Huiveringwekkend mooi land waar geen land hoort te zijn. Wegen waar geen wegen horen te lopen. De Faeröer zijn zo bijzonder dat National Geographic Traveller ze verkoos tot meest aansprekende eilanden ter wereld. Maar bijna niemand die ze kent. En daarom organiseren wij er in september een onwaarschijnlijke toertocht. De Kouwepotentocht Extreem.
Jan Dirk Onrust
De Faeröer zaten voor ons al vroeg in de droomcategorie – met Spitsbergen, de Azoren en Groenland – en zouden daar vermoedelijk altijd wel blijven. Ze waren te duur, te ver en te tijdrovend om met de motor te komen. Maar ongemerkt zijn ze dichterbij gekomen. Door een nieuwe cruiseferry van de Smyril Line is de reistijd verkort en zijn de prijzen gezakt. Buiten het hoogseizoen vaart het schip bovendien vanaf het Deense Esbjerg in plaats van het noordelijke Hanstholm. Met andere woorden: de ongenaakbare eilanden zijn binnen bereik gekomen! Zelfs voor eenvoudige middenstanders als mijn kameraad Jan en ik.
Promotor Reizen: Faeröer Eilanden van 9 t/m 16 november
In november schommelt de temperatuur op de Faeröer rond de 8—10 graden. De warme Golfstroom die de eilanden schampt voorkomt een extreem klimaat. Wel extreem zijn de eilanden zelf: extreem bijzonder en mooi zelfs. Extreem is ook de prijs: vanaf €599,-!
Link naar de Faeröer Eilanden
Een dagje rijden
Tja, wie had dat ooit gedacht? Het hotel dat we op de Faeröer hebben geboekt, ligt op maar 800 km rijden van huis! Doen we in een dagje. Tenminste, de eerste 799 km naar Esbjerg. Voor de laatste kilometer moeten we anderhalve dag varen, maar dat is dan ook alles.
In de korte wachtrij raken we aan de praat met de eerste Faeringer die we in ons leven tegenkomen – een grote kerel met heel korte pootjes en een Harley. Hij voorziet ons van nuttige reisinformatie. ‘De wegen op de Faeröer zijn geweldig. We hebben meer schapen dan mensen. En meer mannen dan vrouwen. De vrouwen zijn prachtig. De mannen hebben een kop als een drol, net als ik. Er is vrijwel geen misdaad. We hebben zelfs geen hoer. En als je er toch een ontdekt, moet je me onmiddellijk sms’en, want van die schapen begin ik aardig genoeg te krijgen.’
Met dat soort Faeringers aan boord zullen we ons niet vervelen. Bovendien is de boot van alle luxe voorzien. Van restaurants tot zwembad, van winkels tot bioscoop. Maar wat de Smyril Line echt bijzonder maakt, is de dorpse gemoedelijkheid. Passagiers worden verwelkomd alsof het oude bekenden zijn – wat vaak ook zo is. En goede kans dat je bij het vastsjorren van je motor wordt geholpen door de stuurman. Ze schijnen zelfs nog wel eens te wachten op die ene laatkomer. Maar die gok hebben wij maar niet genomen.
Op de eerste plaats
Ergens halverwege Schotland en IJsland rijzen de achttien eilanden bijna 900 meter uit de diepe oceaan. Anders dan IJsland of de Azoren horen ze niet bij de Mid-Atlantische Rug. Eigenlijk horen ze nergens bij. Het is land waar geen land hoort te zijn, lezen we in een brochure. Bij elkaar zijn de eilanden zo groot als de provincie Utrecht en er wonen nog minder mensen dan in Doetinchem, maar heel speciaal zijn ze wel. Toen 500 experts in 2007 op verzoek van National Geographic Traveller een ranglijst samenstelden van Most Appealing Islands in the World, eindigden de Faeröer glansrijk op de eerste plaats, ruim 100 kokosnotenparadijzen en grote namen achter zich latend. En toch krijgen de eilanden per jaar niet meer bezoekers dan De Efteling in een weekendje…
Helaas niet achterlijk
Onder een zwaar bewolkte hemel meert de boot aan in Tórshavn, dat in een halve cirkel van heuvels om de haven heen ligt. We hadden gehoopt dat we op ruim duizend kilometer van het Europese vasteland ver in de tijd zou worden teruggeworpen, maar Tórshavn blijkt moderner dan – pak ‘m beet – Winterswijk. Je kunt er van alles krijgen, van latte macchiato tot sushi toe. Ze hebben een eigen krant, tv-zender en tijdschriften. Er is een Harley-dealer; de kleinste ter wereld, maar toch. Ze hebben zelfs een paar eigen kledingmerken. Dus lopen we nietsvermoedend het knusse winkeltje van Gudrun og Gudrun binnen om een handgebreide trui met Mart Smeets-motief te kopen. Blijkt dat de beeldschone Gudrun fashionista-designer-dinges is. En dat haar ontwerpen op basis van wol, lamsleer en vishuid een daverend succes zijn in New York, Tokio en Milaan.
‘Nou zal mien de klomp breekn,’ zegt Jan. We doen ons beklag. ‘Waar is een restaurant met blikvruchten als dessert? Waar is de kruidenier met een assortiment van twintig artikelen?’ Een Faeringer geeft een tip: ‘Als je achterlijkheid zoekt, moet je op de Shetlands zijn.’
Het is een ruimteschip
Ons hotel (met wifi, interactieve tv en een hi-tech douche die we niet begrijpen) ligt aan de voet van de bergweg. De weg stijgt naar een meter of 400 en onmiddellijk zitten we in een woest landschap. Het asfalt is van circuitkwaliteit, er liggen mooie bochten en er ligt nergens politie achter de struiken. Sterker: er zijn geen struiken, er groeit alleen mos en gras. Dus je zou zeggen dat dit een scheur-eldorado moet zijn. Maar hier jakkert niemand en daarvoor is een goede reden: schapen. Op alle eilanden houden ze het verkeer bedwang. Rijd je er een aan, dan mag je na je salto mortale de portemonnee trekken.
Er is nog een reden om rustig te rijden: het landschap. We stoppen zelfs om ons eraan te vergapen. ‘Ik heb heel wat bergen gezien,’ zegt Jan. ‘Maar deze zie je nergens.’
We kijken naar pyramide- en tentvormige bergen die uit drie of vier lagen basalt bestaan. Ze zien er zo geometrisch uit dat het lijkt alsof het bouwwerken zijn.
‘Dit zijn helemaal geen bergen, joh,’ zegt Jan. ‘Het is een gigantisch ruimteschip dat een paar miljoen jaar geleden is neergestort. Daarom liggen ze ook op zo’n rare plek in de oceaan.
Een oude radarbasis
Op de bergweg vinden we een spectaculair zijweggetje dat naar de Sornfelli (749 m) klimt. Vanaf deze hoogvlakte heb je bij helder weer zicht op de complete archipel. Hoger kun je per motor niet komen. Of eigenlijk mag je hier niet eens komen. Het is een oude radarbasis van de NATO, die weer in gebruik is genomen sinds de Russen weer stoere taal uitslaan. Maar inmiddels kennen we de beheerder – de Harley-dealer – waardoor we er bij een volgend bezoek toch op kunnen.
Het gaat flink regenen. Dat doet het wel vaker op de Faeröer. Een plaatselijk gezegde zorgt voor troost: ‘Als het weer je niet bevalt, moet je vijf minuten wachten.’ Ook een stukje doorrijden kan helpen. We besluiten daarom naar de meest westelijke punt te gaan, naar het plaatsje Gasadalur. Als we de kilometerslange toltunnel – gratis voor motoren – naar het volgende eiland uitkomen, is het al kurkdroog.
Lastig voor de postbode
Gasadalur, een gat met een dozijn inwoners – biedt een fabelachtig uitzicht over de oceaan en het nabijgelegen vogeleiland Mykenes. Tot 2003 was het gehucht over land alleen na een bergwandeling van een dag bereikbaar. Voor de postbode was dit tamelijk lastig. Vooral als een van de bewoners een wasmachine had besteld – zo stellen we ons voor. Een tunnel van 1,7 km maakte een einde aan het isolement. Uit oogpunt van kostenefficiëntie was er vast een voordeliger oplossing mogelijk geweest. Anderzijds zitten de hele Faeröer zo in elkaar. Bijna alle plaatsjes zijn ooit per roeiboot gesticht. Later kwamen er wegen, waar eigenlijk geen wegen waren bedoeld. Het gevolg is dat er nu voor motorrijders een waanzinnig mooi wegennet ligt.
18 generaties in een huis
Mooie wegen vinden is hier net zoiets als vissen in een zalmfarm. Niet ver van het hotel ontdekken we de volgende dag boven de vlek Velbastadur een weggetje dat meer spektakel biedt dan de fameuze Trois Corniches aan de Côte d’Azur. En dat is dan aangelegd om een stuk of drie boerderijtjes te ontsluiten.
Minder sensationeel, maar wel bijzonder: het weggetje naar Kirkjubøur, waar aan het eind het oudste gebouw van de Faeröer staat: een stenen kathedraal(tje). En het huis waar al achttien generaties een familie woont – wat hier niet eens zo heel bijzonder is.
Even later rijden we op een kronkelweg door een verstild dal dat uitmondt in de felblauwe baai van Saksun, waar een oud vikinghuis is te vinden. Nog mooier vinden we de – alweer doodlopende – weg naar Tjørnuvik, met zicht op de twee versteende reuzen (rotsnaalden van 70 m hoog) Risin en Kellengin die volgens de legende ooit probeerden de Faeröer naar IJsland te slepen.
Zo kunnen we nog wel even doorgaan. En dat doen we ook. De bergpas van Eidi naar Gjögv, die langs de hoogste berg (882 m) scheert, is volgens plaatselijke motorrijders de mooiste van allemaal: aan beide zijden van de top een reeks haarspeldbochten met zeezicht en kapen op de achtergrond. Gjögv zelf staat bekend als het meest schilderachtige dorpje. De smalle baai en de huisjes zijn in elke brochure te vinden. Hier breekt de zon definitief door en laat de groene hellingen zo oplichten dat ze radioactief lijken.
De Noordkaap 3.0
Toch ligt ons favoriete deel nog eens drie lange tunnels, een stadje en 85 schapen (oftewel 60 km) verder. We zitten dan op Vidoy, het noordelijkste eiland. De Faeröer mogen dan in kleine kring bekend staan als het best bewaarde geheim van Europa, de noordelijke eilanden vormen het best bewaarde geheim van de Faeröer zelf. Op Vidoy vind je een klif die de Noorse Noordkaap (308 m) doet verschrompelen: Kaap Enniberg, 754 m vrijwel kaarsrecht omhoog. Alleen kun je de rotswand slechts per boot bekijken. Of vanonder je voeten, vanaf de angstaanjagende top. Vanaf het plaatsje Vidareidi zie je in het westen wel Kaap Kunoyarnakkur op het eiland Kunoy. Die is nog verschrikkelijker: 819 m. En dan zit je hier ook nog ingeklemd tussen twee van de hoogste piramidebergen, terwijl in het oosten het kaapeiland Fugloy ligt te imponeren. Grootser, steiler, hoger en mooier kun je het aan geen enkele kust vinden. Het lijkt vandaag ook onwaarschijnlijk dat je ergens blauwer water en groener gras zult treffen. Dit is de overtreffende trap, dit is de Noordkaap drie punt nul.
[sgpx gpx=”/wp-content/uploads/gpx/TRACK-Faeroer.GPX”]