Marokko staat gelijk aan zon, zee en tropische temperaturen. Dacht je, want toen wij er begin december 2008 waren, sneeuwde het in de Atlas als nooit tevoren.
Marco Brand
In het verkeer van Marrakech kom je oren en ogen te kort. Een kruispunt van oud en nieuw, van traditioneel en modern ook. Jonge vrouwen op hoge hakken flaneren door de dure winkelstraten terwijl de imams met hun luidsprekers proberen boven de swingende Arabische muziek uit te komen. In de souk, een netwerk van kleine straatjes, verkopen ze alles. Kraampjes vol oosterse kruidengeuren prikkelen de reukzin terwijl ze bij de buren vers vlees in stukken hakken. En dan het verkeer! Paarden, ezels met karren, versleten Peugeot Breaks en scharrige vrachtwagens veranderen onze luie kennismakingstocht met de Koningsstad in een belevenis. Drie rijen dik klontert alles op elkaar voor het stoplicht. Een enkele fietser sluit de rij.
Zandduinen
Buiten Marrakech is het stil. Normaal zijn we daar blij mee, maar vandaag niet zo. Vanwege het Offerfeest blijven de Marokkanen lekker thuis en zijn ook de benzinepompen gesloten. Gelukkig vinden we er een. Afgetankt zijn we gereed voor het avontuur dat deze reis beslist zal brengen en slaan de smalle weg naar Sidi Rahal in. Over de rijstvelden heen zien we in de verte de ruige contouren van het Atlasgebergte.
Na tientallen kilometers verandert het asfalt in een piste. Dat is een Frans woord voor ‘onverharde weg’ en we zijn er gek op! Halverwege de dag spreekt een man ons aan. Of ie voor ons een kop thee moet regelen? Alleen de gedachte al doet ons verlangen naar de zoete muntthee. Maar ook voor deze vriendelijk Marokkaan blijven alle deuren gesloten. Offerfeest…
We slingeren door het donkerrode Atlasgebergte waar de winterzon de bergwanden en rotspartijen aanzet met een bijna magische glans. Het pad staat niet meer op de kaart en ook de GPS heeft er geen weet van. We twijfelen of we nog wel goed zitten, maar stug zetten we door. We stoppen als het pad verdwijnt in een rivier. Een doorwading van zeker 20 meter, want op de andere oever loopt het pad verder. Dat betekent natte voeten! Voor we de oversteek wagen, speuren we naar de juiste route: waar je de minste golven in het snel stromende water ziet, liggen de minste obstakels op de bodem. Altijd een spannend intermezzo, zo’n doorwading en met natte sokken volgen we het spoor tot we weer op een asfaltweg stuiten. De GPS geeft weer thuis en een lekke band geeft een hoop oponthoud. De plaatselijke bandenplakker geniet van zijn vrije dag door op de tribune naar een voetbalwedstrijd te kijken. Hij is op zijn best gekleed – een vlekkeloos witte gewaad – maar dat weerhoudt hem er niet van om de band te plakken. Laat in de middag beginnen we aan de beklimming van de Tizi-n-Tichka.
Ontelbare haarspeldbochten brengen ons tot op 2600 meter. Als ik over mijn schouder kijk, zie ik een sliert van stuiterende koplampen de pas bedwingen. Het donkere silhouet van de bergtop doemt op in het licht van de helder schijnende maan. Het wordt donker en kouder. Dikke pakken sneeuw liggen in de berm. Over de pas, verandert het landschap. De voorbodes van de Sahara kondigen zich aan. De heuvels hebben nog een zweem van groen, maar de zandheuvels liggen dichtbij. De droge, warme lucht doet de kou van de afgelopen uren vergeten en in colonne bereiken we Ouarzazate.
Oases
Na Ouarzazate trekken we door een droge vlakte. Stilaan voelt de wind weer kouder en vooral schraler. Bovenop de 1600 meter hoge pas over de Tizi-n-Tinififft genieten we van de prachtige uitzichten op eindeloze vlaktes en grillige rotsformaties. Echt eenzaam is het hier niet, want op weg naar de Algerijnse grens rijden we van oasedorpje naar oasedorpje. Dan stuiten we op een rivierbedding vol mul zand. De voetbrug – bestaande uit twee-aan-twee geschakelde boomstammen – blijkt voor de motoren een onneembaar obstakel. Door het mulle zand slingeren we terug naar het asfalt. 10 Kilometer verderop vinden we een geschiktere oversteekplaats. De bewoners van het dorp vertellen dat de weg die we volgen geen doorgaande weg is en dat ie zeker ontoegankelijk is voor motoren. Maar de GPS geeft de route wel aan. Dus laten we de waarschuwingen voor wat ze zijn en vertrouwen we op onze Westerse techniek. We kunnen altijd nog terug.
Het pad is lastig, door het mulle zand zetten we regelmatig een beentje bij om de juiste koers te houden. Maar de beloning is groot, want het pad ontwikkelt zich tot een prachtige scenic route langs een aaneenschakeling van kleine dorpjes. Kinderen rennen met ons mee en zwaaien ons enthousiast toe. In kleurrijke gewaden gehulde vrouwen bespieden ons vanuit deuropeningen en open ramen. En dorpsoudsten knikken ons toe en geven ons een uitnodigende hand. Uiteindelijk klimmen we het laagland uit en bereiken de kaarsrechte asfaltweg naar Nokob.
In dit afgelegen gebied zijn niet veel overnachtingsmogelijkheden. Iets buiten het Nokob vinden we een herberg. Het is een op zichzelf staand gebouw met de allure van een kasteel. Met een gezellig restaurant en een parkeerplaats binnen de muren.
Brood en kaas
In het eerste ochtendlicht begeven we ons op de piste. Het is een beetje zoeken maar uiteindelijk vinden we het juiste spoor. De geplande route is lang, onbekend en zowel kaart als GPS beloven een smal en bochtig traject, met een pas van 2200 meter. De omgeving is droog, kil en verlaten. Mijn buik kriebelt, omdat ik niet weet waar het pad eindigt en welke obstakels we tegenkomen. Maar we genieten volop, kijken uit naar het onverwachte en trotseren zingend van genot de keien op het steile pad naar boven. Een warm zonnetje erbij zou het leven nog aangenamer maken. Halverwege de morgen rijden we langs een lemen hutje dat zich aanprijst als ‘Auberge Restaurant’. Wie niet veel verwacht, heeft niet veel te verliezen. Een berbervrouw schuifelt over de binnenplaats en kijkt verschrikt op als we de acht motoren tegen de afscheiding parkeren. Of ze koffie heeft? Na een ruim kwartier wel. En dat is het wachten waard. Tijdens het tweede kopje komen ook haar man en zoon ook op het vrolijke gekrakeel af. De familie zwaait ons lachend uit als we het spoor vervolgen.
De klim gaat over grote keien waardoor de achterwielen van links naar rechts stuiteren. De krappe aarspeldbochten zijn bijna niet te nemen zonder een voetje bij te zetten. En wie durft kijkt achterom voor een laatste blik over de ruige kliffen en scherpe rotswanden in een desolate grindwoestijn. Het voelt geweldig om hier met de motor te mogen rijden.
Voor de lunch kopen we in een plaatsje van vier huizen brood en nog meer doosjes kaas van het merk La Vache qui rit. Als we over de Tizi-n-Tazazert zijn gehobbeld, nemen we de kortste piste – 20 kilometer – naar de Gorge du Todhra, om niet in het donker op deze magnifieke plek aan te landen. Want deze kloof is naast de Gorge du Dades een van de highlights van Zuid-Marokko. De uiterst nauwe kloof met zijn 300 meter hoge, nagenoeg gladde rotswanden is de opening die toegang verschaft tot de hogere delen van de Atlas. De kloof is mooi, behalve een paar ontsierende hotels en restaurants. Eenmaal uit de kloof wordt het landschap nog mooier. Een smalle roodgrijzige weg slingert door een leeg en verlaten land. Prachtig, vooral ook omdat de laaghangende winterzon het landschap in vuur en vlam zet.
Sneeuw in de Atlas
In de Marokkaanse winter lijkt de zon niet aan kracht te verliezen. Op een prima asfaltweg voelen we ‘m branden op onze schouders. In Ait Hani splitst het asfalt zich in twee pistes. Rechts gaat terug naar het laagland, links over de 2700 meter hoge Tizi-Tirherhouzine. Vol goede moed beginnen we aan de beklimming, die er op de kaart uitdagend uitziet. Al snel rijden we over een plateau waarop al het leven lijkt te zijn verdwenen. Ruige bergkammen sieren de horizon en de piste kronkelt er prikkelend tussendoor. Keien ontwijken we met souplesse, wat vaak lukt maar soms ook niet. Ongelooflijk wat zo’n allroad kan verstouwen.
Hoe meer we stijgen, hoe verser de sneeuw in de berm. De piste is nog sneeuwvrij, maar de omgeving niet en het duurt niet lang of we worden verblind door niet alleen het felle wit van een compleet met sneeuw bedekte hoogvlakte maar ook door de schoonheid die dat weer met zich meebrengt. Het is prachtig, maar inspannend rijden en hopen dat de sneeuw na de volgende bocht is verdwenen. Stapvoets in de eerste versnelling rijden en glijden we over de piste, die gelukkig nog steeds zichtbaar is. We hebben er geen notie van hoe ver we nog moeten als we in al die witte leegte, in al die verlatenheid, in al die stilte ineens een man op een ezel passeren. In draf komt hij onze kant uit, breed lachend. Hij vraagt niets, vertelt niets. Lacht alleen, staart ons een paar minuten aan en drijft zijn ezel weer aan.
Eenmaal op de vlakte verandert de sneeuw in ijskoud smeltwater, dat de weg overstroomt. Sommige plassen zijn enkele centimeters diep, anderen bijna een wiel. Dat zorgt voor spannende adrenalinemomenten.
Het is dan nog 20 kilometer naar Imilchil, waar we net tegen zonsondergang aankomen. Het dorp ligt gehuld in de sneeuw en de temperatuur schommelt rond het vriespunt. De herberg ligt net buiten het dorp aan een prachtig bergmeer. Dat het vriest, bewijzen de ijspegels aan het voorspatbord. Mijn vingertoppen bewegen niet meer en in de natte laarzen voel ik mijn tenen niet. In de herberg blijken alle leidingen bevroren. Maar dat deert niemand, want middenin de zaal staat een grote gloeiende kachel, waar we ons aan vast kunnen klampen.
IJs in de bocht
Iedereen staat inmiddels op reserve en tankstations zijn afwezig. Wat doe je dan? Dan zoek je naar de lokale garage, waar vaak een paar volle oliedrums staan. Met 5 liter jerrycans tank je dan de motor af en kun je je reis vervolgen. Het eerste deel nog over asfalt, maar al gauw over wat de meest uitdagende piste van de reis zal zijn. Die piste vinden we opnieuw met GPS, anders zouden we er aan voorbij zijn gereden. De plaatselijke herder kijkt bedenkelijk als we hem naar de staat van de piste vragen. ‘Hier ligt maar een paar centimeter, maar verderop wel een meter. Een auto komt er nooit doorheen. Met motoren zou ik het maar vergeten.’ Met zijn lange wandelstok schuifelt hij verder langs de weg. Daarom kiezen we voor een alternatief: de piste die ons naar de andere kant van de Djebel Mourik (3233 mtr) brengt. Tijdens de afdaling begint het zacht te regenen. De laatste piste van de route – voor we de asfaltweg naar Marrakech bereiken – is een bospad van zo’n 60 kilometer. Maar met deze regen zal dat eerder 60 kilometer glijden worden. Daarom kiezen we toch voor het asfalt.
Dat blijkt een prima keuze, want ook de tarmac weg is uitdagend genoeg. Op vele plaatsen ligt nog sneeuw en in sommige bochten is het erg glad. In de lagere delen krijgen we ijs of uit de bergen stromende modder voorgeschoteld. Voorzichtig proberen we ook nu nog te genieten van de prachtige uitzichten. Bij Beni Mellal dalen we verder af, tot in het laagland. De route heeft ons twee keer door het Atlas gebergte gestuurd. Wat rest is een vlakke route terug naar Marrakech waar we doorweekt, koud en moe aankomen. In het kielzog van Rachid, die de weg hier op z’n duimpje kent – rijden we naar het hotel. De reis zit erop en iedereen kan beginnen aan het verwerken van de indrukken.
[sgpx gpx=”/wp-content/uploads/gpx/TRK-Marokko.GPX”]