maandag 25 november 2024

Noorwegen: Noorderlichten

Ze liggen op locaties waar vijfsterrenhotels niet aan kunnen tippen en je kunt er nog overnachten ook. Noorse vuurtorens. Uiterst exclusief en toch betaalbaar. Jan Dirk Onrust maakte een reis langs vijf indrukwekkende Noorderlichten.

Jan Dirk Onrust

Op de Superspeed – de speedboot van ruim 200 meter die van het Deense Hirtshals naar Kristiansand vaart – ontstaat bij het naderen van de Noorse kust opwinding onder de passagiers. De oorzaak is een mini-eilandje met een eenzame vuurtoren. ‘Je zou er maar wonen,’ stelt een motorrijdster uit Rotterdam zich voor. ‘Lijkt me doodeng!’. Haar echtgenoot ziet vooral een praktisch probleem. ‘Wie haalt hier de vuilnis op woensdagmorgen op?’

Ondanks deze kleine bezwaren worden links en rechts van me de camera’s getrokken. Vuurtorens fascineren nou eenmaal. Het zijn de landmarks bij uitstek, de wakers bij nacht en ontij, het stralend middelpunt van ontelbare ansichtkaarten. Maar door automatisering en navigatieapparatuur zijn ze in Noorwegen bijna allemaal ontvolkt. Jammer maar helaas voor het personeel, maar leuk voor toeristen, want in veel gevallen zijn de vuurtorenwachterswoningen nu te huur. Per week, per weekend en ook per dag. En als je er een aantal achtereen bezoekt, heb je niet alleen elke dag een hoogst exclusieve bestemming, maar ook nog eens een fabelachtige reis.

Lindesnes Fyr: de Zuidkaap

Long 57°58’57.24″N Lat 7° 2’54.01″O

De eerste vuurtoren waar ik met mijn BMW F800 GS op af ga, is meteen de beroemdste van heel Noorwegen: Lindesnes Fyr. Ik vind hem aan het eind van een doodlopend en bijzonder lekker weggetje dat langs rotsen en piepkleine dorpjes kronkelt.

Lindesnes Fyr markeert niet alleen de Noorse Zuidkaap, hier werd in 1656 ook nog eens de allereerste vuurtoren van het land ontstoken. Dat leverde Lindesnes Fyr in 2005 de benoeming op tot belangrijkste monument van de provincie Vest-Agder van de afgelopen 1000 jaar. Deze plek is dan ook veel meer aangekleed dan bij de andere vuurtorens. Je vindt er onder meer een vuurtoren- en scheepvaartmuseum met souvenirshop, een restaurant en een grote parkeerplaats met de onvermijdelijke wegwijzer naar de Noordkaap – 2518 km hiervandaan.

Voor ongeveer 5 euro kun je het museum bezichtigen, de rotsen opklimmen, de ijzeren vuurtoren uit 1916 bestijgen en daar snoeihard je kop stoten tegen de lage ingang. Er vlakbij vind je de fundamenten van het oude kolengestookte lichtbaken.

Lista Fyr: lichtkastelen

Long 58° 6’32.54″N Lat 6°34’4.32″O

Jammer genoeg kun je niet overnachten in Lindesnes Fyr. Daarom rijd ik door naar Lista Fyr, want de dag is nog lang niet om. Na een bochtrijke rit langs lage bergjes en rotspartijen, zie ik Noorwegen de laatste vijftien kilometer van een onbekende kant: een tamelijk vlakke landbouwstreek met duinen en strand. De kust lijkt veel lieflijker dan elders in Noorwegen, maar dat is schijn. Want juist hier liepen talloze schepen vast. Daarom werd in 1836 een granieten vuurtoren van maar liefst 34 meter hoog neergezet. Veel hielp dat niet, omdat de scheepvaart moeite had de verschillende vuurbakens uit elkaar te houden. Op een steenworp afstand van elkaar werden er daarom nog twee lichtkastelen neergezet. Nieuwe seintechnieken maakten twee van de drie in 1876 overbodig. De toren uit 1853 bleef als enige over.

Voor ruim 100 euro huur ik hier voor een nacht een huis met alles erop en eraan. Dat lijkt pittig, maar als je hier met een klein groepje slaapt, is het een koopje. Omdat ik zo’n sympathiek voorkomen heb, krijg ik het bedden- en badgoed er gratis bij. Ik krijg zelfs de sleutel van de vuurtoren. Maar wat voor lichtschakelaars ik ook indruk, de vuurtoren blijft gewoon branden. Van het licht heb ik trouwens geen last. Wel van de warmte. De wekenlang aanhoudende hitte heeft de woning in een broeikas veranderd.

Ryvarden Fyr: cultuurvuurtoren

Long 59°31’36.88″N Lat 5°13’36.18″O

Route: Al snel na het begin kun je – maar dat hoeft niet – een prachtige onverharde weg nemen van een kilometer of vijftien nemen langs zee en een kleine fjord. Dan door laag bergland naar Egersund, waarna een sfeerrijk laagland begint dat eindigt bij Stavanger. Via een paar tolwegen en -tunnels waar ik niets hoef te betalen en een pontje kom ik bij het plaatsje Sveio. Na een zeer goede onverharde weg kom ik aan in de nederzetting Mølstrevagen, waar moeilijk vindbaar de onverharde, sterk heuvelende privéweg (2 km) naar Ryvarden Fyr begint. Een prettige blonde Noorse van de VVV wacht me op met de sleutel.

‘Welkom op Ryvarden,’ zegt ze. ‘Je bent de allereerste Nederlander die hier in vijftien jaar komt slapen.’ Ryvarden is een zogenaamd Kulturfyr. Dat betekent dat de hoofdwoning dienst doet als galerie en café. Maar veel gezelschap zal ik niet hebben, want het café is alleen overdag open. Ik zal de avond en de nacht in mijn eentje moeten doorbrengen op het schiereiland.

Mijn huisje staat bovenop de rotsen. Vanuit de huiskamer – open haard, veel schilderijen en kunstwerken – heb ik aan drie kanten uitzicht op de zee en talloze rotseilandjes. Helemaal eenzaam ben ik niet, want ik zit aan de scheepsroute van Stavanger naar Bergen. Om het kwartier vaart er een coaster, een vissersbootje of een zeiljacht langs. Veel meer gezelschap krijg ik als ik om acht uur ’s avonds over de kale rots slenter. Zo’n twee miljoen knutten komen langs – een soort muggen ter grootte van een speldenknop. Ze vallen aan als piranha’s en jagen me het huisje in. Als de zon onder gaat, kan ik me weer buiten wagen met een insectenverdrijvende Marlboro tussen mijn lippen. Het is volledig windstil en de zee ligt er zo rimpelloos bij dat het water bevroren lijkt. In korte tijd kleurt de horizon van oranje naar rood, roze, paars en donkerblauw. Als ik naar huis wil bellen om te zeggen hoe mooi het hier is, merk ik dat mijn mobieltje geen ontvangst heeft. En dan dringt het pas echt tot me door hoe verlaten het hier is.

Als je ooit nog eens een boek zou willen schrijven, is Ryvarden de plek. Bijna niets leidt je af en het is nog betaalbaar ook. Buiten het seizoen kunnen schrijvers en schilders hier namelijk voor een prikje verblijven. Normale stervelingen betalen in het zomerseizoen ruim 200 euro per nacht voor de woning.

Hellisøy, Fedje: moet je geweest zijn

Long 60°45’10.60″N Lat 4°42’30.54″O

Route: Ruim 200 km over een rijk van eilanden en schiereilanden. Ik maak drie keer een flinke boottocht en rijd over enkele gigantische hangbruggen. Tot aan Bergen is het heerlijk rijden, daarna volgen honderd tamelijk tamme kilometers. Aan het eind vaar ik in een half uur naar Fedje.

Fedje zou volgens mijn reisgids het favoriete eiland zijn van de happy few van Bergen. En volgens de Britse krant The Observer hoort Fedje tot de vijftien plekken op de wereld waar je eens in je leven geweest moet zijn. Dat schept hoge verwachtingen. Zo hoog dat ik behoorlijk teleurgesteld ben als ik vanaf het schip zie dat het eiland zo plat is als een spiegelei. Maar dat maakt nu even niet uit. Ik heb enorme honger en zit vooral te denken aan de supermarkt die ik ga leegkopen. Helaas, de enige buurtsuper van het eiland heeft zijn deuren al gesloten. Een tankstation of een snackbar kent Fedje niet, een restaurant zie ik niet. Verder heb ik alle wegen van het eiland in een kwartiertje afgereden. En de vuurtoren, Hellisøy Fyr, blijkt in een verbouwing te zitten en ligt ook nog eens op een onbereikbaar apart eilandje. Ook dat nog. Fedje lijkt me eerder thuishoren op de lijst van vijftien plekken waar je nooit moet komen.

Maar dan vind ik onderdak in een Kraemerholmen, een soort Zaanse Schans met alleraardigste houten huisjes. Na veel zoeken, ontdek ik ook nog een soort kantine waar ik wat kan eten. Nog beter wordt het als om negen uur ‘s avonds een man aanklopt – onder de verf – die zich voorstelt als Jostein Husa. Hij is niet alleen schilder, timmerman, hulpkoster, grasmaaier, kok en reisbegeleider, maar ook de plaatselijke VVV-man. Hij lijkt op J.J.Cale en spreekt met een niet te verklaren Italiaans accent. ‘Kom op, ik zal je de vuurtoren laten zien,’ zegt hij opgewekt. Een kwartier later varen we in een motorbootje de volle zee op. ‘Je moet eigenlijk niet schrijven over de vuurtoren,’ zegt Jostein. ‘We kunnen de toeristen nu al niet aan. Veel te weinig personeel hier. Daarom heb ik zes banen, verdorie. Zeg maar tegen je lezers dat ze hier moeten komen om te werken en te wonen.’

Hellisøy Fyr staat op een eigen eilandje dat een meter of honderd van Fedje ligt. Vlak voordat we aan land gaan, zoekt Jostein naar een plek in het water. ‘Ja, hier is ie!’ Op vier meter afstand zie ik vlak onder de waterspiegel de mast van een schip. ‘Een coaster. Vorig najaar tijdens een storm op de rotsen gelopen.’

De huisjes van Hellisøy Fyr zijn van de vuurtoren gescheiden door de diepe spelonk waarover een wiebelig bruggetje is gelegd. Zeker nu een regenbui nadert, ziet het er een stuk onheilspellender uit dan Ryvarden Fyr. Een ideale plek om met vat whisky en een stuk of vijf motormaten een weekendje te vissen, te hijsen en bij windkracht tien sterke verhalen te vertellen. Maar dat kan pas in 2009, want dan moet de verbouwing voltooid zijn. Heeft Jostein verder nog een toeristische tip voor Fedje. Jazeker. ‘We hebben hier geen politie. Eens per maand komt er een agent van de vaste wal. En iedereen hier weet precies wanneer.’

Kråkenes Fyr: alle stormrecords

Long 62° 2’4.34″N Lat 4°59’9.23″O

Route: De rit van Fedje naar Kråkenes Fyr (300 km) heeft bijna het karakter van een expeditie. Talloze tunnels, pontjes en bruggen moet ik nemen, meerdere fjorden en bergpassen moet ik oversteken. Maar dan heb je ook wat. De rit naar Vågsøy is de meest verbluffende van allemaal. Alles zit erin: uitzicht op zeehonden en besneeuwde bergtoppen, de geur van bloeiende fruitbomen en heel veel mooi asfalt. En dan moet de climax nog komen. Het eiland Vågsøy zelf.

Als de veerboot bij het vallen van de avond onder een boogbrug van 1200 m is gevaren, komt Vågsøy in volle glorie tevoorschijn. Twee bergen, die veel hoger zijn dan ik tot nu toe aan de kust heb gezien, met een grote stad er trapsgewijs tegenaan gebouwd: Måløy. Voor de haven dobbert een aantal historische zeilschepen met matrozen erop. Op de kades krioelt het van de mensen, rockmuziek klinkt over het water. Zo’n aankomst is wel het laatste dat je verwacht in deze verlaten uithoek. Het voelt een beetje onwerkelijk aan, alsof ik in een speelfilm terecht ben gekomen. Een gevoel dat me hier niet meer zal loslaten.

Kråkenes Fyr ligt precies aan de andere kant van het vrijwel boomloze eiland. Om er te komen moet ik tegen de laagstaande zon de bergen over. Een rit van ruim twintig kilometer over breed bochtig asfalt. Op de top kom ik in wolken en zie door de dunne delen het silhouet van de kaapachtige kust liggen. De laatste kilometers voeren over een onverhard pad met een steile afgrond naar de zee, een meter of zestig onder me. In de verte doemen de twee witte gebouwtjes op: Kråkenes Fyr en het bijbehorende stormhuis. Wat nog ontbreekt zijn vallende sterren, stromende bergbeken en gevulde koeken, verder is alles pure magie.

Krakenes Fyr (1906) is niet zomaar een vuurtoren, maar een icoon voor Noorwegen op zijn wildst. Deze plek heeft alle Noorse windrecords in handen. ‘Als het ergens anders waait, stormt het hier,’zegt Thomas Bickhardt, een Duitse psycholoog die sinds 1994 de vuurtorenwachter is. ‘De oceaangolven slaan dan over vuurtoren heen. Het zeezout trekt dwars door de houten muren naar binnen. Alle ruiten zijn van flexibel plexiglas. Normaal glas zou er als een zeepbel worden uitgeblazen. Er gaan in de winter weken voorbij dat ik niet meer met mijn vrouw kan praten door de herrie. Mijn auto moet ik dan een kilometer verderop neerzetten, anders slokt de zee hem op. Maar ik zou nooit meer ergens anders willen wonen.’

Behalve vuurtorenwachter en psycholoog is Thomas vooral fotograaf. Zijn hoofdthema: zijn eigen huis en omgeving. Boeken, dvd’s en video’s heeft hij volgeschoten. Zijn foto’s prijken in talloze brochures en zelfs in reclames van onder meer een Noorse fabrikant van extreme verf. Het gevolg: Kråkenes Fyr is hard op weg een toeristische topattractie te worden. Met busladingen tegelijk komen de toeristen er tegenwoordig op af.

Het kost Bickhardt ook maar weinig moeite om de acht kamertjes van het stormhuis vol te krijgen. Ook deze avond is het volle bak. De kamers zijn eenvoudig en koken kan in een gemeenschappelijk keukentje. De prijs varieert van een kleine 50 tot ruim 100 euro per nacht per persoon. Voor een dergelijke superexclusieve plek is dat aan de bescheiden kant. En de gasten van vanavond kunnen het lijden. Ik sta samen te koken met onder meer een Duits/Russisch beursmakelaars-echtpaar en een Nederlandse chirurg met een Multistrada. Iedereen aan de spaghetti natuurlijk. Er heerst een prettig soort opwinding aan de keukentafel, omdat we allemaal het bijzondere van deze plek aan de rand van de wereld aanvoelen. De banden worden nog verder aangehaald als de stroom tijdelijk uitvalt en daarna de waterleiding. ‘Ach, wat heerlijk authentiek. Kom daar nog maar eens om in het Raddison SAS.’

[sgpx gpx=”/wp-content/uploads/gpx/TRK-Noorderlichten.GPX”]

Jan Kruithof
Jan Kruithof
Rijdt al heel lang motor. Is niet zo geïnteresseerd in de motor zelf, maar wel in wat-ie kan. Sterke voorkeur voor allroads, maar hypernakeds zijn ook niet te versmaden. En natuurlijk classics vanwege de techniek én de aaibaarheid. Rijdt zo'n 40.000 km per jaar. Heeft drie motoren, waarvan één woon-werk. Bezit zelf geen auto.

Stay tuned

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief en mis nooit het laatste nieuws! Onze nieuwsbrief wordt iedere week op dinsdag (bij veel nieuws) en donderdag verstuurd.


Gerelateerde artikelen