Er zijn drie passen om van Tirol naar Italië te komen. In het oosten ligt de pas voor vrachtwagens, de Brennerpas. De westelijke Reschenpas is al beter, vooral omdat die de aanloop naar de Stelvio vormt. Maar de pas die wij moeten hebben, ligt ertussenin en is bijna net zo hoog als de andere twee bij elkaar. De Timmelsjoch van 2509 m, die ook nog eens wordt ingeklemd door een paar joekels van boven de drie kilometer.
Het is de hoogste grensovergang van de Alpen en ook nog eens een heel erg oude. Bijna zevenhonderd jaar geleden werd er een muilezelpad aangelegd in ‘het gat tussen de gletsjers’. En omdat het hooggebergte vaak de grens tussen het noorden en het zuiden vormde, werd dat pad al snel een smokkelroute. Vooral in de negentiende eeuw gingen er grote hoeveelheden brandewijn en boter overheen.
Mussolini
In de jaren dertig van de twintigste eeuw maakte Mussolini aan de Italiaanse kant van het pad een militaire weg. Maar Hitler had weinig zin om de aansluiting te maken. Ook daarna was er niet echt veel interesse om er iets te maken. Behalve van een ondernemende hotelier uit Obergurgl, Angulus Scheiber. Boven het dorp bezat hij een alm die hij wilde ontwikkelen tot een nieuw skioord. Een weg zou daarbij wel heel goed uitkomen. Uiteindelijk mocht hij die zelf in de jaren vijftig aanleggen. In 1968 kwam de aansluiting met de Italië gereed. De Timmelsjoch was vanaf dat moment een echte pas. Met een tolhokje.
Kassa!
En wie zaten er achter de kassa? De Scheibers. En daar vlakbij, op hun alm, hadden ze al een hotel neergezet. De zaken gingen zo goed dat de alm is uitgegroeid tot een populair wintersportdorpje met een kerk erbij: Hochgurgl. En met een heleboel skiliften, die ook allemaal van de Scheibers zijn.
Vlakbij: Ötztaler Gletscherstrasse
Als je toch in de buurt bent, dan kom je vanuit Sölden langs de afslag naar de Otztaler Gletscherstrasse. Er is één reden waarom je deze weg een keer gereden moet hebben: het is de hoogste bereikbare asfaltweg van Europa. Hij is nog iets hoger dan de Stelvio (2758 m) en Cime de la Bonette (2802 m), namelijk 2829 m. Een mijlpijl dus in je motorleven. Oké, de weg van Pico de Veleta in Zuid-Spanje komt nog hoger, maar is vanaf 2500 m afgesloten.
Het is een tolweg en voordeliger dan de Timmmelsjoch: solo €5,50 met duo €9,50. Maar voor de lagere prijs krijg je ook minder. Minder kilometers en vooral een minder spectaculaire weg. In een paar lange rechte halen en een lange rechte tunnel ben je er eigenlijk al. Even voor de tunnel kun je nog afslaan naar de Rettenbachferner, die nauwelijks minder hoog komt. Maar landschappelijk kom je bovenaan wel in een ongekend woeste omgeving met alleen maar kale rotsen, sneeuw en ijs.
En als de zaken goed gaan, hou je ook wat over voor de meer profane geneugten des levens. Angulus zoon Alban kon zich daardoor op de autoracerij storten en zijn tweelingzonen Alban jr. en Attila, die nu aan het hoofd van het Scheiber-imperium staan, zo nu en dan een nieuwe of klassieke motor.
230 historische motoren
Waartoe dat heeft geleid is sinds afgelopen zomer op de plek van het voormalige tolhokje te zien. Daar staat nu een multifunctioneel complex van zesduizend vierkante meter, waarin een nieuwe tolpoort, een restaurant, een skiliftstation én… een motormuseum van tweeduizend vierkante meter zijn ondergebracht. Helaas is dit motormuseum in de nacht van 17/18 januari 2021 volledig afgebrand.
Tweeduizend vierkante meter! Dat is genoeg voor 230 vooral historische motoren. Maar waarom zet je die op 2175 m hoogte neer, een plek waar motorrijders alleen van half juni tot half oktober bij kunnen komen?
‘Als wintersportgebied moet je proberen ook de zomer zo aantrekkelijk mogelijk te maken,’ verklaart Attila Scheiber. ‘En de Timmelsjoch is al een echte motorrijderspas. Per seizoen gaan er bijna net zoveel motoren als auto’s overheen: 80.000 motoren tegen 100.000 auto’s. Nu we het nog veel aantrekkelijker hebben gemaakt, hopen we dat er nog meer motorrijders komen. En dat ze nu ook zullen afstappen.’
Flying Merkel
Dat afstappen lijkt te lukken. Ik moet zelfs even zoeken om een plekje op de motorparkeerplaats te vinden. Het grootste deel van de motorrijders vind ik terug in het restaurant, wat trouwens beter is dan een gewoon wegrestaurant. De rest slentert door de twee verdiepingen van het museum.
De collectie omvat ongeveer een eeuw motorhistorie. Er staan vrij veel Indians, Triumphs, Guzzi’s en BMW’s, maar ook motoren van merken die allang niet meer bestaan, waaronder flink wat racers, zoals een Flying Merkel.
De korte maar indrukwekkende geschiedenis van Flying Merkel
Ook: Alfa en Ferrari
Elke motor heeft ongetwijfeld een verhaal, maar dat staat er niet bij. Eigenlijk geeft het museum niet veel meer informatie dan de showroom van een dealer minus de kilometerstand en de prijs. De meelopende gids weet ook niet veel meer te vertellen dan dat die ene Brough Superieur de tweede racefiets was van de Brough himself en daarna in handen kwam van opa Scheiber.
Het museum bevat ook een aantal aandachttrekkende auto’s. Ik hoor een bezoeker zelfs zeggen dat het jammer is dat een paar Guzzi’s het zicht op een klassieke Ferrari belemmeren. Dat is duidelijk geen motorrijder. Geheel vrijstaand staat een Alfa die ooit de Mille Miglia won en een waarde heeft van vele miljoenen. Ter geruststelling: die is niet van de Scheibers zelf. Ook niet alle motoren. Door uitwisseling met andere musea en verzamelaars houden ze collectie fris.
Daar vlakbij: Kaunertaler Gletscherstrasse
Hemelsbreed op maar een kilometer of vijftien van de Ötztaler Gletscherstrasse loopt de Kaunertaler Gletscherstrase. Over de weg is het wat verder: ruim 100 km. Maar die zijn de moeite waard. De Kaunertaler is twee keer zo lang als de Ötztaler, telt drie keer zoveel bochten, is vier keer zo mooi en er zit een leuker meisje achter de kassa. Tol ja, dat dan weer wel: €13 maar liefst. Daar krijg je niet alleen 29 genummerde haarspeldbochten voor, maar ook een stuwmeer met een van de hoogste damwanden ter wereld: 168 m en fabelachtige uitzichten, op onder meer de Glockturm (3355 m). Aan de top ligt een restaurant, net als op de Ötztaler Gletscherstrasse.
Duistere gestalte
Afijn, het kost 10 euro en je bent er niet bepaald aan hele dag aan kwijt. Dat wil je ook niet, want de Timmelsjoch ligt te wachten. Als je tenminste eerst 14 euro betaalt. Of 19 euro als je dezelfde dag teruggaat. Hiervoor krijg je een kleine 25 haarspeldbochten, een paar koeien op de weg, fabelachtige uitzichten en vijf gekke gebouwtjes – pardon, de architectonische sculpturen van een uniek Erlebnisstraßenprojekt. Kunst dus, die iets over de pas wil vertellen.
Onvermijdelijk daarbij is de Smuggler, een huisje, waarin de duistere gestalte van een smokkelaar is uitgehouwen. Ook leuk: Fernrohr, een soort kijkdoos van beton die gericht is op de twee markante drieduizenders die boven een gletsjer uitsteken. Ongeveer hetzelfde idee heeft het Passmuseum – dat de vorm van een verrekijker heeft.
En daar weer vlakbij: Umbrail, Stelvio en dus…
En wat is hier in de buurt? Jawel, de Reschenpas. Als je daar de afslag naar de hoogste pas van Zwitserland neemt, de Umbrail, dan kom je vlak onder de top van de Stelvio uit. En anderhalf uur later sta je alweer aan de voet van de Passo del Rombo. Dat is Italiaans voor Timmelsjoch. Dan heb je dus een schitterend rondje hooggebergte van ruim 400 km aan elkaar geregen. Smeer dat uit over een dag of twee, drie, dan heb je nog tijd voor een mooi motormuseum ook.
Raceverleden
Nog voor de Timmelsjoch voor het publiek openging, werd hij al gebruikt voor autoraces – hill climbs met tourwagens of echte racebolides – ongetwijfeld op uitnodiging van de Scheibers. Dat heeft de pas al vroeg een heldheftige klank gegeven. Nog steeds is de pas een favoriet testterrein – zelfs als hij is afgesloten in de winter – voor auto- of bandenfabrikanten. Ook wordt de pas regelmatig gebruikt voor commercials, om het grote rijplezier te benadrukken.
Jan de Vries: ‘Als de startvlag viel, kreeg ik vleugels
Baldadig
Als je daar dan ook nog een museum met motoren en snelle auto’s bijzet, dan krijg je ongetwijfeld veel echte liefhebbers op bezoek die wel houden van een stevig stukje rijden. In elk geval vandaag. Al snel word ik gepasseerd door een groepje Italianen dat baldadig hard door de bochten gaat. Dus probeer ik baldadig hard aan te sluiten, wat op mijn Yamaha FJR1300 nog best aardig lukt ook. En even later kleven we bumper aan bumper bij een Lamborghini die ook lekker aan het gummen is. Timmelsjoch dus. Ook zonder motormuseum en kunstzinnige gebouwtjes is het een geweldige pas. Misschien wel de meest afwisselende en uitdagendste van Oostenrijk.