Voor me strekt zich een dunne lijn van vlakgeschoven gravel uit, aan beide zijden geflankeerd door rotsen, doornbosjes en taaie struiken. In de verte zie ik nog net het kleine donkere vlekje van een motor met zijn berijder, dat een helling in het golvende landschap bekroont. Op weg naar het Erongo gebergte laten ze een spoor van stof achter.
Ver van alles, geïsoleerd en alleen, voel ik me allesbehalve eenzaam. Bevrijd, dat omschrijft het moment perfect, terwijl ik in een verlaten berm sta, ergens tussen Windhoek en de camping van Ameib Ranch. In het gekkenhuis van de 21e eeuw van de westerse wereld is het geruststellend om te weten dat je op onze planeet nog ergens kunt ontvluchten, de spanning van het onbekende voelen, de kans krijgen om in volkomen afzondering onder een diep azuren hemel te staan.
Prehistorie als excuus
Dergelijke momenten zijn goed voor je ziel, maar ik kan niet blijven dagdromen. Mijn helm gaat op, ik veeg het stof van mijn goggles en volg die rijder langs het gravelpad. Ik lach mezelf toe. Met bijna kinderlijke uitgelatenheid schreeuw ik ´Ik ben in Namibië!’ Mijn genotskreten vervliegen onmiddellijk in de wind, gedeeld door niemand. Volmaakt.
Tijdens de twaalf maanden planning was het excuus om op een motor in Namibië rond te gaan rijden min of meer gebaseerd op het bezoeken van prehistorische rotskunstwerken. Het echte avontuur zou echter de reis zijn, en wat zich dan ook maar voor zou doen.
Na een jaar dromen en vooruitkijken loop ik eindelijk de vliegtuigtrap op Windhoek International af, waar ik mijn metgezellen voor de komende tien dagen ontmoet. Naast mijn broer genieten vier Namibiërs van de wintervakantie en een reden om te rijden. Na al die tijd voelt het goed om mijn bagage in de volgauto te leggen, een helm op te zetten en de stad uit te rijden. Na tweehonderd meter komt onze karavaan tot stilstand. Het eerste stoplicht springt op rood. Dat voelt niet erg als Afrika, maar ik realiseer me nog niet dat het volgende stoplicht 1500 kilometer verderop staat.
Bushman televisie
Al na 15 kilometer gaat het asphalt over in gravel. De volgende driehonderd kilometer knerpt er een los mengsel van zand, rotsen en gravel onder de banden, terwijl we op weg zijn over de smalle slingerwegen die over de Bosua Pas meanderen. Elke motorrijder zou zich hier snel aanpassen, offroadervaring of niet. De rivieroversteken vormen misschien het meest uitdagende onderdeel van de rit, maar het zachte zand duurt zelden meer dan honderd meter. En met dank aan regelmatig vlakschuiven blijken de wegen in dit land opmerkelijk goed.
Tegen de tijd dat we aankomen op de camping zit de zon al achter de bergen en kou van de woestijnnacht begint door onze woestijnmotorpakken te bijten. Een goed kampvuur verwarmt de botten en trekt de aandacht op elke Afrikaanse kampeerplek. De plaatselijke bevolking noemt dat ‘bushman television’, een plaats waar je verhalen kunt vertellen, de dag doornemen, plannen voor de volgende maken en waar vriendschappen voor het leven ontstaan. Bij dat eerste vuur kan ik onze gidsen – Philip, Pieter, Okker en Nakkie – uitleggen wat ik hoop te zien tijdens de rit. Wild staat hoog op de lijst; een olifant zou perfect zijn maar met een giraf neem ik ook al genoegen. Het wordt stil, alleen het spetteren van de vlammen verstoort de rust. En misschien een luipaard dat me hoorde?
Dat breekt de spanning. Nakkie legt geduldig uit hoe groot het land is, en hoe verspreid het wild. Hij woont hier al zijn hele leven en heeft nog nooit een wild luipaard gezien, maar toch heb je een prima kans om een wild dier op de open weg tegen te komen. Terwijl de nachtelijke temperatuur verder daalt, trek ik warme kleding aan en trek me terug in mijn tent, de slaapzak hoog om mijn schouders opgetrokken om de warmte vast te houden. Na een dag in het zadel komt de slaap gemakkelijk, en ik droom van Afrikaanse wilde beesten op de weg.
Ongeplande giraf
Ameid Ranch ligt op onze route vanwege Philips Cave, een bekende rotskunstplek, genoemd naar de vorige eigenaar van de Ranch. In het bleke ochtendlicht trekken we de bush in, voor een tocht van twee kilometer naar de grot. Die is niet zo groot – meer een overhang waaronder je kunt schuilen – maar de geschilderde beelden van giraf en olifant springen van de muur af, terwijl ze al 4000 jaar hun kleur en vorm vasthouden.
We kunnen onze volgende bestemming, de 1782 meter hoge Spitzkoppe, al aan de horizon zien, waar hij de vlakte van Damaraland domineert. Maar de verrassingen van de Spitskoppe moeten wachten. Damaraland is misschien wel een van de laatste echt wilde gebieden in Afrika, waar giraf, woestijnolifant en zwarte neushoorn kunnen rondzwerven zonder heiningen van nationale parken of reservaten tegen te komen. Als we net een halve kilometer van de camping weg zijn op de motor, wordt er stevig geremd. Midden op de weg staat een volwassen giraf, en haar twee jongen lijken dwergen naast haar imposante verschijning. Ze kijkt onze bikersbende vanuit de hoogte aan, voordat ze zich omdraait en de bush in schrijdt. Pure Magie. Minder dan 12 uur na ons kampvuurgesprek over dat grote land en die paar beesten, en nu laat Namibië al zien wat ze waard is. Philip grijnsde als een schooljochie en verzekerde ons (alsof dat in zijn vermogen zou hebben gelegen!) dat deze giraf volledig ongepland verscheen. Niets kon dit moment in de rit naar de Spitskoppe evenaren.
Bij het kampvuur herbeleven we ‘s avonds het giraf moment op het scherm van de laptop bij een koud biertje, terwijl ons diner pruttelt in de pot. Het brood is vers, die middag gekneed en gebakken boven de gloeiende houtskool van het vuur. Koud bier, vers brood, wildbiefstuk. Die Namibiërs weten hoe ze comfortabel moeten koken en kamperen.
Tweede graads
De volgende ochtend zorgt een verbrande hand voor een domper op het enthousiasme van onze giraf-ontmoeting. Een oliespoortje op een voorvorkpoot trok mijn aandacht en ik was zo stom om mijn hand op een hete uitlaat te leggen. Een echt moment om binnensmonds te vloeken. De tweede graads verbranding liep van mijn duim naar mijn wijsvinger, precies in de v die in contact komt met het handvat. Medische problemen in afgelegen Afrika kunnen serieus zijn, maar Africa Bike Tours reist met een dokter en een uitgebreide eerstehulpset. Philip verbindt mijn hand ik kan nog steeds het stuur vasthouden, maar de rit naar de toepasselijk genaamde Brandberg is niet echt comfortabel.
Naast de Brandberg leek de Spitskoppe maar een heuveltje. Ons kampeerplekje oogt idyllisch, in de schaduw van de berg naast een droge rivierbedding. In de kameeldoornboom, die nog voor extra schaduw zorgt, hangt een douche om het stof van de rit weg te spoelen. De bedding ligt bezaaid met olifantenpoep en wordt doorsneden door heel wat SSSS sporen van pofadders. De olifanten zijn weg, maar men verzekert mij dat de slangen nog steeds in de buurt zijn en ik besluit mijn laarzen in mijn tent te houden, ondanks de zweetlucht.
De Witte Dame
Net als in Ameib zijn we hier voor de rotskunst van de Bosjesmannen. De Tsisab ravijn snijdt diep in de rots van de Brandberg, en hier vind je een beroemd schilderij, bekend als de Witte Dame. In de betrekkelijke koelte van de late middag volgen we het spoor naar de grot. Beeltenissen van eland, zebra, gemsbok, buffel en giraf vermengd met primitieve tekeningen van mensen in prachtige kleuren schitteren op de muren, maar de echte kunst, dat is de Witte Dame zelf. De beeltenis is naar schatting meer dan 2 millenia oud. Misschien legt het duidelijk menselijke figuur een lang vergeten ritueel vast die mijn moderne ogen en instelling niet meer op waarde kunnen schatten, maar het vakmanschap in het werk zou ik met geen mogelijkheid kunnen evenaren.
Olifanten?
Twee dagen later rijden we dieper Damaraland in, achter onze laatste kans aan om de schuwe en zeldzame woestijnolifanten in het gebied rond Twyfelfontein te vinden. De kans daarop is klein: er leven naar schatting tweehonderd dieren in Damaraland, en dat is vier keer zo groot als Wales. Na een leuke maar vruchteloze dag horen we bij terugkomst op de camping dat er niet ver van Twyfelfontein Lodge een kudde rondloopt. Als we over de stoffige weg rijden, vraag ik me af of er een wilde olifantenjacht gaande is. De eerste mens die we in de Lodge tegenkomen is – de schoonmaakster – wijst naar een rij bomen in de verte, en vertelt dat ze de olifanten van haar plaats kan zien. Nou, ik kan dat niet…
Als ik naar de bomen rijd, blijven de olifanten schuw, maar dan passeert de kudde een open plek, en WOW, OLIFANTEN! Rijdend langs de rivier door dik gras komen we op minder dan een meter of vijftig van hen. Zittend op een niet lopende motorfiets vlakbij een groot, onvoorspelbaar wild dier herinnert me aan mijn kwetsbaarheid als mens. Ik bid dat de motor zonodig meteen zal starten, als een van die pachydermata (dikhuiden –red.) zich zou ergeren aan onze aanwezigheid en besluit een paar ton agressie op ons los te laten. Goddank gaat de kudde rustig door met zijn eigen zaken: eten en zichzelf met stof overdekken. De twee motorrijders die in het grasland geparkeerd staan, negeren ze. De ervaring van motor, rijder en olifant blijft diep in mijn geheugen gebrand, en als ik dit drie maanden later aan papier toevertrouw staan de haren op mijn onderarmen rechtop, elke keer als ik een speciaal moment herbeleef.
Schaarse klederdracht
Als we de volgende ochtend de camping af rijden, besef ik dat we op een keerpunt in de reis staan; slapen onder de sterren in de bush verruilen we voor een echt bed in Swakopmund. Zo langzamerhand verwachten we echter het onverwachte, en de ontmoeting met Rika bij de Ugab rivier vormde weer zo’n onverwachts plezierig moment. Gekleed in de schaarse klederdracht van haar volk was ze Himba, een aparte stam uit Namibië die bekend staat vanwege zijn onafhankelijke bestaan diep in de woestijn. Rika – die uitmuntend Engels spreekt – heeft een gemakkelijkere manier gevonden om haar dagelijks brood te verdienen: ze wacht aan de kant van de weg op toeristen, die ze vervolgens laat betalen om haar te mogen fotograferen.
Uis staat op het programma voor een tankstop. In het benzinestation begint een van de locals een gesprek over de huwelijkse staat van Charles en Camilla en wat de twee prinsen doen op school. Ik durf hem niet te vertellen dat me dat niets kan schelen… en ik vertelde hem zelfs het weinige dat ik er van weet. Het lijkt er op dat het nieuws Uis overslaat.
Koufront
Na Uis rijden we westelijk richting Henties Bay aan de kust. Mijn verwarmde handvatten leken tot nog toe in de woestijn net zo overbodig als een koelkast in de poolcirkel tijdens de winter. De Beemer krijgt op deze verlaten gravelweg naar de zee de kans zijn benen eens flink te strekken, terwijl de weg honderd kilometer lang over de vlakte meandert naar de zee. De motor bromt tevreden bij 160 km/u en ik heb geen zorg in de wereld. Maar dan slaat het toe. En het doet pijn. ‘Het’ is een muur van koude, vochtige lucht die door de heeersende wind diep de woestijn in wordt geduwd. De temperatuur valt 20 graden in minder tijd dan je nodig hebt om ‘Rika’ te zeggen. De kou vliegt door mijn woestijnkleding alsof ik niets aan heb en na 10 km zit ik te rillen. In Windhoek moest ik nog lachen om die verwarmde handvatten… als ik ze nu aan zet, maakt dat rit naar Swakopmund net iets beter. Iets.
Na de verlatenheid van de bush voelt Swakopmund vreemd aan, met auto’s, verkeerslichten, mensen en winkels, die ingeperst liggen tussen de gloeiende woestijn en de koele oceaan. De stad dient als Namibië’s speeltuin als het om fun gaat, met soort Duitse uitstraling. Quad’s, parachutespringen, 4×4-trips in de woestijn en vissen, het gaat allemaal gemakkelijk samen met restaurants en nachtelijk vermaak. Na het diner gaan wij naar een van de vele bars voor een nachtmutsje. Met de belofte van geen kater beveelt Philip Underberg aan. Dus op doktersadvies leeg ik het flesje. Een mengsel van kruiden en alcohol, dit is een soort aromatherapie voor alcoholisten, en het smaakt naar hoestdrank. Het advies klopte: geen kater de volgende ochtend.
De volgende keer…
De laatste dag in het zadel brengt ons van de kilte in Swakopmund en Walvisbaai naar de zinderende hitte van de Gamsberg en uiteindelijk naar het startpunt in Windhoek. We komen wat gestrande voertuigen tegen, met overkokende radiateurs van de lange klim over de pas naar het centrale Khomas Hoogland plateau, maar onze fietsen geven geen krimp. Het asfalt dat we voor het eerst sinds 2000 km gravel weer onder de wielen hebben, vormt een duidelijk symbool voor het einde van de reis, en de aanvang van de thuisreis. Wat een reis! In slechts tien dagen gaf Namibië me avontuur en adrenaline buiten mijn stoutste verwachtingen. Ik ga plannen maken voor mijn volgende bezoek!
[sgpx gpx=”/wp-content/uploads/gpx/TRACK-PRO0818_namibie.GPX”]