De LangsteDagTocht 2016 wordt een tijdreis door Utrecht, Gelderland en Overijssel. Over een antieke kadasterkaart gaan we naar de tijd dat Nederland heel bochtig en weids was. We gaan terug naar 1816.
[sgpx gpx=”/wp-content/uploads/gpx/langstedagtocht-2016.gpx”]
Tekst en foto’s Jan Dirk Onrust
In 1815, vlak na het vertrek van de Fransen, werd de Topografische Dienst opgericht. Ons grondgebied was al eerder in kaart gebracht, maar nooit erg gedetailleerd. Nu werd het voor het eerst een overheidstaak om de ligging van wegen, water en bebouwing zo precies mogelijk vast te leggen. Dat nam een aantal jaren in beslag. Voor onze route konden we teruggrijpen op kaartmateriaal uit 1816.
De Topografische Dienst ging in 2004 samen met het Kadaster, maar desondanks werd vorig jaar het 200-jarig bestaan gevierd. En daarbij deelde de dienst in het najaar een schitterend cadeautje uit: de website topotijdreis.nl. Hierop kun je heel eenvoudig navigeren door tweehonderd jaar kaartmateriaal. En dan heb je een bron voor een prachtige rit.
Amper twee miljoen inwoners
Er is natuurlijk enorm veel veranderd in twee eeuwen, al was het alleen maar door de bevolkingstoename. Toen de Topografische Dienst begon aan haar karwei was Nederland nog een leeg land met amper twee miljoen inwoners. Het betekent dat er vooral in het westen van het land niet veel terug is te vinden van de vroegere wegen. Maar aan de randen van het dichtbevolkte gebied wordt het veel beter. Redelijk snel vonden we langs de zuidelijke oever van de Zuiderzee en over de Veluwe een route die er in 2016 grotendeels nog steeds ligt. De rit heeft een lengte van ongeveer 240 kilometer. ‘Kilometer’ zeggen we overigens vanaf 1816, want in dat jaar werd het metrieke stelsel ingevoerd. Daarvoor drukte men de afstanden uit in mijlen, ellen of uren gaans.
Utrechtse kustwegen
We beginnen aan de oostkant van ’t Gooi bij Baarn, waar je bij de start een speciaal 1816 T-shirt, koffie en gebak krijgt. Snel daarna gaan we de antiquiteit in over een slingerweggetje met knotwilgen langs de Eem, richting Eemmeer. Daar doemt al snel een flinke gemeente op, die op de oude kaart uit niet veel meer dan twee speldenknopjes bestaat: Bunschoten-Spakenburg. Hier moeten we ons even persen door nieuwbouw en bedrijfsterrein, maar snel daarna komen de goede ouwe weggetjes met namen als Zeedijk, Zeeweg en Oude Zeedijk. We volgen hier niet de volledige ‘kustweg’, want die is inmiddels overwoekerd door het vierbaansasfalt van de A28. Het achterland daarentegen is rustig, bochtig en versierd met boerderijen, herenhuizen en soms een kasteel.
Oude zandwegen
Opmerkelijk is dat er op de plattegrond van 1816 soms meer wegen liggen dan nu. Dat komt omdat driekwart van de bevolking hier destijds op het platteland leefde en boeren maar kleine perceeltjes hadden, die toch bereikt moesten worden. Maar een weg was destijds meestal niet meer dan een zandpad. De eerste asfalt- en betonwegen verschenen pas een dikke eeuw later, anderszins verharde wegen (kinderkopjes) waren een zeldzaamheid.
Inmiddels zijn bijna alle wegen in de route geasfalteerd, maar als je goed kijkt, zie je nog heel wat zandweggetjes liggen, vaak doodlopend. Maar het aardigste is dat zelfs de asfaltwegen vaak nog hetzelfde verloop hebben als 200 jaar geleden. En dat betekent bochten. Heel veel bochten. Wellicht is het zelfs de bochtigste LangsteDagTocht ooit.
Europese bizon
Om de tijdreis nog wat completer te maken, lijkt de omgeving ook van vroeger tijden. Veel oude boerderijen – soms met de hooiberg nog pal aan de weg (‘4 euro per baal’). In de buurt van Kampen waan je je zelfs in een openluchtmuseum. Maar hoedt u voor namaak, het is vaak niet zo oud als het er uitziet. Een negentiende-eeuwse boerderij kan bij nadere inspectie uit 2003 komen en die antieke schaapskooi kan zomaar uit 1988 stammen. Bij Ermelo doen ze er nog een schepje bovenop, want daar zien we een Europese bizon grazen – die al duizend jaar niet meer voorkomt in Nederland. Over het weiland met kleine kangoeroes zullen we het maar helemaal niet hebben. Maar het ziet er allemaal wel prachtig en proper uit. En de weidsheid is hier nog niet verloren gegaan.
Veluwe: een woestijn
Of het echt op 1816 lijkt valt te betwijfelen. Nederland was toen een tamelijk vervallen en achterlopend land geworden. En zeker hier, rond en op de Veluwe, moet het er armoedig hebben uitgezien, want nergens werd zo weinig geld verdiend. Ook het landschap moet anders zijn geweest. Van de wilde Zuiderzee is hier niet meer over dan een getijdeloos randmeer. Maar ook de Veluwe zou je nauwelijks herkennen.
De romantische gedachte is dat de Veluwe vlak voor het begin van de industriële revolutie een weelderige wildernis was waarin zelfs wolven rondzwierven. In werkelijkheid was het gebied al in de middeleeuwen grotendeels ontbost door teveel houtkap en veranderd in heide en zandverstuivingen. Tweehonderd jaar geleden zag je hier dus een soort woestijn. Wolven, vossen, buizerds en otters waren toen al met klopjachten verdreven. Met veel moeite is er later in de negentiende eeuw bos aangeplant. Niet om het natuurschoon, maar voor de commerciële houtkap. Nu is het een natuurgebied, al zou je het net zo goed industrieel erfgoed kunnen noemen.
Voor de tocht maakt het allemaal niet veel uit. Hij is misschien nog wel mooier dan hij in 1816 zou zijn geweest. In elk geval zal het weer beter zijn. 1816 is door vulkaanuitbarstingen namelijk wereldwijd te boek gegaan als ‘het jaar zonder zomer’, waarin zelfs in juni nog een dik pak sneeuw kon vallen.