Denemarken is het Big Sky Country van Europa. Niet alleen trokken talloze kunstschilders naar de Deense westkust voor de bijzondere lichtval en de wolkenpartijen. Ook het gevoel van ruimte en vrijheid lijkt hier veel groter te zijn.
Jan Dirk Onrust
Als je op een Nederlands Waddeneiland zegt dat een dijk naar de vaste wal handig zou zijn, word je ter plekke gevierendeeld. Maar hier, bij Rømø, onderaan de Deense westkust, ligt er gewoon een. Tien kilometer lang, kaarsrecht en twee stroken breed. Is alles nu verpest op het kleine eiland? Is dit het Sodom en Gomorra van de Wadden geworden? Het lijkt er niet op. Er wonen maar 1000 mensen en ik zie dezelfde kneuterige huisjes, dezelfde brave gezinnen, heidevelden en duinen als op onze Wadden. Zelfs het kustplaatsje Lakolk ruikt naar dezelfde patat als in De Koog op Texel. Maar daarna komt het grote verschil. Achter de duinen van Lakolk ligt een strand van anderhalve kilometer breed. En daar mag je zomaar oprijden als je wilt. En mijn geleende BMW 800 GS wil wel. De zeewind heeft zojuist grote gaten getrokken in het wolkendek en in de eerste zonnestralen van de dag rijd ik naar de branding. Wat een eindeloze ruimte, wat een vrijheid. Thuis mag je amper met je hond op het strand, maar hier met je motor, auto of camper. Ik geloof dat ik nu al begin te houden van de Deense westkust.
Denen doen niet moeilijk
Vlak boven Rømø ligt het nog veel kleinere eilandje Mandø. Meer dan een handjevol bewoners heeft het niet, maar ook hier loopt een dijk naartoe. Maar wel een heel erg waardeloze. Hij ligt namelijk onder de zeespiegel. Takken geven aan hoe de onderwaterweg loopt. De 800 GS kan veel, maar een waterfiets is het niet, dus begin ik er niet aan. Maar een bordje meldt dat er iets verderop nog een dijk naar Mandø ligt en die heeft minder eb nodig om boven het water uit te komen. Het blijkt een lange grindweg te zijn, waar paardenhuifkarren met toeristen en auto’s bijna even traag overheen kruipen. Een bordje geeft aan dat de weg alleen toegankelijk is voor bestuurders met kennis van getijden, want ook deze dijk komt bij vloed onder water. In Nederland is het ondenkbaar dat de ambtenarij zoveel verantwoording bij de burger zou neerleggen, maar de Denen doen niet zo moeilijk. Dus draai ik de dijk op, ook al heb ik geen idee wanneer de vloed komt opzetten. Het wegdek bestaat uit grind met soms diepe sporen die met water zijn gevuld. Dat zorgt voor veel geploeter, bijna valpartijen en natte voeten. Na twee kilometer hou ik het voor gezien. Het water stijgt en om aan BMW te moeten uitleggen dat ze de GS middenin de Waddenzee kunnen terugvinden, is ook weer zo lastig. Maar van het idee dat Denemarken een beetje tam is, ben ik inmiddels geheel genezen.
Kans soeper, ja
Ook niet saai is het plaatsje Ribe, dat vlakbij ligt. Het staat bekend als het mooiste stadje van Denemarken en doet denken aan Enkhuizen. Kleine straatjes, oude huizen, levendig. Maar de omgeving stelt weinig voor, polderachtig met rechte wegen. Dat wordt anders als ik voorbij Esbjerg de Waddenkust verlaat en aan de Noordzeekust uitkom. Wilde duinen hier, met veel bos en heidevelden. Hier wordt het tijd om naar een bed uit te kijken. Eerder heb ik in Denemarken vooraf van alles besproken en kwam toen bij troosteloze kro’s – niet eens echt goedkope hotels – terecht in dorpen waar het altijd zondag lijkt. Nu doet ik het op de bonnefooi. Na wat omzwervingen vind ik een huisje op een camping in het toeristische kustplaatsje Vejers Strand. Goedkoop is het huisje niet (70 euro) en het ruikt raar omdat de buren – Duitse motorrijders – er de halve dag tegenaan hebben gepist. Om het goed te maken, kan ik bij ze aanschuiven voor een bbq met veel drank. Denemarken is kans soeper ja, leer ik. Hier kan mann rasen op die Hayabusa, herrie machen, en pinkeln en kotsn zonder toilet. Verder zijn de Duitsers aardige jongens.
Altijd de geur van de Noordzee
Een zeurende hoofdpijn en priemende blikken van andere campinggasten vertellen me dat het gisteravond iets te gezellig is geweest. Maar de zon belooft dat het een mooie dag gaat worden. Een kilometer of dertig rijd ik door bosachtig gebied, daarna wordt het waar ik voor kom: een echte kustroute, met links van me bijna altijd de duinen. Een enkele keer zie ik vanuit het zadel de Noordzee en altijd kan ik hem ruiken. Lekker.
Op de hoofdweg is het redelijk druk. Twee keer, bij het mooie kustdorpje Ferring en iets later bij Vrist, kan ik er af om via kleinere weggetjes nog iets dichter bij de kust te komen. Terug op de hoofdweg ben ik grotendeels van de drukte af. Logisch, want ik ben nu bij Thyborøn en dat schrikt af. Het plaatsje is niet alleen industrieel, maar ook houdt de weg hier op. Ik neem een pontje om de kustrit voort te zetten. Automobilisten moeten daar flink voor betalen. En ik bijna nog veel meer. De gammele schuit kwakt namelijk al bij windkracht 4 mijn motor tegen een scheepswand. ‘Jammer, maar niets aan te doen…’ zegt de veerman met een gezicht dat elke aansprakelijkheid afwijst. ‘Geen probleem, hoor,’ zeg ik royaal nadat ik een flinke lakschade heb ontdekt. Opgelucht loopt de veerman heen. Net zo opgelucht trek ik de BMW overeind. Die lelijke kras zit namelijk niet op mijn motor, maar op zijn schuit. Maar niets aan te doen, hè?
Eindeloos ver kijken
Aan land krijg ik het gevoel dat ik de grens van het Hoge Noorden ben overgestoken. Het gedoe van West-Europa ligt achter me. Voor me liggen rust en weidsheid, met alleen nog maar niet ter zake doende plaatsjes, waar weinig haast heerst en de mensen nog van je spullen afblijven. Nou ja, het zal wel anders zijn, maar het voelt in elk geval zorgeloos aan.
De lege en vaak rechte weg loopt, eerst door moerasgebied, later langs weilanden om na een kilometer of dertig toch weer bij duinen en de zee uit te komen. Grootse stapelwolken die met veel vaart langs drijven, benadrukken de ruimtelijkheid van dit gebied. Omdat het zo helder is en het land lichtjes glooit, lijkt het alsof je eindeloos ver kunt kijken. Big Sky Country noemen ze dat in de Amerikaanse staat Montana, maar hier hebben ze het ook.
Tja, wat doe je hier, behalve een beetje tuffen? Stoppen bij een picknickplek in de duinen, een hotdog eten, steentjes in de zee keilen, luisteren naar de woeste branding, in slaap vallen en met een zonverbrande kop wakker worden. Het vermaak mag dan wat simpel lijken, maar ik vind het een heerlijke route. Lekkerder, vrijer en mooier dan de wegen door het binnenland of langs de Oostzeekust, die vaak iets benauwends hebben.
Een lege, ruime stad
Precies op de hoek waar de Noordzee en het Skagerrak elkaar tegenkomen, gaat de weg een meter of veertig omhoog. Bovenop de heuvel ligt Hanstholm. In de vorige eeuw wilden ze er een stad van 20.000 inwoners van maken. Verder dan 6000 zijn ze nooit gekomen. Misschien daarom dat dit havenplaatsje zo merkwaardig leeg en ruim van opzet is. De grootste attractie van het stadje zijn de uitzichtpunten aan het eind de Helshagevej. Vooral vandaag. Vanaf een klif kijk ik neer op de haven waarachter het Skagerrak enorm tekeer gaat. Om de paar minuten spat er een golf metershoog uiteen op het havenhoofd. Een schoonmaakploeg staat met lood in de schoenen te wachten op een ferry uit Noorwegen vol brakende passagiers.
Gepensioneerde rockgod
Na Hanstholm ga ik via binnenweggetjes over een langgerekt en doodstil stuk Texel met duinen en dennen, zogenaamde klitplantages. Na 35 kilometer rijd ik Lild Strand binnen. Mijn reisgids noemt het een populair badplaatsje, maar volgens mij is het niet meer dan een handvol huisjes en een paar vissersbootjes die bij gebrek aan haven op het strand zijn getrokken. Het zeesfeertje bevalt me zo goed dat ik bij een duinhuisje met een B & B-bord aanbel. De gepensioneerde Tex doet open. Vroeger was Tex rockgod met een grote hit in Denemarken (ken je dit: ‘Suzanna, nanana, nana, nanana?’ ‘Nee.’). Tegenwoordig schnabbelt hij wat in de sixtiesmuziekscene, heeft hij een kunstgalerij in een benedenkamer, verkoopt hij ijsjes en verhuurt hij twee kamertjes aan toeristen en bevriende Engelse rockhelden met een kleine beurs. Ik voel direct dat het nog een gezellige avond kan worden. Maar helaas moet Tex vanavond ergens anders zuipen: de componist van zijn megahit viert zijn 80ste verjaardag. Hij geeft me de sleutel van zijn huis en vertelt me waar ik het bier en zijn ijsjes kan vinden. En als ik nog een moppie op zijn gitaar wil spelen, dan ga ik mijn gang maar. Ik ken de man ongeveer vier minuten en hij vertrouwt me zijn hele hebben en houden toe. Ik word nog eens gek op dit land.
Duinen zonder prikkeldraad
Op maar een paar kilometer van Tex’ huisje wacht me een volgende verrassing. De Bulbjerg. Een heuse krijtrots, een verdwaalde White Cliff of Dover, die in de avondzon oplicht als een goudklomp. Bijna vijftig meter hoog is ie, met een mooi slingerweggetje naar boven. Daar bevindt zich een vrij toegankelijke bunker met tentoonstelling. Het uitzicht naar alle kanten is letterlijk bijna eindeloos. Ook dat nog. Ik vraag me wel eens af: waar heb ik het aan verdiend?
De terugslag komt in de loop van de volgende morgen. De helder blauwe hemel met grootse wolkenpartijen heeft plaatsgemaakt voor een zwaarmoedig wolkendek. En dat bij een badplaatsje waar schilders juist neerstreken om het bijzondere licht: Slettestrand. Op het strand is met dit weer natuurlijk geen enkele slet te vinden. Wandelaars in regenpakken des te meer. Ze lopen kriskras door de duinen, want die zijn hier bijna overal nog vrij toegankelijk. Prikkeldraad vinden de Denen bij een gevangenis horen en niet bij een toeristisch gebied.
De enige echte attractie
Van een doorlopende kustweg is even na Slettestrand geen sprake meer. Het is nu meer een aaneenschakeling van leuke en saaie brokjes en stukjes. Uiteindelijk kom ik zo terecht in Hirtshals. Het stadje heeft amper twee keer zoveel inwoners als Lutjebroek, maar het is groot genoeg om een regenachtige dag door te komen. Het heeft bijvoorbeeld een leuk centrum en een Noordzeemuseum met het grootste aquarium/zeehondarium van Noord-Europa. Maar laten we eerlijk zijn: er is maar een echte reden waarom buitenlandse toeristen massaal naar Hirtshals trekken. En dat is de boot naar Noorwegen.
De beroemde lucht van Skagen
Voor velen is dat sowieso de enige reden om door Denemarken te rijden. Maar dat neemt niet weg dat je hier op de motor een paar erg leuke dagen kunt hebben. En knoop er dan ook nog maar een half dagje extra aan vast, want de rit van Hirtshals naar Skagen is ook de moeite waard. Met name het allerlaatste stukje, naar de zandwoestenij van Skagens Odde, waar het Skagerrak en het Kattegat elkaar ontmoeten en waar de hoogste duinen van het land te vinden zijn.
Vele kunstschilders trokken hier eind negentiende eeuw naartoe omdat de beroemde Deense luchten en lichtinval hier op zijn allermooist schijnt te zijn. Maar misschien ook omdat ze geen geld hadden voor de boot naar Noorwegen.
[sgpx gpx=”/wp-content/uploads/gpx/TRK-Deense-Westkust.GPX”]