopte een bus vol post en schoot die naar het nabijgelegen Scarp. Dit mislukte. Later ging de man zich bemoeien met Duitse V2-raketten, helaas mislukte dat niet. Hans twijfelt. ‘Het is wel raar, die rocketmail. Maar mij is te modern voor de Hebriden. Een walvisstation tot ver in de twintigste eeuw is dan weer wel erg ouderwets. Plusje.’
Min min min
Harris en daarboven Lewis vormen het noordelijk deel van de Buiten Hebriden. De scheiding tussen noord en zuid is niet alleen geografisch, maar ook godsdienstig. In het zuiden zitten de katholieken, in het noorden de protestanten. De protestanten zijn van de zwaarste klasse. En daar heb je snel ruzie mee. Over de zondagsrust bijvoorbeeld. En over boten die dan niet mogen varen.
‘Wanneer was dat,’ vraagt Hans. ‘In 1843?’
Nee, in 2009.
‘Plus, plus, plus!’ noteert onze rapporteur.
‘Wacht maar tot je moet tanken,’ zegt Yvonne. ‘Dan is het min min min.’
Tering, tyfus
Landschappelijk biedt het grote, vrij vlakke Lewis misschien wat minder spektakel dan de andere eilanden van Buiten-Hebriden. Maar qua achtergebleven zijn, kun je hier je lol op. Allereerst heb je de Calanish Stones aan de westkust. Dat is een monument van staande stenen, waarbij vergeleken Stonehenge nieuwlichterij is. Calanish is niet alleen 700 jaar ouder, maar staat ook op een mooiere locatie. Bovendien vormen de stenen niet een ordinair rondje, maar een echt kruis of een plus. Net zo een als Hans nu in zijn rapportje noteert.
De volgende klapper is Gearannan Village, een dorpje van blackhouses, pal aan zee. Blackhouses zijn huizen met dikke keimuren en een rieten dak, die doen denken aan 1000 jaar oude Viking langhuizen of aan de woningen van Asterix en Fred Flintstone. In werkelijkheid zijn ze maar zo’n 150 jaar oud. Ze werden bewoond door keuterboeren en hun vee, dat door dezelfde deur naar binnen ging. Door de dikke muren was de ventilatie bijzonder slecht, waardoor het blackhouse een groot dampend broeinest van virussen en bacillen was. Ziektes die in elders in Europa allang waren uitgebannen, zoals tyfus en cholera, tierden hier welig voort. De meest gevreesde, de tering of tuberculose, vond hier zelfs tot ver in de twintigste eeuw onderdak.
Pas in de jaren zeventig werd het laatst old-school blackhouse verlaten.
‘Dan hebben ze misschien de WK-finale Duitsland-Nederland gezien in zo’n huis,’ zeg ik.
‘Ja, samen met hun schapen,’ zegt Hans. ‘Dikke plus. Lijkt me logisch.’
De blues
We rijden door naar de noordelijkste punt van Lewis, naar de vuurtoren van Port of Ness. Hier rollen de zware golven van de Atlantische Oceaan op de Minch – de zee tussen de Hebriden en het vasteland. Dit is de stormachtigste plek van Groot-Brittannië. Als er een plek is waar je begrijpt waarom de mensen zo’n zwaar geloof aanhangen, dan is het wel hier. Het lijkt ook begrijpelijk waarom de huizen en de mensen zo sober zijn. De grootsheid van de oceaan en wind dwingen tot nederigheid.
We overnachten vlakbij, in The Decca b&b, een voormalig radionavigatiestation voor de scheepvaart. De Engelse eigenaar, Pete en Louise, willen ons iets bijzonders laten zien over de gelovigen van Lewis – een YouTube-filmpje van een kerkdienst. We zien een oude dominee die in het Gaelic een klagende manier een stuk van een psalm voorzingt, zonder muziek. Daarna zingt de gemeente hem na of geeft antwoord, net zo klagend. Het klinkt alsof de golven van de oceaan komen binnenrollen. Machtig en mooi.
‘Waar doet je dit aan denken,’ vraagt Pete.
‘Gospel,’ zeg ik zonder na te denken. ‘Een soort trage blues.’
‘Precies,’ zegt Pete. ‘Maar dit is ouder. Dit komt uit de achttiende eeuw.’
‘Hoe kan dat nou?’
‘Een Amerikaanse muziekprofessor die het heeft onderzocht, denkt dat de oorsprong van de blues op het puntje van de Buiten-Hebriden ligt.’
Hans zit driftig plusjes te noteren en gaat tellen. ‘Bijna 100! Ik vind dat we echt terug moeten gaan. Dit is een uniek gebied, dit moet iedereen zien. Ik krijg nu al heimwee.’
Het is wel eens anders, maar in dit geval ben ik het helemaal eens met Hans.