IJsland is nog zo puur als voor de Schepping: woest en ledig. En dat blijft het ook, want IJsland is nog lang niet af. Onder de grond borrelt en pruttelt het als in een hogedrukpan. Als de druk te groot wordt, gulpt het magma gul uit de gescheurde bodem en staat er ineens een vulkaan naast je voordeur.
In fotobladen als de National Geographic lijkt IJsland feeëriek, dromerig, ja zelfs lief. De werkelijkheid is anders. Wie op zijn motor in september over de onverharde Kjöllur, de belangrijke verbindingsweg naar het noorden – stuitert, rijdt door een rauwe en eenzame uitgestrektheid. Een emotionele confrontatie met oneindige keienvelden met nauwelijks begroeiing waarin de glooiende weg het verliest van de verte. Perspectief verandert en het inschatten van diepte en afstand wordt lastig. Een snik in je keel welt op en een unheimisch gevoel overvalt je. Aan de andere kant voelt het ook als een godsgeschenk. Dat je hier mag rijden is een zegen en uitdaging tegelijk. Het eerste contact met het ruige binnenland van IJsland is een strijdige en verwarrende ervaring die zich laat voelen in je ruggengraat.
Op Keflavik Airport ben je nog onwetend van IJslands rauwe achterland. Hoewel de omgeving nou niet bepaalt gastvrij en ontwikkeld lijkt, is Reykjanes, het schiereiland waarop het vliegveld ligt, slechts een voorbode van wat je te wachten staat. De knobbelige stromen zwarte lava zijn er begroeid met mos, wat de scherpte camoufleert. Eenmaal in de bus naar Reykjavik, over de nieuwe vierbaans autoweg, heb je helemaal geen idee meer van het grote avontuur dat je te wachten staat. Alleen wie zijn ogen die eerste kilometers goed de kost geeft, merkt in de verte de vage silhouetten op van dreigende bergenruggen met steile flanken en afgeplatte toppen. In de Donald Duck zijn vulkanen makkelijker te herkennen.
IJsland presenteert zich als een gewoon land met winkelcentra, torenflats, vinex-wijken, industriegebieden, benzinepompen en fast food ketens. Niets bijzonders, en eigenlijk voel je een lichte teleurstelling. De place-to-be is de Laugarvegur, een grote winkelstraat in het oude stadscentrum. Hier staat zo’n beetje alles wat de moderne toerist aantrekkelijk vindt. Restaurants, kroegen, designwinkels en opvallend grote boekhandels, een motordealer ontbreekt. Je hebt alle redenen om meteen op je motor te springen.
Het IJsland dat je zoekt – het woeste IJsland – begint voorbij Mosvellsbaer, als je op de 36 rijdt. Een dramatische weg, zonder dat je er erg in hebt. Dat krijg je pas uitgelegd bij Thingvellir. Deze historische plaats, dik 1000 jaar geleden werd hier de IJslandse Alting gesticht, een vroege vorm van democratie, ligt op het breukvlak tussen de schollen waarop Amerika en Europa liggen. Dat uit zich in een metersdiepe steeds wijder wordende kloof. Europa en Amerika drijven onverbiddelijk uit elkaar vandaan. Nog mooier wordt het als je de 36 verlaat en de eerste onverharde meters onder je banden knerpen. De langzaam stijgende pasweg bocht in luie krullen langs lage begroeiing naar iets wat op een hoogvlakte lijkt. Op de pas gunt ?ijsland je een uitzicht over een wijd komdal en ineens zit je er middinin. zit je er ineens middenin. Zwarte vulkaankegels bekleed met groen mos, wetlands met pluizige moerasplanten. Trollatindur heet het hier
Over weg 1 – die heel IJsland omvat – verlaat je Reykjavik in noordelijke richting. Het asfalteren van deze weg – rond Reykjavik vierbaans – is van groot belang geweest voor de ontwikkeling van het eiland. Nog niet zo heel lang geleden was IJsland een verzameling bijna geïsoleerde economische centra die onderling nauwelijks met elkaar in contact stonden. Visserij en veeteelt waren lange tijd de belangrijkste inkomstenbron. Het land stond onder Deens bestuur en werd pas begin jaren zestig zelfstandig. De laatste decennia is de economie booming. Dat zie je. Grote accountancy bedrijven zijn neergestreken.
Reykjavik is een verzameling ruim opgezette voorsteden met een gezellig klein centrum. Alles wat je zoekt ligt op loopafstand. Vooral de aan winkelstraat Laugarvegur Het is nauwelijks voor te stellen dat ruim de helft van alle IJslanders stadsbewoners zijn.
Wie Reykjavik verlaat, rijdt over brede wegen langs winkelcentra, torenflats en benzinestations. Niks bijzonders eigenlijk. Het kan in willekeurig welk Scandinavisch land zijn. Met dat verschil: er groeien nergens bomen!
De oerknal, dat moet wat geweest zijn. Een niet te begrijpen explosie van samengeklonterd kosmisch materiaal. Zo groots en zo luid dat we de ruis nog steeds horen in radiotelescopen. En echt begrijpen doen we het nog steeds niet. Dan is IJsland duidelijker in zijn ontstaan. Eiland, Midatlantische rug, wijkende platen, vulkanen en lava. Daarmee heb je IJsland wel zo’n beetje omschreven. Het is er zo puur als op de eerste dag van de Schepping. Sterker nog: IJsland is nog steeds niet af. Dik 1000 jaar geleden werd het bewoond. Vikingen deden het eiland aan op weg naar Noord-Amerika. Ze dachten slim te zijn door het nieuwe land IJsland te noemen, waarmee ze het onbewoonbaar verklaarden voor andere zeevolken. Zo hadden de Vikingen het rijk voor zich. Nu wonen er zo’n 300.000 mensen. Trotse mensen, want ze voelen zich de zonen en dochters van Leif Eriksson. En ze spreken een taal die verwant is aan het Vikings. Europeanen kunnen er geen touw aan vast knopen. Hoeft ook niet, want IJslanders kom je in het ruige binnenland amper tegen. De helft van de IJslanders woont in de hoofdstad Reykjavik en de andere helft ergens aan de kust, in kleine nederzettingen of groot uitgevallen dorpjes. Lekker rustig.
[sgpx gpx=”/wp-content/uploads/gpx/TRK-IJSLAND-2007.GPX”]