Drenthe wordt aan weerszijden van de Hondsrug door twee rivieren doorsneden. De Hunze in het oosten gaf leven aan de Oostermoerse veenkoloniën, terwijl de Drentsche Aa in het westen een uniek natuurgebied voortbracht. Ze vormen een mooi paar voor een zomerse motortoer; de een stroomaf, de ander stroomop.
Yop Segers
Voor dag en dauw springt mijn Honda SevenFifty met één druk op de startknop meteen tot leven. Twee trekjes gas en hij is de straat uit. En na drie bochtjes zoeft de gestaalde perfectie uit Nippon al over het hogesnelheidsasfalt richting Drenthe. Het is hoogzomer en bijna alle Nederlanders lijken buiten de landsgrenzen te vertoeven. Meestal zoek ik de linkerbaan op om het getreuzel van overbeladen bestelbusjes, slome vrachtwagens en zwiepende sleurhutten te slim af te zijn. Maar dit is nu niet nodig want zelfs de rechterbaan van de A28 is nagenoeg leeg. Heerlijk, om zo met een sereen draaimoment van vijfduizend toeren over het vacante asfalt te suizen. Geheel onthaast – het klinkt een beetje raar in dit verband – bereik ik tegen negenen de startplaats van mijn expeditie langs Hunze en Drentsche Aa.
Het dorpje Exloo is gelukkig vergeven van hotels zodat het niet veel moeite kost om op dit vroege uur een etablissement te vinden dat koffie schenkt. Alleen al aan de Hoofdstraat tel ik drie logementen. Ik kies er een uit en vlij op het terras neer waar een dozijn hotelgasten vredig ontbijt. In koor galmt de ochtendgroet ‘goe-oeie morgen’ tussen tafels en stoelen. Drenthe blijkt zeer geliefd bij vutters die hun zorgeloos bestaan opvullen met eeuwig fietsen en wandelen. Want tijdens het ontbijt wordt driftig in atlasjes en gidsjes getuurd. De mens is een kuddedier. Dus besluit ik hetzelfde te doen en bestudeer onder het genot van een cafeïne-injectie de wegenkaart om een fraaie route uit de hoed te toveren.
Hallo!
Om de vruchtbaarheid van de akkers op het afgegraven veen te waarborgen, werden vanaf de 17e eeuw grote hoeveelheden stratendrek aangekocht voor bemesting. Dit was stadsmest die men in de steden van de straten haalde. Burgers gooiden toen hun huisvuil en stront nog gewoon op straat. Als zij dit deden waarschuwden ze voorbijgangers – zo wil de overlevering – met de kreet: ‘Hallo!’ Hoe dan ook, de eeuwenlange bemesting met stratendrek heeft zijn sporen nagelaten. Nog steeds kun je op het land in de Oostermoerse veenkoloniën vele scherven, botjes, stukjes porselein en wat al niet meer vinden.
Drentse gigantjes
Wie aan Drenthe denkt, denkt aan keien en schapen. In Exloo is dat niet anders. In de Boswachterij Exloo maakt zich een hunebed breed en midden in het dorp tref je een schaapskooi aan met daarnaast het Schapeninformatiecentrum dat alles vertelt wat over deze blèrende grazers te weten valt. Maar deze zaken zijn nu niet aan mij besteed. Mijn pelgrimage is immers het water van Hunze en Drentsche Aa. Voordat de pk’s weer worden aangesproken glip ik daarom even het Bebinghehoes (onlangs afgefikt) binnen. Dit cultuurhistorisch museum van Exloo, gehuisvest in een oude boerderij, vertelt onder meer het verhaal van het mythische Hunsow: het Atlantis van Drenthe. Deze verdwenen stad – waaraan de rivier Hunze zijn naam zou danken – lag volgens de legende in de buurt van Exloo aan een bevaarbare rivier en zou door reuzen zijn gebouwd. Toch waren deze ‘Drentse gigantjes’ niet bestand tegen de Vikingen. Nadat de noormannen in 810 Hunsow hadden verwoest, vluchtten de bewoners naar Groningen waar ze een nieuw woongebied betrokken met de naam Hunsingo, juist op de plek waar de Hunze vroeger in de Waddenzee uitstroomde.
Reëler en tastbaarder dan het legendarische Hunsow is het beroemde Halssnoer van Exloo dat ooit het decolleté van een prehistorische schone sierde en waarvan in het Bebinghehoes een replica te bewonderen is. Toch leuk om te weten dat die Drentenaren 3500 jaar geleden een verfijnde smaak hadden en dus niet alleen domme krachtpatsers waren die voor de gein met rotsblokken over de hei sukkelden. Misschien deden ze dat wel om de vrouwtjes te imponeren, zou toch kunnen?
Drentse hasjiesj
Even later draai ik buiten Exloo de Klunveensdijk op. Meteen is duidelijk dat we door een veenkoloniale streek rijden want de kasseienweg is door inklinking zo’n gatenkaas geworden dat je vullingen zelfs al in tweede versnelling uit je kiezen rammelen. Wat verderop wordt voor het eerst het Achterste Diep gekruist waarin vroeger de grootse Hunze stroomde. Nu is het een van de twee bronbeken die de huidige rivier voeden. De geboortegrond van de Hunze doet een beetje aan de Texaanse prairies herinneren. Je cruist door een verlaten wijdheid met langgerekte landbouwkavels, typisch voor een veengebied waar turf is afgegraven. De karige grond die er voor in de plaats kwam, schiep een agrarische monocultuur. Nog steeds zie je overal fabrieksaardappelvelden zo ver de einder reikt. Maar wat schept mijn verbazing? Behalve akkers vol piepers omzomen nu ook talrijke ‘wietplantages’ de wegen in de Oostermoerse veenkoloniën. Ik besluit effe polshoogte te nemen, zet mijn SevenFifty op de jiffy en duik kortstondig zo’n hennepveld in. De brandnetelvormige blaadjes worden betast, besnuffeld en geproefd. De conclusie is eenduidig: deze cannabis is beslist geen beste kwaliteit maar op zijn hoogst ‘hoestwiet’ waarvan het THC-gehalte overeenkomt met dat van een paracetamolletje. Het heeft dus geen zin om plek vrij te maken in de tanktas.
Als ik weer uit het gewas te voorschijn kom, rijdt een lieftallig meiske in een autootje voorbij. Ze toetert fervent, steekt een duim omhoog en plooit haar gezicht in mooie herkenning. Dus ik denk dat meer mensen zo’n expeditie in het groen hebben ondernomen. Navraag levert later op dat de plantages – hoewel ik dat toch betwijfel omdat er niet veel vrouwelijke hennepplanten werden aangetroffen – voor medicinale doeleinden zijn opgezet. Hoe dan ook, om in euforie te geraken heb ik enkel motorgeronk nodig. Psycholoog René Diekstra omschreef het eens als volgt: ‘Nogal wat motorrijders beleven het rijden als een meditatief moment, een moment van eenwording – en versmelting – met de machine.’ En jawel, ik behoor tot dit ras waarbij het geluid van de motor, de cadans van de wielen en de frisse rijwind een rustgevende roes creëren.
Oostermoerse Vaart
De route langs de Hunze brengt mij door Buinerveen, Drouwenerveen, Gasselternijveen, Gieterveen en Eexterveen. Stuk voor stuk randveendorpen die vanaf de 16e eeuw ontstonden als satellietnederzettingen van de oudere esdorpen op de Hondsrug. Het zijn – om zo te zeggen – dochters van Buinen, Drouwen, Gasselte, Gieten en Eext. Rijkere inwoners van deze oorden zagen poen in het afgraven van turf in het Oostermoerse hoogveengebied. De stad Groningen groeide immers als kool en had steeds meer brandstof nodig voor de verwarming van woningen en om de ketels van brouwerijen en stokerijen op temperatuur te brengen. Levensader van de veenontginningen was de Hunze, want hierover werd de turf richting Groningen verscheept. Maar om deze rivier bevaarbaar te houden moest ze worden getemd. Zo werden bochten rechtgetrokken, verschenen aan de oevers dijken en kwamen hier en daar stuwen om voldoende diepgang te garanderen. De meanderende stroom veranderde hierdoor in een rechtlijnige waterweg. Om dit te onderstrepen kreeg de gekanaliseerde Hunze een tweede naam en werd voortaan ook Oostermoerse Vaart genoemd.
Drentsche Aa
Ooit stroomde Drentsche Aa ten zuiden van Groningen in de Hunze. Maar dat is lang geleden. De benedenloop valt nu samen met het Noord-Willemskanaal. Ook is de Drentsche Aa eigenlijk geen rivier. Het is veel meer een verzameling beken en zijbeekjes die een eigen naam dragen. Uniek is dat de kronkelende stroom door 12.000 hectare natuur- en bosgebied wordt omgeven.
Natuurreservaat
Juist op de plek tot waar deze ‘vaart’ stroomopwaarts voor turfschuiten bereikbaar was, werd in 1662 Gasselternijveen gesticht. Al snel ontwikkelde dit dorp zich tot een belangrijke overslaghaven van turf. Toen later ook een dwarskanaal werd gegraven naar het Groningse Stadskanaal vestigden zich hier ook scheepswerven, cargadoorfirma’s en scheepsverzekeringskantoren. Maar anno nu herinnert in Gasselternijveen niets meer aan deze bedrijvigheid. De dwarskanalen zijn gedempt, de Hunze is al lang niet meer bevaarbaar en de turf is op. Zelfs het scheepvaartmuseum dat een ouder echtpaar hier tot voor kort runde heeft zijn deuren gesloten. Wat bleef, is de in 1903 gebouwde aardappelmeelfabriek van Avébé.
Bij Eexterveen is een gedeelte van het Hunzedal in een natuurreservaat herschapen. De kronkelige rivierloop is er in oude glorie hersteld zodat bij veel regen de oeverlanden weer overstromen en er paaigebieden voor vissen ontstaan. Het gras wordt er kort gehouden door een kudde Piedmontse koeien. Volgens het informatiebord een Italiaans ras met vriendelijk karakter en gemakkelijke geboortes. Bovendien heeft het vlees een laag cholesterolgehalte. Spontaan besluit ik het meegevoerde noodrantsoen aan te spreken en knabbel op de wegberm enkele boterhammen met runderleverpastei naar binnen. Heerlijk en goedkoop tegelijk.
Keerpunt
Na deze handzame dis ben ik weer op weg en stuur mijn Honda oostwaarts voor een ommetje naar Annerveenschekanaal. Dit veendorp ontstond eind 18e eeuw, juist op de Drents-Groningse provinciegrens, aan het toen gegraven Grevelinkskanaal. Deze vaart is een van de weinige niet gedempte Drentse kanalen en is samen met zijn sluizen en ophaalbruggen nu een beschermd monument. De vervening in dit gebied was het werk van de Annerveensche Heeren Compagnie, een ontginningsmaatschappij die door Lambertus Grevelink werd geleid. Op de noordelijke kop van het kanaal liet deze landmeter en vervener in 1785 een statig woonhuis bouwen. Bij de ophaalbrug voor dit Grevelinkhuis staat een curieuze tuipaal. Deze ferme staak werd in het verleden gebruikt om de door paarden voortgetrokken trekschuiten door de bocht te trekken richting het Groningse Kieldiep.
Bij het plaatsje Spijkboor wordt de Hunze weer opgepikt. Dit gehucht heeft zijn bestaansrecht te danken aan de sluis waar turfschippers vroeger tol betaalden en dan vertier op de oever zochten. Nog steeds kan de vermoeide reiziger in de oude herberg ’t Keerpunt voor zijn natje en zijn droogje terecht. Het café is een dorpskroeg vol oude verhalen. Bijvoorbeeld de oude kastelein die zo dik was dat hij zijn buikomvang uit de stamtafel liet zagen om toch maar bij zijn gasten te kunnen zitten. Ik maak van de gelegenheid een deugd en drink op het terras een bakkie leut. Op een steenworp afstand stroomt de Hunze voorbij, of zoals ze in Spijkboor zeggen: ’t Drents Daip.
Niemandsland
Daarna gaat de tocht verder noordwaarts en boender ik op de rechteroever van de Hunze naar het Zuidlaardermeer. De Broeken heet dit gedeelte van het ontgonnen Oostermoer. Romantische kronkelwegen en zwierige bochten zoek je er tevergeefs. De asfaltlinten die het Hunzedal hier doortrekken zijn zo recht als een liniaal. Toch heeft dat ook zijn voordelen. Verkeersdrempels zijn onbekend, verkeerslichten ontbreken en bovenal is de verkeersintensiteit in dit open niemandsland zeer laag. Zelfs fietsers laten zich er zelden zien, want de vutters op pedalen verkiezen toch vooral de hoger gelegen Hondsrug.
Andere koek is Zuidlaren. Deze plaats is met zijn fraaie 17e eeuwse havezate Laarwoud een walhalla voor dagjesmensen. Overal cafeetjes, terrasjes en winkeltjes. Om de drukte te ontlopen las ik mijn pitstop even buiten het centrum in, bij het Molenmuseum ‘de Wachter’ aan de Zuidlaardervaart. De als koren- en oliemolen gebruikte stellingmolen gaat terug tot 1851. Toch bleek al spoedig dat windkracht alleen niet voldoende was voor de gewenste maalcapaciteit. Zo kreeg de molen in 1898 gezelschap van twee stoommachines. Deze zijn samen met andere exemplaren in het museum te bewonderen.
Motorland Drenthe
Na dit kort bezoek aan antieke pk’s wordt de monding van de Hunze in het Zuidlaardermeer opgespoord. Die wordt gevonden vlak bij het restaurant Meerzicht waar gasten gratis uitkijken op de talloze kapitaalbeleggingen die op de waterplas ronddobberen. Officieel stroomt de Hunze door het Zuiderlaardermeer om op de noordoever via het Drentsche Diep in het Winschoterdiep te stromen. Maar aan de overkant van het meer zijn geen wegen. Dus wordt de Honda langs Midlaren en Noordlaren gechauffeerd om bij Glimmen de benedenloop van de Drentsche Aa te ontmoeten. Dit riviertje wordt ten noorden van het landgoed Huis Glimmen ontdekt en stroomt daar via een sluizencomplex in het Noord-Willemskanaal.
Hier wordt de voorvork omgegooid naar het zuiden en rijden we de zon achterna. Eerst vlak langs de autoweg A28 om dan een moment later het prachtige asfalt op te snuiven van de oude provinciale weg tussen Glimmen en Tynaarlo. Heerlijke, lange bochten zijn mijn deel waarin de SevenFifty zo lekker scheef kan dooracceleren. Ik begrijp nu waarom Drenthe de grootste motordichtheid van alle provincies heeft. Op elke duizend Drentenaars staan 35 motoren geregistreerd, terwijl het landelijk gemiddelde 27 bedraagt. Natuurlijk, de TT van Assen zal ook van invloed zijn op dat cijfer. Maar als je zo’n puik openbaar asfalt in de buurt hebt, is dat toch een extra reden om een machine aan te schaffen.
Van groot naar klein
De Hunze was ooit een machtige rivier waar bijna de complete Hondsrug op afwaterde. Via het Zuidlaardermeer stroomde de rivier ten oosten van de stad Groningen en mondde ter hoogte van Kloosterburen in de Waddenzee uit. Later verplaatste de bovenloop zich richting de Lauwerszee en vormde zo het stroomdal van het huidige Reitdiep. Rond 1400 werd de Hunze bij Groningen abrupt onderbroken en naar de stad geleid via het nieuw gegraven Schuitendiep, het latere Winschoterdiep. De bedding van de ooit zo trotse rivier ten oosten van de stad Groningen kwam door deze ingreep vrijwel droog te liggen.
Diep geworteld
Zo boender ik tevreden door het land van Bartje, af en toe de Drentsche Aa kruisend. In Westlaren worden de richtingborden naar Schipborg gevolgd. Dit esdorpje ontwikkelde zich tot een bescheiden schipperscentrum in het stroomgebied van de Drentsche Aa, die hier Schipborgse Diep wordt genoemd. Veel meer dan een lustig meanderend beekje is het trouwens niet. Even buiten het dorpje ligt verscholen in de bossen de modelboerderij De Schipborg, een creatie uit 1914 van onze beroemde architect Berlage. Hij bouwde deze gigahoeve voor A.G. Kröller jr., de oudste zoon van het echtpaar Kröller-Müller waarvoor Berlage één jaar later op de Veluwe ook het Jachtslot Sint Hubertus ontwierp.
Wie de aandrang van het kussen van een hunebed niet kan bedwingen, moet tegenover de oprijlaan van de modelboerderij het bos inlopen; daar staat een zindelijk exemplaar. Dan bereik ik het esdorp Anloo. De fraaie Saksische boerderijen rond de brink maken duidelijk waarom dit een beschermd dorpsgezicht. Bovendien is de dorpskerk de oudste van Drenthe. Het Romaanse bedehuis is rond het jaar 1100 opgetrokken en was oorspronkelijk gewijd aan Sint Magnus, koning van Noorwegen. Vijf kilometer verderop ligt Anderen, ook weer zo’n dorp met centrale brink waarop ooit het vee verzameld werd. Dit spatje op de landkaart heeft naam gemaakt in de wereld van de sociologie. In 1954 streken in Anderen twee Amerikaanse sociologen, het echtpaar John en Dorothy Keur, neer die via de methode van de participerende observatie een indringend portret schetsten van de samenleving in dit Drents dorpje. Hun boek The Deeply Rooted (De Diep Gewortelden) werd in Anderen natuurlijk met gemengde gevoelens ontvangen, want nu waren alle ruzies en roddels open en bloot voor iedereen te lezen. Wat voor indruk moest men in Amerika nu wel van Anderen krijgen?
Kei van Schoonloo
Bij Rolde duik ik de N33 onderdoor en volg het Anderse Diep, een van de bronbeken van de Drentsche Aa, naar de Boswachterij Borger. Hier heeft Staatsbosbeheer hoog boven de grond een wandelpad aangelegd langs de kronen van de bomen: het zogeheten Boomkroonpad. Via een wenteltrap klim je naar het 125 meter lange pad door de boomtoppen. Al wandelend maak je van dichtbij kennis met beuken en lariksen en met hun gevederde vrienden die bovenin wonen. De climax vormt een hoge uitkijktoren van waaruit Drenthe een oneindig groot bos lijkt.
Na een half uurtje sta ik weer beneden om de laatste kilometers weg te wuiven. Die gaan door het Grolloër Veld waarop het Anderse Diep tot een nauwelijks traceerbare watergreppel is vermagerd. In Schoonloo, een dorp dat honderd jaar geleden acht boerderijen telde aan de oude postweg van Coevorden naar Groningen, wordt de tocht langs de Drentse rivieren op gepaste wijze afgesloten in het café-restaurant Hegeman met een ‘kei-goeie’ spijs. Tegenover het terras showt de Trekkerkei van Schoonloo zijn robuuste schoonheid. De hunebedbouwers hebben die over het hoofd gezien want het rotsblok van 25 ton is pas in 1966 tijdens ruilverkaveling ontdekt.
[sgpx gpx=”/wp-content/uploads/gpx/TRK-drents_dubbel.GPX”]