Hoe je een heel lekker tochtje door Vlaanderen maakt? Gewoon waypoints maken van de beste friet, garnaalkroket, ham, chocolade en taart en rijden maar!
Jan Dirk Onrust
Vlaanderen heeft niet echt een grote reputatie als motorland. Dat in Brussel onlangs duizend motards protesteerden tegen de slechte wegen, zegt genoeg. En de omgeving van veel wegen kan ook beter. Toch blijft er veel over dat de moeite waard is. Een paar stukken paradijselijk heuvelland bijvoorbeeld, prachtige steden, de Vlaamse gastvrijheid en vooral veel lekker Eten & Drinken. Als dat geen lekker tochtje wordt.
[sgpx gpx=”/wp-content/uploads/gpx/belgieopznvlaamst.gpx”]
Abdijkaas uit Postel
We starten in de Kempen. Bijna recht onder Tilburg steken Nico en ik in de bossen de grens over en komen na slechts enkele kilometers aan bij de Abdij van Postel. Toen broeder Danny (43) hier op zijn twintigste langskwam – hij was toen meubelmaker, hardrocker en had een vriendin – maakten de gebouwen en de saamhorigheid van de paters grote indruk. Een jaar later trad hij in tot de orde, waar hij sinds tien jaar de kaasscepter zwaait. De opgewekte Danny verwisselt welwillend de spijkerbroek voor de pij om ons rond te leiden. ‘De productie begon in 1947, nadat broeder Norbertus een cursus had gevolgd in Gouda. De kaas was toen nog voor eigen gebruik. Tegenwoordig maken we 150.000 kilo per jaar. Maar de vraag is eigenlijk veel groter.’ Postel Abdijkaas is een sort Goudse, maar dan voller en romiger van smaak. Vlamingen zijn wat etenswaar betreft een beetje de Japanners van Europa: ze imiteren iets en maken dat vervolgens beter dan het origineel. ‘Een kaas weegt ongeveer 15 kilo en rijpt gemiddeld acht maanden,’ vertelt Danny. ‘Bijna dagelijks moeten ze worden omgekeerd. Zwaar werk. Drie zusters helpen ons daarbij. K3, noemen we ze.’ Danny luistert nog altijd liever naar AC/DC en Napalm Death dan naar K3, maar dat is een ander verhaal. Bij de Postel abdijkazen gaat zijn voorkeur uit naar de St. Raphael en de kruidenkaas. Komijnekaas maakt het klooster ook, maar daar vindt Danny zelf weinig aan. Maar die is dan ook voor den ‘Ollanders bedoeld.
Verse pralines uit Antwerpen
Met kaas, notenbrood en bier in de topkoffer gaan we naar het hart van Antwerpen. Daar kun je een tamelijk akelig ritje van maken, maar OnRoute brengt ons bijna geheel door het groen tot aan de rand van de stad. In Antwerpen kun je natuurlijk van alles krijgen, maar we beperken ons tot chocolade. Daarvoor gaan we naar een kleine winkel aan de Korte Gasthuisstraat met een grote reputatie: Chocolatier Burie. De reputatie dankt Burie aan huisgemaakte pralines – een Franse uitvinding, maar ook deze maken de Belgen weer beter – en aan zijn monumentale chocolade bouwsels. Bijna jaarlijks haalt Burie de publiciteit met een kathedraal, paleis, auto of – jazeker – een Harley die geheel uit chocola is opgetrokken. Motorliefhebber Bram Hullebroeck was verantwoordelijk voor die laatste. ‘Vooral de remmen en kabels waren een probleem,’ zegt de ambachtsman. ‘Maar dat was bij echte Harleys vroeger toch ook zo?’ De eerste praline, met roomvulling, maakt meteen onze handelsgeest wakker: ‘Waarom verkopen jullie ze niet in Holland?’ ‘Vanwege de verse ingrediënten. De houdbaarheid is een week of twee,’ legt Bram uit. ‘Daarom kunnen we de kwaliteit niet garanderen als anderen ze verkopen.’ Hij bedoelt dat die Hollandse winkeliers ze niet weggooien als de houdbaarheidsdatum is verstreken.
Aardappel anders
Nico keert een doosje pralines boven zijn mond om en zegt daarna dat hij honger heeft. We rijden een paar straatjes verder en komen tegenover het Museum voor Schone Kunsten uit bij Funky Soul Potato. Dit eetcafeetje doet iets heel anders met patatten dan we gewend zijn van de Belgen. De chef is dan ook een Koreaan: Jin Ko. Hij vult een grote aardappel met een kip-kokos curry, grijze garnalen met roomsaus, zalm en spinazie of wat dan ook. Simpel, origineel en vooral heel lekker. Funky Soul Potato zou een trendy tentje zijn, maar wat het interieur, bestek of de prijs betreft, heb je daar verder geen last van.
De frituuropstand van Mechelen
We gaan zuidwaarts naar Mechelen, naar de friet van Jan en Leon Peeters. Goede friet kun je op bijna elke Vlaamse straathoek krijgen, maar die van de broers moet iets bijzonders zijn. Toen de gemeente besloot dat hun rijdende frietkot – een Citroen HY – niet langer paste op de prachtige Veemarkt in het centrum van Mechelen, brak er welhaast een volksopstand uit. Spontaan warden er meer dan 10.000 handtekeningen gezet om de frituur te behouden. En dat is gelukt. Na wat omzwervingen vonden de broers een vaste, stenen stek aan de Hendrik Speecqvest. Daar hebben ze het nog drukker dan voorheen. Het frietje moet dus wel heel speciaal zijn. ‘Het belangrijkste is het vet,’ zegt de beminnelijke Jan. ‘Dat moet vers zijn en precies de juiste temperatuur hebben. Niet te heet. En tussen het voorbakken en afbakken moet je de aardappel ruim een half uur rust geven om te chambreren. Dat is het geheim.’ Nico en ik hebben allang geen honger meer. Toch kunnen we niet van de patat afblijven. En die zit dan ook nog in een ouderwetse puntzak. We kunnen ons geluk niet op.
Heerlijk slapen
Na Mechelen maken we een ruime boog rond Brussel. Het begint nu behoorlijk te heuvelen en vermoedelijk wordt het mooi. Maar dat gokken we maar, want het is inmiddels pikdonker. Na twee uur zegt de GPS: ‘Bestemming bereikt.’ Gastenverblijf Hof te Spieringen te Vollezele, in het Pajottenland. Op de binnenplaats van de luxueuze vierkantshoeve staan gastvrouw Katrien de Rese en haar man Christiaan op ons te wachten alsof we thuiskomen. Een avond lang verwennen ze ons met drankjes, hapjes en sterke verhalen – Christiaan is motorrijder. Aan elk detail – van de in vormen geknipte haag tot aan de kunstig gebakken eieren bij het ontbijt – is te zien dat Katrien perfectioniste is, maar wel een van de warme soort. Met tegenzin vertrekken we, maar beloven plechtig terug te komen.
Magisch bier
Vanuit het chique hof rijden we naar een chique biertje. Pardon: geuze. Ook wel de champagne van Brussel genoemd. We vinden het in de brouwerij (stekerij zeggen ze hier) van Hanssens in Dworp. Met een productie van slechts 50.000 liter per jaar, valt er weinig mee te verdienen. Daarom hield John Hanssens zijn baan als luchtverkeerleider aan, toen hij en zijn vrouw Sidy de stekerij tien jaar geleden overnamen van zijn schoonvader. ‘We hebben lang over de overname nagedacht en het uiteindelijk gedaan. Omdat geuze zo’n prachtig product is. Het is lambiek die in stokoude houten vaten ligt te rijpen op de zolder. Soms kun je het gisten horen rommelen, dan leeft de brouwerij. Dat is magisch. Het bijzondere is dat het alleen maar hier kan, in het Pajottenland. Nergens anders. In Amerika proberen ze het al jaren, maar het lukt niet.’
De taart van Breugel
In Geraardsbergen doen we de volgende vondst. Hier maken ze mattentaart en iedereen kent de taart van de beroemdste placemat aller tijden: De Boerenbruiloft van Breugel. Het recept stamt uit de middeleeuwen en de beroemdste bakker ervan is Olav Geerts. Ook weer een bijzonder en vriendelijk mens, met die kenmerkende rust van de ambachtsman. ‘Ik word alleen boos als men beweert dat Manneken Pis bij Brussel hoort. Het oudste Manneken komt uit Geraardsbergen!’ De mattentaart bestaat uit bladerdeeg met een zachtzoete vulling van matten (een soort kwark) met eieren en amandelen. Erg smakelijk. En toch is de taart nergens anders te koop. ‘Het is een beschermd streekproduct,’ zegt Olav. ‘Net als Parmaham. Het mag alleen hier gemaakt worden. Maar het is toch zeker het omrijden waard?’
Gandaham uit Gent
De volgende delicatesse wacht op ons in Destelbergen, bij Gent. Het land wordt vlakker en de wegen rechter, maar het product waarvoor we komen maakt alles goed: rauwe Gentse ham. Italië heeft Parmaham, Vlaanderen heeft Gandaham. Ganda-directeur Dirk Cornelis legt het verschil uit. ‘Och, het is grotendeels gelijk aan elkaar.’ Is dit een staaltje mooi kopieerwerk? In zekere zin. De manier van hammen maken en conserveren komt van de Kelten, die hier al voor de jaartelling woonden. Toen Ceaser het gebied overrompelde, waren de Romeinen onder de indruk. Grote partijen gingen naar Rome. En ergens onderweg zijn zuidelijke boeren vast op een idee gebracht. De hammen worden eigenlijk op dezelfde wijze gemaakt als in de Keltische tijd. Cornelis: ‘Ze bestaan nog altijd uit maar drie ingrediënten. Zeezout, varkensvlees en heel veel tijd. Negen maanden per ham om precies te zijn. Het aroma dankt de ham puur aan het rijpingsproces en aan de topkwaliteit van het varkensvlees.’ Over kwaliteit gesproken: de oude Bonneville van Nico begeeft het. Per aanhanger laten we hem afvoeren naar de plaatselijke dealer, Daniel de Rijcke, die zijn bedrijf voor ons tot ver na sluitingstijd openhoudt. Zonder aarzeling of ingewikkelde formaliteiten geeft hij een vervangende motor mee. Zo komen we toch op tijd aan in het hotelletje in onze favoriete Vlaamse stad: Brugge. Naar Brugge ga je voor het historische centrum met zijn pleinen en grachten, volle terrassen en het lekkere eten. Maar hier vind je ook ’s werelds eerste – en mogelijk laatste – frietmuseum en het chocolademuseum Choco Story. Cultuurhistorisch zijn ze misschien niet van het grootste belang en een tikkeltje voorspelbaar zelfs. Maar de friet is de opening van een museum meer dan waard.
Mosterd halen in Torhout
Voor het hoogtepunt van onze culinaire ontdekkingstocht, reizen we zeewaarts, want de kust is het domein van ons lievelingsgerecht: de Vlaamse garnaalkroket. Maar eerst maken we een ommetje naar Torhout voor een potje mosterd. Misschien wel de beste ter wereld, zo wordt gefluisterd. Het winkeltje van Mostaard Wostyn aan het Conscienceplein in Torhout is zo popperig klein dat we denken dat we verkeerd zitten. Pas als eigenaar Piet Wostyn met zijn ambachtelijke snor verschijnt, weten we dat we aan het goede adres zijn. Mostaard Wostyn bestaat al sinds 1869 en bouwde in de regio een gedegen reputatie op. Toen de mosterd via een Vlaamse toerist terecht kwam in de keuken het beste restaurant ter wereld – het Spaanse El Bulli – werd duidelijk dat Mostaard Wostyn iets bijzonders was. Hoe bijzonder? We proberen het met kaas. Heel even proef ik iets en plots volgt een soort gasexplosie in mijn verhemelte. Hierna komt een volle smaak tevoorschijn. ‘Pittig mosterdje wel,’ zegt Nico met betraande ogen. Zelf kan ik even geen woord uitbrengen. Piet lacht. ‘Zo hoort mosterd te zijn. Heel even straf in de keel, maar daarna zacht op de tong. Je moet tranen in je ogen krijgen. En het is nog geneeskrachtig ook.’
Kroketten aan de kust
Met mosterd en wat routetips – Piet en zijn vrouw Annick zijn fervente motards – rijden we naar de kust. De garnaalkroket is hier een echte culinaire delicatesse die je als voorgerecht in de betere restaurants vindt. Alleen gaan de restaurants hier pas ’s avonds open. Dus rijden we de halve kust af voor we in Zeebrugge een geschikte stek vinden. Maar dan heb je ook wat: Channel 16 aan de Werfkaai, een prettig loungerestaurant van chef Christian van den Ouden. Het recept voor de kroket lijkt simpel: verse bouillon, versgepelde garnalen, een beetje kaas, een korstje erop en wat peterselie mee frituren. Maar waarom kunnen alleen Vlamingen dat zo tongstrelend bakken? Vanaf onze tafel kijken we uit over een containeroverslag, hijskranen en andere industriële narigheid. ‘Zeebrugge is nou niet echt een mooie plaats,’ merkt Nico op. ‘Eigenlijk stelt de rest van de kust op de motor ook niet veel voor,’ zeg ik. Nico doet er een schepje bovenop: ‘Vlaanderen is gewoon geen echt motorland,’ Hij neemt nog een hap van zijn kroket en zegt. ‘Maar met zulk eten maakt het niet uit. Dit is toch het lekkerste ritje dat we in jaren gemaakt hebben?’