Onze klassieke Noorwegenreis krijgt dit jaar een spannende uitbreiding. We doen uitgebreid de Hardangervidda aan, waar de verhalen al net zo bijzonder zijn als de wegen.
[sgpx gpx=”/wp-content/uploads/gpx/noorwegen-zwaar-water.gpx”]
“Wij vragen graag uw aandacht voor de nieuwste ontwikkeling in de kernfysica die het mogelijk maakt een vele malen grotere explosie te veroorzaken dan die van al het bekende wapentuig. Het land dat hiervan het eerst gebruik maakt, heeft een onovertroffen voorsprong op de anderen.”
Dit schreef de Duitse scheikundige Paul Harteck op 24 april 1939 aan de baas van het legeronderdeel dat onderzoek deed naar nieuwe bewapening. En die had daar wel oren naar. De Uranverein (Uraniumvereniging), die zich specifiek op kernwapenonderzoek richtte, werd direct opgericht. En bijna tegelijkertijd gebeurde in de USA hetzelfde. Nog voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog was de nucleaire wapenwedloop begonnen.
Een van de belangrijkste benodigdheden voor het op gang brengen van kernsplitsing was – volgens de Duitsers – zwaar water. Dat is water met een extra neutron in de kern, dat in minieme hoeveelheden in gewoon water zit. De enige fabriek ter wereld die dit zware water won, stond in Noorwegen, verborgen in een smal bergdal bij Rjukan in de Telemark. En dat land viel in het voorjaar van 1940 in Duitse handen.
Belangrijkste sabotageactie
Hier hebben we dus een klassiek James Bond scenario in een extreem zwaar beveiligde James Bond-omgeving. En de voorlopers van James Bond – een eenheid van de Britse geheime dienst – kwamen er ook aan te pas. Maar hun missie om de fabriek op te blazen mislukte in 1942. Ze kwamen niet eens in de buurt. Een klein groepje skiërs van het Noorse verzet, slaagde een jaar later wel. Het atoomprogramma liep grote vertraging op en Hitler kreeg geen atoombom. Daarom wordt de sabotageactie van het Noorse verzet wel eens de belangrijkste van de Tweede Wereldoorlog genoemd.
Het spannende verhaal is nu te zien in de nieuwe Netflix-serie The Heavy Water War. En we nemen het ook op in onze klassieke Noorwegenreis, die we eind augustus voor de vijfde keer rijden. Het verhaal speelt zich af aan de zuidoost-kant van de Hardangervidda. Maar nu we er toch zijn, pakken de Vidda van alle kanten. Want er liggen nog veel meer mooie verhalen. En vooral ook schitterende wegen.
Zwaar watermeer
Als aanvaarroute hebben we deze keer gekozen voor Kiel-Göteberg. Kiel is een dagje rijden en de volgende morgen staan we al in Göteborg. Snel daarna gaan we over binnenwegen een van de aantrekkelijkste streken van Zweden in: de westelijke scherenkust. Tegen de avond zijn we al een flink stuk Noorwegen ingereden.
De dag erop volgen we het spoor van onze verzetshelden. Eerst naar Rjukan, waar de Vemork Zwaar Waterfabriek nog altijd staat, maar inmiddels tot Museum van Noorse Industriearbeiders is omgedoopt. We vervolgen de route langs het Tinnsjø-meer, waar het Noorse verzet ook nog eens een schip met vele tonnen zwaar water aan boord tot zinken bracht. Geen paniek. Zwaar water is niet radioactief. Je kunt het drinken – het schijnt wat zoeter te smaken. En ten derde: het is allang weggespoeld.
Oefenterrein voor poolexpeditie
We bevinden ons aan zuidoostkant van de roemruchte Hardangervidda. En hiervandaan klimmen we gestaag naar boven. Vele kilometers verder ligt ten westen van onze route het Skrykkenmeer, waar de verzetshelden werden gedropt om bewapend met tijdbommen aan het skitocht naar de Zwaarwaterfabriek te beginnen. De Duitsers hielden het voor onmogelijk dat de fabriek via het barre winterlandschap was te bereiken. Daarom was dit de enige manier om het zeer zwaar beveiligde gebied binnen te dringen.
Bij het wintersportplaatsje Geilo begint de RV7 die dwars over de Hardangervidda heengaat. De weg hoort volgens de Noorse Rijkswaterstaat tot de achttien mooiste van het land. En dat wil wat zeggen. Onder meer dat er speciale parkeerplaatsen met kunstwerken en informatieborden zijn aangelegd. Het bekroonde deel van weg over de hoogvlakte heeft een lengte van 67 km en tikt net de hoogte van 1.250 meter aan. Wat op deze geografische breedte hooggebergte betekent. Hier bereidde Amundson zijn zuidpoolexpeditie voor. Hier maakte George Lucas opnamen van de ijsplaneet Hoth voor Star Wars. In de zomer is het een stuk vriendelijker, maar nog steeds erg ruig. Eigenlijk vraag je je af hoe ze het in hun hoofd hebben gehaald hier een weg aan te leggen. Maar dat waren die Duitsers dus weer.
Een van de eerste berghutten die je hier aan de weg tegenkomt, de best wel gezellige Fagerheimhut, is ook een souvenirtje van onze Oosterburen.
Een absurd idee
In de achtergrond zie je in het noorden de Hardangerjokulen liggen, een gletsjer van ruim zeventig vierkante kilometer. De Duitsers – zij weer – kwamen op het absurde idee hier een vliegveld van te maken voor een zwaar type bommenwerper. De crevasses (spleten) probeerden ze op te vullen met gigantische hoeveelheden zaagsel. Wat niet lukte.
Megalomane ideeën kun je beter aan de meer realistische Noren overlaten. Die hebben bijvoorbeeld bijna alle meren die je bovenop tegenkomt met elkaar verbonden met pijpleidingen waar je met een auto doorheen had kunnen rijden. Via een paar stuwdammen en watervallen komt een groot deel van het water uiteindelijk terecht in de waterkrachtcentrale van Eidfjord, een 100% James Bond grottencomplex met gigantische waterturbines. Het spectaculairste waterwerk is de Vøringfossen, een megawaterval die 145 m loodrecht naar beneden stort. Met 650.000 bezoekers per jaar is het de op twee na best bezochte attractie van Noorwegen. Als die bezoekers zijn vertrokken, draait de elektriciteitscentrale hem grotendeels dicht.
Tunnels als kurkentrekkers
DIrect na Vøringfossen stort de weg een kilometer naar beneden via een kurkentrekkerachtige tunnel. Een stuk naar het noorden schiet de Hardangervidda op een andere weg nog steiler omlaag, of voor ons eigenlijk omhoog. Via een complexe wirwar van bochten en tunnels met zelfs een haarspeldbocht erin kom je hier boven. Als je ooit spijt kreeg dat je je zonnebril ophield, dan is het hier wel, in dit schaars verlichte tunnelcomplex. Maar als je eenmaal boven bent gekomen, dan heb je ook wat: een weg die zeker zo mooi is als de bekroonde RV7, bijna net zo hoog, maar doodstil.
Ase’s dood
Wat doen we nog meer? We gaan naar de Jotunheimen, natuurlijk, het hoogste gebergte boven de Alpen. We beginnen aan de oostkant waar de ook al weer bekroonde Valdresflye ligt. De weg waar we ooit eens de 200 km/u aantikten – toen we nog niet op de hoogte waren van de Noorse tarieven voor te hard rijden. De weg is dus grotendeels behoorlijk recht, maar biedt uitzichten op de Joutunheimen, die je absoluut beter beleeft bij een toegestane maximumsnelheid. Mocht je van een stukje lopen houden, ga dan de Besseggen op. Dat is een zeer smalle bergrichel met aan beide kanten een afgrond die zo diep is dat je tijdens een val het eerste couplet van Ase’s Dood uit de Peer Gynt-suite nog makkelijk kunt zingen.
De Valsdresflya brengt ons naar een splitsing waar je kunt kiezen tussen onverhard of over asfalt om verder noordwaarts te gaan. De onverharde weg is de Sladalsvegen (tol). Behalve als het zwaar heeft geregend is die heel goed te doen, want hij wordt uitstekend onderhouden. Voor de avontuurlijke rijders ligt hier ook nog de afslag naar de Blaho. Dat is 15 km redelijk pittig rijwerk naar de hoogste top van het Trollheim gebergte, een boomloze keienberg van 1671 m hoog met een communicatiemast er bovenop. De weg loopt dood, dus je moet ook weer 15 km terug.
Mocht je de smaak nu heel erg te pakken krijgen en vroeg zijn opgestaan, dan wil de reisleider je ook nog wel influisteren hoe je op de langste onverharde weg van Noorwegen kunt komen, want dik 70 km ruigheid ligt te wachten.
Onverharde toppers
Vanuit Isfjorden rollen we de volgende dag verder naar drie verplichte nummers van elke fjordenreis. De Trollstigen, de Geirangerfjord en de Sognefjellweg. De eerste twee vormen tezamen één Nationaal Toeristische route en zijn dus hevig opgedirkt met kunstzinnige uitzichtpunten, die je moet delen met honderden Chinese cruisebootpassagiers. Ze komen per touringcar die je tussen de vele haarspeldbochten moet zien te passeren.
De Sognefjellweg is de hoogste van alle passen (1.434 m) en neemt je mee naar ijsmeren en gletsjers. Maar wacht, eerst komen we nog langs twee onharde toppers. Het is niet noodzakelijk om ze te nemen, maar wat zijn ze prachtig. Met name de Gammle Stynefjellweg (FV258), een stokoude bergpas (1.139 m) die door een tunnel overbodig is gemaakt maar gewoon is blijven liggen, is zeer berijdenswaardig. De 27 kilometers dwars door hoge bergen schopten het zelfs tot de lijst van achttien bekroonde Noorse wegen, als enige (deels) onverharde. Kun je nagaan. Maar wat kan het glad zijn na een flinke regenbui. Oppassen dus.
De mooiste van allemaal
De andere onverharde uitvlucht is de Dalsnibba (tol). Deze brede gravelweg loopt naar de top van de Dalsnibba (1.500 m) waar een uitzichtsplateau is gebouwd daar neerkijkt op de Geirangerfjord.
Niet ver daarna begint de lange klim naar de Sognefjell, via de RV55. Sommigen noemen het de mooiste weg van Noorwegen – de jongens van de Noorse Rijkswaterstaat bijvoorbeeld. Anderen willen zelfs nog wel een stukje verdergaan: de mooiste van Europa, minstens. Afijn, dat is aan jou.
En dan heeft de weg ook nog eens een aantal interessante zijwegen. Een naar de hoogst bereikbare plek van Scandinavië, de Juvashytta (een berghut) op 1.841 m (tolweg), een ander na de Leirvasbu (een andere berghut, ook tolweg). En dan ontdekten we afgelopen zomer – na er een jaar of twintig aan voorbij te zijn gereden – bovenop de pas ook nog enkele onverharde wegen. Een doodlopend stuk hardrock naar het Storevatnetmeer van 5 km bijvoorbeeld. En verderop een die naar de Nordstedalseter (berghut) loopt en maar liefst 46 km lang is en dan nog lang niet schijnt op te houden. De laatste hebben we totaal gemist, maar je begrijpt dat hij nu bovenaan ons verlanglijstje staat.
Een levensvraag
Een van de laatste zijwegen voordat de RV55 die diepte ingaat, is de Tindeweg, een particuliere tolweg. Deze weg is geasfalteerd en kwalitatief eigenlijk een stuk beter dan de hoofdweg, die smaller en hobbeliger is, en een vreemd verloop heeft. Het uitzicht op de Tindeweg is echter wat minder spectaculair. Het einde van de weg maakt dat weer goed, want dat bestaat uit een kluwen asfalt met een stuk of vijftien haarspeldbochten.
We komen bij door langs de oever van het Sognefjord te rijden. Maar na veertig kilometer dringt zich hier een heuse levensvraag op. Waar kies je voor: monotone veiligheid of opwindende schoonheid? Wil je het eerste dan duik je de Laerdalstunnel van 25 km in, net als 95% van de mensheid. De romantici – wij dus – kiezen natuurlijk voor de wondermooie Sneeuwweg, die 43 kilometer lang hoog boven de tunnel heen en weer slingert door een ruig bergland met, zoals de naam al doet vermoeden: sneeuw.
Meenemen: blindengeleidehond
Snel zakken we af naar een heel ander soort bergland, dat van zuidwest Noorwegen. De bergen zijn hier minder hoog, maar nauwelijks minder ruig. En de wegen houden hier maar niet op met bochtig zijn. Als je zin hebt, maken we hier een alleraardigst uitstapje naar Blasjo, een groot stuwmeer. Wat betekent dat het een stuwdamweg is. Hij is weliswaar verhard, maar lijkt niet helemaal aan de conventionele wegenbouwregels te voldoen. We houden nog even geheim waarom, maar we adviseren een blindengeleidehond mee te nemen.
Per schip laten we ons in stijl – klassieke muziek galmt uit de boodluidsprekers – de volgende dag vervoeren naar een van de klapstukken van de reis. De Lysevegen: dertig haarspeldbochten op een rij, waarvan een in een tunnel. Om vervolgens aan te landen op een waanzinnig mooie bochtenweg door woest hoogland. Als je het niet doorvertelt, vertrouwen we je toe dat hier ons een keer de tranen in de ogen sprongen. Zo mooi. En ook een beetje omdat we de dag erop alweer de boot naar Denemarken moesten nemen.