Vlak onder het Meer van Geneve beginnen de Franse Alpen bij de Port du Soleil. Bij skiërs is het gebied heel bekend, maar motorrijders zie je er niet veel. Toch liggen er genoeg mooie cols. En in het midden daarvan heeft een Nederlander een hotel waar je van harte welkom bent.
[sgpx gpx=”/wp-content/uploads/gpx/basecamp-abondance.gpx”]
Tekst en foto’s Jan Dirk Onrust
Uit ‘Ik vertrek’ kennen we de beelden van Nederlanders die in Frankrijk een hotel beginnen. Het half-overspannen lerarenstel koopt een bouwval op de verkeerde plek, waar ze studentenmaaltijden koken. Ze krijgen ruzie met de familie, de buren en de burgemeester. Er komt te weinig geld binnen, hij vindt een bijbaantje in de kippenslachterij en zij gaat vreemd met de plaatselijke gendarmerie. Tijdens het diner van de gasten gaan ze elkaar te lijf met een Blokker-keukenmessenset. Heerlijk om naar te kijken, maar misschien zoek je voor je vakantie toch iets anders.
In dat geval moet je eens langsgaan bij Esprit de Montagne in Chapelle d’Abondance. Eigenaar Alke Staal (45) is weliswaar een ook Nederlander, maar wel een die voor hotelier heeft geleerd. En daarna jarenlange ervaring opdeed in de Franse hotelwereld, eerst als stagiair, later als manager van een groot hotel. Maar uiteindelijk wilde hij iets voor zichzelf. Iets in de bergen, zijn grote liefde.
‘Ik runde een hotel met 150 kamers. Maar dan ben je eigenlijk meer een beddenverhuurbedrijf. Het persoonlijke contact met de gasten is weg. En dat is nou juist het leukste. Dus heb ik lang gezocht naar een chalet met een kamer of twintig. Dat is net mooi.’
Staal vond het in de noordelijke Alpen, vlakbij Zwitserland, in het bekende wintersportgebied Port du Soleil. Hij moderniseerde het chalet, nam een uitstekende Belgische kok aan en kon grotendeels verder met het netwerk dat hij als manager had opgebouwd. Nu zit de boomlange Rotterdammer in het leven dat hij altijd voor ogen had. Eigen baas en volop contact met zijn gasten, met wie hij zeer regelmatig als gids de bergen intrekt. Esprit de Montagne is van oorsprong een wintersporthotel, maar Staal weet het inmiddels in de zomer ook goed vol te krijgen – met vooral Nederlanders, maar ook met Duitsers, Britten en zelfs Fransen. Maar na het hoogseizoen is er ruimte. Dat is voor motorrijders een uitgelezen kans om het hotel als basis voor een aantal prachtige Alpentochten te gebruiken.
Om de hoek: Col du Bassacheux
Laten we beginnen in de achtertuin. Esprit de Montagne ligt zelf op ruim een kilometer hoogte. En de bergen er direct omheen gaan dik over de 2000 m. De dichtstbijzijnde col is de Bassacheux. De top (1783 m) ligt op maar vijftien kilometer van het hotel. Bekend is ie nauwelijks en dat is altijd lekker. Ik kom in elk geval geen grote hordes tegen. Maar dat kan ook aan regen liggen. De Bassacheux rijd ik grotendeels door natte wolken, toch krijg ik de indruk dat het een nogal bochtig en tamelijk ruig pasje is. Bovenop staat La Haute Bise, een bergrestaurant. Het zit vol met opdrogende wandelaars, die een gitaar en een accordeon bemachtigd hebben. En op de menukaart staan stevige, simpele berggerechten – fondue , rauwe ham, dat soort dingen. Dus ach, de verregende middag pakt eigenlijk best goed uit. Als de wolken de top even loslaten, ontvouwt zich een enorm panorama. Nee, het is echt mooi hier. En het duurt minstens vijf seconden. Nou ja, de wandelaars – veel Engelsen -beginnen aan een liedje van Nirvana. Where did you sleep last night? Ik kan meezingen.
Rondje Zwitserland
Het uiterst chique Gstaad (Zwitserland) ligt hemelsbreed op maar ruim veertig kilometer van Abondance. Maar door de vele bochten en bergen is het over de weg minstens twee keer zo ver. Je moet er even het drukke Rhônedal voor oversteken, maar snel daarna wordt het landelijk en zwaar bergachtig. Hoger dan de Col de la Croix van 1778 m komt het niet, maar daar heb je wel zicht op een aantal drieduizenders. De grootste sensatie zit in een kort weggetje door de wijngaarden bij Le Chene, iets eerder. Route de Plantex heet het en het loopt ongeveer verticaal. Een geintje voor de gevorderde rijder, zeg maar.
Gstaad zelf hoort tot de duurste oorden van de Alpen, geliefd bij koningshuizen, film- en popsterren en Engelse geheimagenten. Waarom ze hier zijn neergestreken, kan ik niet helemaal ontdekken. Het dorp maakt een gesloten indruk. Een klein, voor verkeer afgesloten centrum met erachter steile bergweggetjes waaraan villa’s achter struiken en hekwerk zijn verstopt. Over afgesloten gesproken: in het dorpscentrum lopen veel burka’s rond. Als ik een groepje een exclusieve kledingwinkel zie binnengaan, moet ik even nadenken. Nou ja, het zal wel.
Gstaad heeft een aantal van de beste hotels ter wereld. Het kasteelachtige Palace Hotel uit 1910 is de beroemdste en tegelijk het icoon van Gstaad. Een nachtje in de penthouse suite kost hier 9990,-. Maar de wifi is wel weer gratis. Kamerprijzen beginnen bij 410,-, wat bijna een koopje lijkt. Toch ga ik terug naar Esprit de Montagne, waar de keukenbelg de vonken uit zijn pannen kookt en waar de gasten de tafels inmiddels aaneen hebben geschoven om de avonturen van de afgelopen dag met elkaar door te nemen.
Naar het westen
De derde uitwijkmogelijkheid vanaf Esprit de Montagne loopt naar het westen, waar de Col de la Grand Tailet ligt. De col is slechts een kilometer hoog, maar omdat ie aan de uiterste rand van de Alpen ligt, biedt hij een van de meest weidse uitzichten. Je ziet het Meer van Geneve en daarachter de Jura. Nog beter wordt het als ik bovenop de col de doodlopende afslag neem naar Route de Chalets, die naar ruim 1250 meter doorklimt. Aan het eind ligt een plateau met een restaurantje met zicht op een afgrond en de Chablais Alpes, zoals de westelijke Alpen heten. Prima lunchplekje, eten wat de pot schaft tussen de Franse streekbewoners.
Meer naar het zuiden krijgen de bergen meer hoogte en drama. Vooral als je het skigebied Praz de Lyz-Sommand oprijdt, waar een paar woestkale Alpentoppen liggen met hier en daar wat sneeuw zelfs. Even later passeer ik nog iets meer bekende skigebieden als Morzine, Les Gets en Avoriaz bij Col de la Joux Verte (1760 m). Ik kom heel wat wielrenners tegen, maar motorrijders nauwelijks. Die vind je meer bij de hele bekende cols, meer naar het zuiden.
De top
Tot nu toe waren de ritten vooral mooi en ontspannend. Op de vierde dag besluit ik te ver te gaan. Hoewel dat eerder per ongeluk is dan opzet. Het doel is de Col du Joly. Een pas van bijna tweeduizend meter hoog met een flinke verrassing aan het eind.
Om er te komen, moet ik me door heel wat drukte heen worstelen, die ik ergens bij Les Saisies eindelijk kwijt ben. Door begint het echte motorrijden op de Signal de Bisanne met vlijmscherpe haarspeldbochten. In de verte zie ik zo nu en dan een enorm bergmassief, dat van de Mont Blanc.
Via de Col du Joly die erna komt moet ik nog veel dichterbij komen, maar het zicht op de bergreus raak ik al snel kwijt. Pas op de top van de lange pas komt het Mont Blancmassief tevoorschijn. Maar dan ook wel meteen groots. Beneden in het dal ligt het skioord Les Contamines (1130 m) en meteen daarachter knalt het graniet naar een hoogte van ver de vier kilometer.
Pas de problème
Op de top van Joly houden het asfalt en mijn route op. Maar onder me zie ik een wirwar van onverharde paadjes lopen. Boeren in pickups met melkbussen rijden af en aan. Op de melkbussen hebben ze hun vrouwen en dochters gezet, die de bussen in bedwang moeten houden. Ik vraag me intussen af of ik onverhard Les Contamines kan bereiken. Mijn Zumo zegt van wel. Ik vertrouw hem niet helemaal en vraag het aan een boer.
‘Ah, ouioui, pfff, pas de problème,’ zegt hij met een achteloze armzwaai.
Ik ben gerustgesteld en loop naar mijn motor.
‘Ah, avec la moto! Uhmm…’ Hij lijkt terug te komen op zijn advies. Kennelijk dacht hij dat ik lopend naar beneden zou gaan. In mijn motorpak.
Hij overlegt met zijn vrouw en dochter. ‘Nooit de weg aan vrouwen vragen’, mompel ik nog.
‘Oui, pas de problème, pff,’ herhaalt hij na het onderonsje. ‘Mais… prudent.’
‘Oké. Merci. Pff.’
Ik kijk nog eens naar de route op mijn Zumo en besluit toch te gaan.
Het pad begint breed en makkelijk. Maar na een kilometer stuurt de Zumo me een smaller en keiiger paadje op. Er groeit ook steeds meer gras tussen de keien, tot een halve meter hoog. Er komt hier dus bijna nooit iemand, concludeer ik. Daarna stuit ik op een stukje dat zo steil is dat ik afstap en om het vervolg te voet te verkennen. Tot mijn opluchting wordt het beter. En de Zumo geeft het nog steeds als route aan. Ik klauter omhoog en laat de motor naar beneden rollen. Tweehonderd meter daarna verandert het pad in een wandelpad waar je van rotsblok naar rotsblok moet springen. Over een riviertje. Wat moet ik doen, behalve mijn Zumo vermoorden? Hoe kom ik die helling van pakweg 40 procent ooit op?
Ik zie hier geen motorwrakken liggen met een Zumo erop, dus het moet kunnen. Ik ga rechtop staan en geef flink gas. Het is simpeler dan ik dacht. Ik rij terug naar de top, vraag daar de weg aan een andere boer en hobbel over een echt pad naar het dal. Beneden heb ik zoveel adrenaline in me, dat ik me onkwetsbaar voel en alsnog wegglijd in een asfaltbocht. Op een zere enkel na is de schade beperkt. Wel ben ik door het gedwaal een uur te laat voor het diner. Net als ik wil appen zie ik dat Alke me voor was. ‘Alles goed?’ Attent. ‘Helemaal goed, ben er over een kwartier,’ antwoord ik. Ik heb het gevoel dat ik naar huis rijd.