In het verre oosten van België, ligt een stukje land dat volstrekt eigenzinnig is. De bewoners spreken er Duits. De mensen eten ‘bratwurst, speck und schinken’ die ze zelf roken en drinken Eupener bier in een ‘bierkeller’. Het reliëf stijgt er tot net geen zevenhonderd meter boven de zeespiegel en in de winter valt er een hoop sneeuw. Verder staan er her en der Pruisische grenspalen in het ven, werd er goud gedolven en vind je er het bizarre graf van een vrouw die als man door het leven ging. Welkom in de Belgische Oostkantons.
[sgpx gpx=”/wp-content/uploads/gpx/belgische-oostkantons.gpx”]
Erwin Kennis
Enkele terrasjes gaan schuil onder een paar reusachtige Lindebomen, mensen schuifelen tussen de tafels en drinken koffie, een enkeling waagt zich op dit vroege uur toch al aan Eupener bier. We zitten in het hart van Eupen, meerbepaald op de ‘Marktplatz’. De markt is omsingeld door protserige patriciërswoningen uit de 18de eeuw en een kerk voorzien van torens met groene bolspitsen. Eupen, is de hoofdplaats van de Oostkantons, maar als je hier in het oude centrum staat dan lijkt het alsof dat je ergens in Duitsland op vakantie bent. En, eigenlijk zit er met je gevoel niet ver naast.
De drie kantons, Eupen, Malmédy en St.Vith, dragen een beladen geschiedenis met zich mee. De regio is drie keer van identiteit veranderd. In 1920, gaven de Duitsers het gebied in het kader van het Verdrag van Versailles, aan de Belgen ter compensatie van het oorlogsleed. In 1940, voegde Hitler de regio meteen weer toe aan het Duitse Rijk en na de Tweede Wereldoorlog werd het opnieuw een stukje België. Tot hier het brokje geschiedenis. Hoog tijd om de motoren aan te zwengelen.
Het dak van België
In zuidoostelijke richting verlaten we de stad. We volgen het verloop van de Vesder. Het asfalt nestelt zich naast de rivieroever. We sturen van de ene bocht naar de andere, rechte strepen zijn er nauwelijks. Heerlijk kronkelend rijden we tot Jalhay. In luttele seconden rollen we door de dorpskern. En dan loopt de weg de hoogte in, richting Hoge Venen. Donkere loofbossen, onderbroken door strepen naaldwoud, die op hun beurt versnipperd worden door golvende hagen, vormen een natuurlijk decor waarin groen de hoofdkleur is. Het baantje waarop we tuffen, ligt veelal verscholen onder een dik bladerdek. Scherven zonlicht schieten als speren door de kruinen en splijten de bomen met een scherpe lichtstraal in twee. Daar waar de zon niet komt, liggen donkere poelen van schaduw en is het wegdek kleddernat van afdruipend water. Naarmate we hoger klimmen, wordt het landschap ruwer. Bomen moeten wijken voor sompig ven en gras, dat zich krom buigt door de wind. In de verte ligt de Baraque Michel, 674 m boven de zeespiegel. We zijn op het plateau van de Hoge Venen aanbeland. De herberg en zijn bijbehorende kapel zijn een toeristische trekpleister. Wandelaars, pauzeren er na een lange wandeling door het ven en verwarmen verkleumde ledematen bij het haardvuur. Gezellig!
Het natuurgebied van de Hoge Venen, 4500 ha groot kent een guur klimaat. De gemiddelde temperatuur op jaarbasis komt uit op 6,1°C, de regio kan pronken met 200 regen dagen en in de winter vriest het er dat het kraakt en ligt er een meter sneeuw. Kortom het is een regio die eerder in Scandinavië thuis hoort dan in het oostelijke landsdeel van België. We bokken de motor op de parking naast de herberg en trekken even op verkenning. Een grijze, arduinen paal trekt onze aandacht. In de steen zijn letters gekerfd. De ene kant de letter B, langs de andere zijde werd een P gebeiteld. Blijkt dat we zonder dat we het weten op de vroegere grens van België en Pruisen staan. Een infobord geeft uitleg.
De grens is ontstaan in 1815 nadat Napoleon verslagen werd in Waterloo. De grote mogendheden in Europa besloten om de gebieden België, Nederland en Luxemburg samen te brengen in één staat: het Koningrijk der Nederlanden. En dus werden er in het oosten grenspalen in de grond gepoot om de Pruisen duidelijk te maken dat hun land hier ophield. De samensmelting tussen België en Nederland hield echter niet lang stand. In 1830 was het al heibel en de Belgen trokken de bakens van hun eigen Koningrijk. De grens in het oosten bleef echter ongemoeid. Later is gebleken dat de Pruisen de landsafbakeningen vierkant aan hun laars lapten. Mooi, dat weten we ook weer. We stappen nog enkele honderden meters verder op een houten knuppelpad door het ven tot aan het volgende grensbaken, meer bepaald nummer 156. Deze paal staat pal naast de bron ‘Fontaine Périgny’. Het rare is, dat ondanks de barre koude op de toendra, de bron nooit bevriest. Een uitleg hebben we er niet voor.
Terug naar de motoren. In enkele minuten rijden we tot het hoogtepunt van onze trip, letterlijk dan want het Signal de Botrange ligt op 694 m, meteen goed voor het dak van België. Botrange, slokt niet te veel van onze tijd op. Ondanks de zomerse temperaturen waait er een koude bries. De venen vormen er een landschap zonder schaduwen, waar een nooit aflatende wind vrij spel heeft. We zetten onze route verder.
Terug naar de Middeleeuwen
De N 647 werkt goed mee, in een handvol minuten rijden we via Elsenborn naar Butchenbach. Er is nauwelijks verkeer. Hier, in de wildernis van België kan je nog eens flink doorgassen zonder op lange tenen te trappen, wat we dan ook prompt doen. Butchenbach, is vooral bekend omwille van zijn stuwmeer, maar daar hebben wij vandaag even geen oog voor. Ons volgende doel ligt wat verderop. We zwenken naar het westen. Een bruin toeristisch bord wijst naar links ’Chateau Reinhardstein’. Doen we! Een wauw effect overvalt ons, als we achter een bocht het kasteel zien opduiken. Een gigantische burcht verrijst op een rotspunt, hoog boven de vallei van de Warche, te midden van woest, maar uitmuntend mooi natuurschoon. We laten het motorrijden even voor wat het is. Het is tijd om de klok in één ogenblik 600 jaar terug te draaien.
We stappen door een houten, met spijkers beslagen poort pardoes de Middeleeuwen binnen. Van op het burchtplein kun je de donjon, de slottoren en de bijbehorende kapel in één blik vatten. Toch even de ridderzaal in wandelen. Slagzwaarden, ceremoniële zwaarden, sabels en een twaalf kilo zware helm versieren de ruimte samen met een aantal antieke meubelstukken. Een berenvel aan de muur herinnert aan de tijd toen berenvlees nog een delicatesse was in deze wilde streek. In een bocht van een trap werpt de Hertog van Alba ons een hooghartige blik toe. Op doek afgebeelde ridders houden de wacht. Sinds de tijd dat de maliënkolder in de mode was, is hier niet al te veel veranderd en dat is maar goed ook. De dikke muren rond het slot houden de digitale waanzin van de 21ste eeuw op een veilige afstand. Houden zo! We springen weer op de motor.
Sta stil wolf!
Over krullige, smalle weggetjes rijden we zo de stilte van het bos in. Waar de bomenrij eindigt, zijn akkers uitgerold als landschapsbrede lopers in roodbruin en het bijna wit van geschoren graan. Ganzen scheren in formatie als een eskader Stuka’s boven ons hoofd, maar verder is het één en al rust. Dat verandert als we Malmédy naderen. De stad wordt omsingeld door een ketting van allerlei grote handelspanden die de invalswegen doen dichtslibben. Het gekke is: hier wordt Frans gesproken! Eigenaardig, de regio Malmédy behoort toch tot de Oostkantons! Juist, het stadje stond dan wel een eeuw lang onder Pruisische invloed, maar de voertaal bleef Frans, dankzij de fierheid van de Malmédiens die zich niet zo maar de les lieten spellen door de Pruisen. Voort maar, het is bijna middag!
We trekken een rechte streep naar het zuiden, nu ja op de kaart wel te verstaan. In de realiteit komt er wel wat draaien en keren aan te pas. Een prima baan voert ons in één ruk naar Stavelot. Dit Ardens stadje ligt weliswaar net buiten de grenzen van de Oostkantons, maar het zou zonde zijn om er zo maar klakkeloos aan voorbij te rijden. Vooral de abdij aan de rand van de stad is een toeristische trekpleister. De oude abdij werd gesticht in 648 door Remaclus. De ruïnes van de oude muren liggen voor de deur van het nieuwe complex dat in de 19de eeuw werd opgetrokken. Aan de oprichting van de abdij is trouwens een leuke legende verbonden.
Toen Remaclus de abdij bouwde, haalde hij zich de woede van de duivel op de hals. Die laatste voelde dat aan als een bedreiging op zijn eigen terrein. De duivel nam de gedaante aan van een wolf en verslond de ezel waar mee Remaclus de bouwstenen vervoerde. Maar de heilige nam wraak en verplichte de wolf om zelf met de stenen te sjouwen. Telkens als de wolf met zijn vracht heen en weer liep hield Remaclus hem tegen en riep ‘stàve leu!’ (sta stil wolf!) en zo kwam Stavelot aan zijn naam. Wie nog meer eeuwenoude cultuur wil opsnuiven, moet letterlijk even het hoekje om. In de oude stadskern tref je nog enkele authentieke vakwerkhuisjes aan uit de 17de eeuw die een slingerend kasseistraatje vorm geven. Verder blijven we er niet te lang hangen. We gaan rijden!
Een mysterieus graf
Een kronkelende weg, die langs loodrechte rotswanden voert, klimt uit de vallei. Bochten, volgen elkaar in snel tempo op en het leuke is, dat ze allemaal verschillend zijn. Kort, lang, haarspeld naar boven, met vlak daarna een rechte hellende strook die overgaat in een resem flauwe bochten. Kortom, het is een heerlijk baantje om je stuurmanskunsten aan te scherpen. Verkeer, is er nauwelijks. De postbode die op zijn rode Vespa voorbij stottert even niet mee gerekend.
En dan zij we boven op het plateau. Hier gaat het verder door weideland bevolkt met koeien, langs boomgaarden en piepkleine gehuchten. Een wegwijzer geeft Ligneuville aan. Daar willen we naar toe, om een mysterie te ontrafelen. Rechtsaf! Meer precies, richting kerkhof. Daar is de kerk al. Even verder op ligt aan de overkant van de straat de begraafplaats. We bokken de motoren onder een boom en openen het metalen hek. Een bordje met opschrift ‘Tombeau M. Hawarden ‘ wijst de weg.
Enkele ogenblikken later staan we voor het graf. Tot onze niet geringe verbazing vermeldt de inscriptie op de grafsteen een vrouwennaam. Hier ligt ‘mademoiselle Méliora Gillibrand overleden om 1 maart 1863. De vrouw kwam als totale vreemde omstreeks 1850 in Ligneuville wonen. Algemeen geweten was, dat twee mannen om haar hand dongen. Het kwam tot een tweestrijd. De man die haar voorkeur genoot stierf in het gevecht, de andere werd door Méliora een kopje kleiner gemaakt. Moord dus! Harde bewijzen waren er echter niet. Maar mademoiselle Gillibrand had schoon genoeg van al die rokkenjagers. Vanaf toen ging ze als monsieur Hawarden door het leven.
Goudkoorts en ham
Het asfaltlint van de weg naar St-Vith, verheft zich zoals een poes haar rug kromt. De ene bult na de andere krijgen we voor de wielen geschoven. Rechts, rijst de Wolfsbusch op, een forse beboste top van 593 m hoog. De naam verwijst naar de aanwezigheid van wolven tot een heel eind in de 19de eeuw. Beneden, in het dal zoekt de Amblève aarzelend zijn weg tussen de rotsstenen. Maar er zit nog wat anders tussen de rotsen dan water. Meerbepaald goud. Al sinds de Romeinse tijd was bekend dat er hier ergens een goudader moet liggen. In 1879, is ene Julius Jung zelfs gestart met de exploitatie van een goudmijn. Dat veroorzaakte een echte goudrush en toverde het dorpje Montenau om tot een far-west oord met speelholen en bordelen. De opbrengst van de mijn bleef echter te klein en nog voor de Eerste Wereldoorlog was ze al dicht.
De enige overblijfselen van toen, zijn kuilen langs de weg naar Iveldingen. Langs dit pad, komen nog steeds amateur-goudzoekers de kiezels in de rivier uitpluizen met een zeef. Wij laten de goudkoorts aan ons voorbij gaan en rijden een paar kilometer verder tot in het centrum van Montenau. Vandaag is Montenau vooral bekend om zijn ambachtelijke hamsoorten, de Montenauer Schinken. Om meer te weten te komen over ham en spek steken we ons licht op bij Klaus Rohs, de eigenaar van de ’raucherei’. Voor het beeld: Klaus is een slager zoals een slager hoort te zijn. Een Bourgondiër met een buikje, even rond als de hammen in zijn rookkamer. ‘We zijn een familiebedrijf’ vertelt Klaus, terwijl we door de gangen wandelen. ‘Per week verwerken we hier ongeveer 1600 stukken ham, de bil van de varkens’ verduidelijkt hij.
Verder leren we dat de hammen eerst worden gerookt en dan manueel gezouten en gekruid en dat ze daarna gedroogd worden.’En na 6 maanden is de ham klaar voor consumptie‘ voegt hij er aan toe terwijl hij ons een proevertje aanbiedt.
Blij stappen we terug op de motor. Ver geraken we echter niet, de honger knaagt. St-Vith is gelukkig niet ver af. Enkele minuten later draaien we een rondje door het kleine centrum van het stadje. Op een terrasje met prettig krakende bistrostoelen onder platanen die de zon filteren, laten we ons neerploffen. Menu in het Duits, bediening ook. Geen probleem: zweimal schinken und Eupener bier bitte!
En dan beginnen we aan de laatste rechte lijn door de Oostkantons. Rollende heuvels, sommige kaal, andere met een donkergroene poncho van dennenbomen tekenen de horizon. Het is een wijds landschap waar we doorheen tuffen met een resem verbluffende vergezichten. Maar het mooiste panorama, dat vind je in Bracht. Bij een uitkijkhut langs de kant van de weg houden we halt. Het uitzicht is fenomenaal. Het is er stil en er is niemand die de rust die er heerst kan verstoren. Het is een heerlijke plek, waar de wind zachtjes tegen de bomen fluistert en de tijd ongemerkt verder glijdt. En precies daarom zijn we met de motor naar de Oostkantons gekomen.
Praktische informatie
Aanrijroute: Utrecht – Eupen: 269 km, waarvan 263 op snelwegen
Waar slapen: bijvoorbeeld in Butchenbach, hotel Butchenbacherhof, je motor slaapt er binnen in een garage. www.hotelbutchenbacherhof.com
Algemene informatie: Office de promotion de tourisme Wallonie: www.opt.be
Toeristische dienst van de Oostkantons:www.eastbelgium.com
Burcht Reinhardstein:www.reinhardstein.be
Schinkenraucherei Montenau: www.montenauer.com