Rijden door appelbloesem, langs een groenblauwe zee, kustkruiden en levendige terrassen. Ach, wat is de lente toch lekker in Normandië.
Neem nou het startpunt, de kustplaats Dieppe. Als je wilt opschieten, ben je er vanaf Breda in vier uur. Het laatste half uurtje ga je breeduit slingerend over forse heuvels en op de top van de laatste doemt een tropische blauwgroene zee voor je op. Ingeklemd tussen hoge krijtrotsen ligt Dieppe in de diepte.
Met z’n duizend jaar is het een van die aardige stadjes aan de kust van Normandië – niet de allerleukste van heel Frankrijk, want die komt later. Bij binnenkomst in het centrum, rijd je meteen tegen het meest toeristische deel aan: de jachthaven met daarachter een promenade met historische gebouwen en grachtenpanden, restaurantjes en terrassen, waar de eerste van vele motorrijders al hebben plaatsgenomen. Achter een bord moules frites uiteraard.
Het zijn allemaal historische panden, maar zo grondig gerenoveerd en gezandstraald dat het bijna nieuwbouw lijkt. Beetje jammer, maar een stuk netter dan de smeulende puinhoop die het in de tweede wereldoorlog was. Dieppe was in 1942 namelijk de generale oefening voor de invasie van twee jaar later. Zesduizend geallieerden kwamen hier toen een paar uur aan wal. De helft verloor het leven. Nooit meer via zee een stad aanvallen, zonder alle verbindingswegen eerst te slopen, was de pijnlijke les. Twee jaar later werd de stad over land bijna zonder slag of stoot alsnog bevrijd met twee motorrijders voorop.
Dronken GPS
Om nog even een prachtig uitzicht over het stadje te krijgen, rijd ik de noordelijke krijtrots op. Daarna beklim ik de zuidelijke, want daar begint mijn route langs de Côte d’Albâstre, de Albastenkust. Boven Dieppe zit je nog vrij ver van de zee af, onder Dieppe kom je veel dichterbij. Dat beweert althans de route die ik op mijn GPS heb gemaakt. Maar al vrij snel nadat ik bovenop de krijtrotsen ben gereden, lijkt het alsof de GPS flink aan de cider heeft gezeten. Hij trekt zich niets aan van verkeersregels en wil me doorlopend langs borden ‘verboden in te rijden’, ‘eenrichtingsverkeer’ en ‘doodlopende weg’ loodsen. Maar dat geeft niet echt. Het is een prachtige dag en ik kom op weggetjes waar ik anders nooit terecht zou zijn gekomen. Door bebosde villawijkjes, onverharde wandelpaden en weer terug en bij Pourville-sur-Mer zelfs op een steil weggetje dat naar de zee afdaalt. Een smal, maar woest keienstrand met waarschuwingsborden voor vallend gesteente ligt hier tegen de rotsen gedrukt. Dit is de plek waar een deel van de ‘oefeninfantaristen’ in 1942 aan land gingen. Geen wonder dat ze in dit sterk heuvelachtige terrein kansloos waren. Je kunt hier bijna geen kant op. Ik ook niet en moet weer terug, ook al denkt mijn dronken GPS daar weer anders over.
Hangende dalen
Er volgt een lange trits van kustdorpjes, met prachtige uitzichten op de zee en de witte rotsen. En wat is het lekker rijden hier. Lekker warm, stil en slingerend asfalt. De grotere plaatsjes – met haventje, casino en veel toeristen – krijgen meestal een schouderklopje van de reisgids, maar de stille kleintjes (Quiberville, Veulettes-sur-mer, Sotteville-sur-mer) zijn eigenlijk veel leuker om doorheen te rijden. Bij Sotteville-sur-Mer stop ik even voor iets bijzonders en kenmerkends: een hangend dal, een smalle opening in het kalksteenplateau die er ooit is ingesleten door een riviertje. Vissers hebben er een lange trap ingelegd die afdaalt naar zee. Iets verder, in St-Valéry-en-Caux kun je weer even naar de overdonderde kust afdalen. Daarna volgt een lege, maar lekkere weg naar Fécamp, een van de grotere plaatsen. Op een rustige lentedag als vandaag snuif je tussen de zeelucht door overal langs de kust de geuren van allerlei kruidachtige plantjes en bloemen op. Van een aantal van deze kustkruiden maken ze in een klooster in Fecamp een wereldberoemde likeur: Bénédictine. Hoe dat allemaal gaat kun je zien in Palais Bénédictine.
Rotspoorten
Nog meer lente valt er te voelen in Etretat. Hier is volgens kenners de krijtrotskust op zijn mooist, omdat de branding een aantal poorten en inhammen heeft geschapen. Aan deze rotspoorten worden van oudsher allerlei romantische betekenissen gegeven, dus streek de voorspelbare horde schrijvers en kunstenaars hier ook neer, om temidden van veel dames de romanticus uit te hangen.
Onder Etretat ligt de grote havenstad Le Havre, een beetje het Rotterdam van Normandië, dus dat kunnen we overslaan. Maar Honfleur, aan de overkant, mag je niet missen. Want dat is het aardigste, gekste en leukste havenstadje van misschien wel heel Frankrijk. Je komt er via de Pont de Normandie, de gigantische tolbrug over de Seinemonding, waarvoor je als motorrijder niets hoeft te betalen.
Hard werken
Het voormalige piratennest dat deels tegen een heuvel ligt, trekt jaarlijks miljoenen bezoekers. Maar ondanks die drukte is het nog steeds karakteristiek, sfeervol en heel Normandisch. En tegelijkertijd hangt er op deze zonnige dag een soort loomheid overnheen die Zuid-Frans aandoet. Hoogtepunt is het Vieux Bassin, de oude haven middenin het centrum, die omringd wordt door hoge smalle panden die schouder aan schouder toekijken naar de drinkende, fotograferende en slenterende menigte onder zich. Een tv-ploeg is hier aan het opnemen, want achter de hooggehakte presentatrice is dit toch zo’n leuk decor. Motoren rijden af en aan, want het wemelt hier van de leuke weggetjes en niet alleen aan de kust. Bij een tankstation merk je wel dat we hier een reputatie hebben. Als enigen moeten motorrijders hier betalen voor ze gaan tanken.
In een van de kronkelige straatjes erachter vind ik bij het vallen van de avond een bed & breakfast La Cours de Sainte Catherine, waar de gasten pimpelend in de weelderige tuin rondhangen. Een van hen is een gedetacheerde Amerikaanse manager met een laptop naast zich, waarop hij om de paar minuten een willekeurige toets indrukt. ‘Op het Amerikaanse hoofdkantoor is de dag net begonnen. Ze kunnen zien of mijn laptop actief is. Ik ben hier dus hard aan het werk. Al maandenlang. Wijntje? De fles is nog half vol.’ Ha, wat smaakt de lente hier toch lekker.
Ciderroute
Het platteland achter Honfleur is precies zo als je dat zou willen tijdens een lenterit. Weelderig groen met volle koeien, heuvelachtig, bochtig en toch lekker rustig. In het beste deel ligt de Route du Cidre, een redelijk goed gemarkeerd rondje van een kleine 50 km, dat 40 km onder Honfleur begint. Wat de druif voor de rest van Frankrijk is, is de appel voor Normandië. Cider heeft weliswaar minder aanzien dan wijn, maar bloeiende appelbomen zien er toch een stuk leuker uit dan een gekortwiekte druivenstruik. En op de Ciderroute zal ik daar heel wat van gaan zien, is me beloofd, want hieraan zit een flink aantal ciderboeren.
Appelbomen bloeien maar kort, dus de timing is belangrijk. De eerste weken van mei zouden het best zijn. Ik zit in de derde en zie hoe nauw het kan steken. Een stevige windvlaag eerder deze week heeft negentig procent van de bloesem laten verdwijnen. De laatste tien procent valt er af als je iets te hard langsrijdt. Maar gelukkig zijn de dorpjes en ciderboeren blijven staan.
Veruit het mooiste dorp is Beuvron-en-Auge, een soort filmdecor van vakwerkhuisjes met midden op het dorpsplein een Asterix-huis met een toprestaurant: la Pave d’Auge. Een Michelin-tent, maar niet van het soort waar je met regenton met bretels weer naar buiten loopt. En als je budget wilt, dan stop je gewoon bij een van de vele ciderboeren, waar je voor een liter cider 3 euro betaalt en voor een stuk kaas, ham of een broodje nauwelijks meer.
Maar is het ook een beetje lekker rijden hier? Het is dan wel een rondje, maar een circuit is het allesbehalve. Het schiet niet op en bomen belemmeren het zicht op de bochten behoorlijk. Het is tuffen, maar wel weldadig tuffen. Maar de route langs de kust is spannender.
Moules frites
Normandië is de streek van de appels, appelgerechten en appeldrankjes, zoals cider en calvados. Maar het belangrijkste gerecht in de kustplaatsjes is toch meestal gewoon moules frites. Mosselen met patat. Geen motorrijder kan zonder. Maar hoe eet je die dingen nou, vragen noorderlingen zich vaak af. Simpel. Met je handen. Met de eerste lege schelp vis je de andere mosselschelpen leeg en maak je er een zo groot mogelijke smeerboel van. Op je wijn of ciderglas hoort na afloop geen enkele reflectie meer te zitten. Mosselen die open zijn, niet openbreken en opeten, waar daar kun je een heel akelig gevoel aan overhouden. De groenten en het water waarin de mosselen zijn gekookt, zijn bedoeld om mosselen op smaak te brengen. Het is geen soep. En dat schijfje citroen moet je ook niet opeten. Dat is bedoeld om je vette vingers te reinigen. Eet ze.
[sgpx gpx=”/wp-content/uploads/gpx/TRK-Normandie.GPX”]