Twaalf gebergten, zeven landen, tien dagen. Bijna 3.500 kilometer. Een brandend gat is verzekerd, maar ook heel veel rijplezier. Het zijn de bestanddelen van de Grote Mooie Bergenrit.
In het middelgebergte liggen net genoeg dorpen om tal van – uiteraard bochtige – wegen aan te leggen en er wonen te weinig mensen om voor veel verkeer te zorgen. Daarom liggen de ideale rijweggetjes bijna altijd in het middelgebergte. En bijna altijd is het daar nog mooi ook. Geen wonder dat motorrijders er zo graag naartoe gaan. Een weekendje Ardennen of Eifel. Of vier dagen Zwarte Woud of Vogezen: altijd zijn het toppers.
Maar wat krijg je als je een stuk of twaalf middelgebergten in een route aan elkaar verbindt? Dan heb je gewoon één grote topreis. En zo ontstond onze Grote Bergenrit. Twaalf gebergten in tien dagen door zeven landen. Met eindeloos veel bochten en zonder saaie aanrijroutes.
Zuid-IJsland: In de ban van de Ring
Ardennen
Als je op de Vaalserberg staat, dan begint twintig kilometer zuidelijk al het eerste middelgebergte. De Ardennen uiteraard. Vrij snel na het noordelijk deel komen we bij de top: Signaal van Botragne (694), in de Hoge Venen. De zuidelijke en Franse Ardennen kregen tijdens het Ardennenoffensief de bijnaam The Ghost Front. Amerikaanse soldaten liepen twee dagen door de dichte bossen zonder iets of iemand tegen te komen. Het was mistig en er waren 1.001 plaatsen waar de vijand zich kon verstoppen.
Duister en dunbevolkt zijn de Ardennen nog altijd. Toch liggen er veel weggetjes. De kwaliteit daarvan is nogal wisselend, waardoor het dichtstbijzijnde en laagste gebergte zeker niet het makkelijkste is om te rijden. Het Luxemburgse deel van de Ardennen is overigens beter en het Franse doet er niet veel voor onder.
Vogezen
Echte bergketens hebben een yeti of een bigfoot. In de Vogezen hadden ze tot 1994 en opnieuw vanaf 2011 ‘la bête des vosges’, een woesteling die kuddes schapen en soms zelf koeien doodde. De laatste versie van ‘het beest’ is waarschijnlijk een wolf, wat de eerste was weten ze nog steeds niet. De Vogezen bieden dan ook veel ruimte om niet te weten. Dicht bebost, in nevelen gehuld en bewoners die er het zwijgen toe doen.
Echte bergen dus, die Vogezen, met van die echte bergdorpjes, diep weggestopt in een dal. De wegen zijn meestal goed, een enkele keer dramatisch slecht, maar eigenlijk altijd interessant.
In de grote bergenrit hebben we een stuk opgenomen van de Route des Crêtes, een voormalige militaire bevoorradingsweg die over de hoogste delen gaat. Zo komen we automatisch bij de top: de Grand Ballon van 1.424 meter.
Zwarte Woud
Vanuit de Vogezen zijn we in een half uurtje in het Zwarte Woud. Sterker nog: ze vormden eigenlijk een en hetzelfde gebergte. Maar toen het door de Alpen omhoog werd geduwd, zakte het middenstuk in elkaar. Dat is nu het dal geworden waar de Rijn doorheen stroomt.
Het Zwarte Woud zit al vanaf ons vierde levensjaar in het onderbewustzijn als het gebied van duistere bossen, wolven en kastelen. Het gebergte decoreerde namelijk de sprookjes van Grimm, zoals Roodkapje, Assepoester en Niemand weet dat ik Repelsteeltje heet. Wij zijn intussen meer van Roodhelmpje, Asfaltpoetsen en Niemand weet dat ik 180 reed geworden. Dat laatste moet je maar vergeten, maar verder is het Zwarte Woud toch wel een sprookje voor motorrijders.
Wij gaan er bij Müllheim op, waar de bergen steil en de wegen bochtig zijn. Een ritje langs de Feldberg (met de 1.493 m de top van het Zwarte Woud) hoort er natuurlijk ook bij. Daarna dalen we via wonderlijke weggetjes af naar Zwitserland.
Allgaüer Alpen
Gek genoeg doen we in Zwitserland het vlakste deel van de Grote Mooie Bergenrit. We gaan een stuk langs de Rijn (Rheinfall) en de Bodensee. Daar steken we de Oostenrijkse grens over. Maar liefst zes bergmassieven liggen in het verschiet. Hoe ze allemaal heten, doet er niet toe, maar de eerste zijn de Allgaüer Alpen. Die liggen voor een klein deel in Oostenrijk en een groter deel in Duitsland. Daar moeten we zijn voor de hoogste bergpas van Duitsland – de Riedbergpas van 1.420 m. Later komen we op een nog hogere Duitse pas. En een nog hogere weg dan de hogere pas. Mocht je nu even de logica kwijt zijn, dan ben je niet de enige.
KouwePotenTocht 2021: Beeldenstorm
De Riedbergpas telt veel korte bochten, maar nauwelijks een haarspeldbocht. Die vinden we wel volop op de Oberjochpas verderop, en die zijn nog van circuitkwaliteit ook. In de buurt ligt het plaatsje Pfronten. Het is mogelijk dat dit dorp heel bekend voorkomt. Maar misschien moet je dat niet hardop zeggen. Hier werden namelijk de klassiekers uit de serie Liebesgrussen aus der Lederhose opgenomen.
Wettersteingebergte
Ter zake. We naderen Garmisch-Partenkirchen in het Wettersteingebergte. Vlak daarvoor pakken we de doodlopende weg naar de Eibsee. Want hier staat ie: de Zugspitze – met 2.962 meter de hoogste berg van Duitsland. De meeste bergtoppen zijn de bovenste tree van een lange trap. Maar de Zugspitze gaat eigenlijk patsboem vanaf 1.000 meter steil omhoog. Als je heel ver boven je de megagrote liften naar de top ziet veranderen in speldenknopjes, krijgt je plaatsvervangende hoogtevrees.
Het Wettersteingebergte blijft verbazen als we een particulier tolweggetje langs de Isar pakken. De lichtblauwe rivier kronkelt hier door een brede grindbedding, aan de overkant ligt een dennenwoud tegen het Karwendelgebergte aan. Dit is gewoon puur Canadees. Het zou volstrekt logisch zijn als er een beer het beeld in zou lopen om een zalm uit de rivier te slaan.
Berchtesgadener Alpen
De spanning stijgt in de uiterste zuidoostpunt van Beieren. Je gaat hier tussen steile bergkolossen door en ondertussen zoek je op de hellingen naar voortekenen. Alles is hier bijzonder, want je weet dat ze hier zijn geweest, op weg naar de beruchtste berg ter wereld… Direct na Berchtesgaden rijd ik er tegenop: de Obersalzberg. Decennia geleden woonden hier een aantal nazi-kopstukken, vlak bij elkaar. Bormann, Speer, Goering en Hitler zelf.
Vrijwel alles wat eraan herinnert, is weggebombardeerd. Maar gebleven is het Kehlsteinhaus, het theehuis van Hitler, beter bekend als het Adelaarsnest. Het werd gebouwd op een onmogelijke bergpunt (1.834 m) van de Kehlstein. Om het bereikbaar te maken werd een even onmogelijke weg van 6,5 km aangelegd. Maar deze weg is uitsluitend toegankelijk voor speciale dienstbussen. Toch doen, want het is een sensatie – zij het een hele duistere.
Vlakbij is ook een sensatie voor de motor. De Rossfeld Panoramastrasse, een rondje van ruim 15 km met grandioze bochten en uitzicht over Salzburg en op het Kehlsteinhaus. De Panoramastrasse is met 1.570 meter beduidend hoger dan de hoogste pas. Maar omdat het een rondje is, telt hij niet mee. De Kehlsteinstrasse is nog veel hoger, maar die telt sinds 1945 al niet meer mee.
Beierse Woud
Het Beierse Woud ligt tegen de Tsjechische grens aan, een stuk boven de Alpen dus. Het gebied is te vergelijken met het Zwarte Woud, ongeveer even hoog (Grosse Arber 1.456 m) en groot genoeg om een mooi motorweekend door te brengen.
Voor een deel bestaat het uit een Nationaal Park. Daar vind je de hoogste -tamelijk afgestompte – bergtoppen. En dennenbossen, zo dicht dat het zonlicht amper de grond raakt. Daarbuiten ligt een veel meer open landschap, zwaar heuvelend en met dorpjes als op een kerstkaart.
Tot aan de val het IJzeren Gordijn was het Beierse Woud een uithoek, waardoor industrie hier nauwelijks op gang is gekomen en het toerisme een trage start heeft gemaakt. Inmiddels is er aan goede hotels geen gebrek meer en ligt er een fijnmazig net van uitstekende weggetjes.
Ertsgebergte
Dwars door Tsjechië rijden we naar het Ertsgebergte. We gaan door bosrijk, bochtig en vooral stil gebied, dus dat schiet op. In amper twee uur staan we op de Fichtelberg (1.274 m). Dat is niet alleen de top van het Ertsgebergte, maar was damals zelfs de hoogste berg van de DDR. Om dat vieren, zetten de communisten er een modernistische megacomplex neer. Met het schaamrood op de kaken werd het direct na de Wende met de grond gelijk gemaakt. Nu staat er een imposant berghotel.
In de rest van het Ertsgebergte heeft de grote schoonmaak minder grondig plaatsgehad. Monsterlijke gebouwen vallen er niet echt te ontdekken, maar vervallen huizen en fabrieken des te meer. Aan de wegen wordt nog veel gewerkt.
Thuringer Wald
Het Thuringer Wald zit vol verrassingen. Een van de aardigste: anders dan in Nederland zijn er in de natuur nauwelijks verbodsborden, prikkeldraad en hekken te vinden. Er zijn dus maar weinig plekken waar je niet mag komen. Dus als je zomaar een Trabi – een van de weinige plekken waar we er een paar in het wild zagen – over een onverhard bospad ziet hoesten, dan kun je er gewoon achteraan. Wie had dat gedacht van voormalig DDR-gebied?
Ook leuk: zomaar een stuwmeer in de bergen dat eruit ziet alsof het in Italië ligt. Of de hillbillyhouthakkerdorpjes in de aanloop naar de Grosse Beerberg – de hoogste berg van het Thuringer Wald (982 meter, overblijfsel van een vulkaan).
Rhön
Het middelgebergte Rhön ligt in het hart van Duitsland. De grens tussen Oost en West liep hier dwars doorheen. Als je na Meiningen (ex-DDR) goed kijkt, kun je het aan het landschap zien, want er werden een aantal dorpen voor van de kaart geveegd.
De hoogste berg is de Wasserkuppe van 950 m hoog. De berg (vulkaanrestant) staat ook wel bekend als ‘berg van de vliegers’. Er ligt een (zweef)vliegveld op de top, vandaar. Maar de Wasserkuppe had ook ‘de berg van de motorrijders’ kunnen heten, want die zie je hier vrij plotseling in grote hoeveelheden. De Rhön heeft dan ook veel schitterende rijwegen.
Taunus en Eiffel
De Taunus is de Ford Taunus onder de middelgebergten. Het ritje naar de top – Grosser Feldberg (878 m) – is aardig, maar op lagere delen zakt het af. Want het begint hier nogal stedelijk te worden. Als je richting Eifel gaat, biedt de rivier Lahn echter een mooie ontsnapping. Hevig slingeren en dan ook nog het kasteel van Nassau tegenkomen – ja, familie – wat wil je nog meer?
En dan zijn we alweer bij ons ‘huisgebergte’ de Eifel. Het is weliswaar lang niet de hoogste onder de middengebergten (Hohe Acht, 747 m), maar zeker niet de minste. Je verbaast je er altijd weer over hoe het er zo dicht bij huis zo anders uit kan zien dan. Soms lijkt het op de Dordogne, soms op Ierse dalen, maar nooit op Nederland.
Maar dat is altijd het leuke van bergen: je hoeft maar even te stijgen en je komt in andere werelden terecht. En die duizenden bochten zijn natuurlijk niet te versmaden.