Zeggen we België, dan rossen de meeste motorrijders rechtstreeks naar de Ardennen. Terecht, want het is daar tussen de groene heuvels machtig rijden. Maar de Walen hebben meer leuke toergebieden binnen hun grenzen liggen. In Pays des Collines en de Borinage bijvoorbeeld, ontdekten we fijne stuurwegen en interessante bezienswaardigheden. En in het voorjaar van 2018 gaan we met Promotor deze Wallonië met een Twist-toer nog eens rijden.
Na het labyrint van Antwerpen en de Vlaamse snelwegen laten we de Triumph rollen over binnenwegen die losjes het spoor van de Schelde volgen. Escaut het dat water in Wallonië en in de stad Doornik… pardon; Tournai… stroomt hij onder de Ponte des Trous door. Dat is een nog net niet helemaal overgerestaureerd Middeleeuws bouwwerk waarmee vroeger de Schelde werd gecontroleerd en waaruit ongetwijfeld de verzoeken tot het betalen van tol kracht konden worden bijgezet met ketels kokende pek, stenen en lopen van vuurmonden. Een stukske verderop ligt de Grote Markt met kleurige vaandels aan de gevels van de voormalige patriciërswoningen, die nu werken in de horeca.
Heuvelland
Vanuit Tournai pikken we ’s anderdaags eerst de slingers naar de Mont Saint-Aubert even mee, met 147 meter het hoogste punt in de streek en uitzicht op de Scheldevallei en de Stad met de Klokkentorens. Na cultuur en gezelligheid is de beurt weer aan het motorrijden, door open landschap met houtwallen, grote vierkante boerenhoeves van witgekalkte baksteen met enorme poorten. We schuiven voortdurend over de taalgrens heen en weer. Aanwijzingen aan de ene kant zijn net zo halsstarrig in het Frans-Walloons geschreven als in het Vlaams aan de andere kant. De strijd aan het taalfront is in Wallonië nog niet geheel beëindigd, begrijpen we hier.
Heuvelland, dat betekent Pays des Collines in het Nederlands-Vlaams. Le Pays des Collines is eigenlijk de voortzetting van de Vlaamse Ardennen, maar dan aan de Waalse kant van de taalgrens. Tussen beboste heuveltoppen slingeren de landelijke weggetjes tussen charmante dorpjes, akkers, weides en ander natuurschoon door. Ambachtelijke producten en plaatselijke legenden strijden om de aandacht van de bezoekers die zich hier wagen. Hoogtepunt is de Mont d’Enclus, de Kluisberg dus, met een aantal taveernen rond het plein op de beboste heuveltop. Daarna duikt de Triumph in een wirwar van kleine weggetjes over heuvelkammen en door stukken bos. Steil, smal en klein zijn hier aan de orde. Geen toerist te bekennen, op een enkele motorrijder na.
Naarmate de route verder naar het zuiden voert, doet het landschap steeds meer denken aan de Ardennen, ook al omdat de bebouwingsgraad wat afneemt. Maar echt sportief rijden lukt hier niet goed, want het landelijke karakter van het landschap zet zich hier en daar ook voort in de kwaliteit van het wegdek. Het is een streek voor ontspannen toeren en van genieten van het uitzicht.
Tsaarmobiel
Pauze te Leuze-en-Hainaut waar in enorme hallen ’s werelds Grootste Privécollectie motorvoertuigen wacht op het hooggeëerde publiek. Nooit geweten dat er in België zo’n schat ligt te wachten! Op 6.000m2 toont Mahymobiles meer dan 300 voertuigen in expositie, 500 andere wachten in reserve. De verzameling van de familie Mahy begon als ’n uit de hand gelopen hobby van een Gentse garagist, die in 1944 een T-Ford uit elkaar te haalde, weer in elkaar zette en vervolgens verslaafd was. Alle tentoongestelde voertuigen, waaronder ook motorfietsen, zijn volledig gerestaureerd, op een enkel exemplaar na om te tonen hoe de oude voertuigen er soms uitzien als ze worden gevonden en aangekocht.
Veel motorgeschiedenis ook. Zo leren wij van Madame Mahy, die ons rondleidt, dat alle motorfietsen in Rusland in de jaren twintig van het Belgische merk FN waren. Tsjaar Nicolaas was persoonlijk verzot op het merk, maar met familie reisde hij toch per tsaarmobiel; een joekel van een gemotoriseerde koetswagen met zelfs een watertank op het dak om de toiletpot in koets mee door te spoelen. Dat monster slurpte 45 liter benzine per 100 km, brandstof was toen niet verkrijgbaar bij pompen maar alleen mondjesmaat bij smidsen en apothekers. Hoe fiksten ze dat? Stuurden ze de cavalerie vooruit om brandstof te regelen op de uitgestrekte toendra’s, bedekt met permafrost?
Nee, dan liever zo’n ontspannen toertocht door het Waalse motorwalhalla. Opgravingen bij Aubechies bewijzen dat zich hier al voor Christus verschillende beschavingen vestigden. Er is een openluchtmuseum (Archeosite) uit de grond gestampt, met replica’s uit het Stenen Tijdperk en Romeinse tijd, toen Julius Caesar hier speciaal naar toe kwam om de Neroviërs in te lijven, een ruig krijgslustig volkje dat de gewoonte had om de hoofden van verslagen tegenstanders aan hun zadels te hangen, om ze dan thuis aan de voordeur te spijkeren. Dat zijn pas souvenirs, waar de hele straat van mee kan praten! Deze aparte gebruiken verdwenen uit het straatbeeld nadat Caesar de Keltenstam had overwonnen, die hij zelf omschreef als ‘de dapperste van alle Galliërs’.
Steenkool
Bij de stad Bergen… pardon; Mons… rijden we door de Borinage, een streek in Waals Henegouwen, die bekend stond om zijn steenkoolmijnen en industrie. Sinds de laatste mijnen er zo’n zestig jaar geleden sloten is de Borinage een beetje een zorgenkindje geworden, met werkeloosheid en sociale problemen. Maar wie nu verwacht dat dit tamelijk onbekende deel van België een somber beeld vertoont, is er nog nooit gaan rijden.
De schrijver Octave Mirbeau beschreef in 1905 zijn aankomst in deze contreien als volgt. ‘Wat een ellende om vanaf de grens over kasseien te moeten rijden, overal kasseien, door de Borinage, zwart rokend onder de zon, waar alle nachten de smeltkroezen borrelen en het hellevuur brandt.’
Een eeuw later verplaatst de reiziger zich comfortabel per all road motorfiets. Zijn de industrieën grotendeels gesloten, de steenkoolmijnen dichtgegooid- en de wegen toch maar van betere kwaliteit. Ook Mons biedt een fraaie binnenstad met plein en oude gevels waaronder restaurantjes en terrassen lokken.
Van Gogh
Buiten de stad liggen interessante locaties, waaronder plaatsen waar Vincent van Gogh woonde, die in de Borinage zijn roeping als kunstartiest vond. Dat horen wij van Filip Depuydt. Onze gids toont ons in de omgeving plaatsen waar volgens hem de wieg van de Industriële revolutie op het Europese vasteland stond. Namelijk hier in de Borinage, de streek waar zowel steenkoolmijnen als zware industrie waren geconcentreerd. Met als parel op de kroon het mijncomplex Grande Hornu, dat gelukkig zo goed als geheel bewaard is gebleven. Alles wat we hier zien in het landschap is door mensenhand vormgegeven. Achter elk hoekje en elke kronkel zit een plan, duidelijk voor kenners zoals Filip die de planologische geschiedenis van de Borinage kennen en het landschap kunnen lezen zoals Indiaanse spoorzoekers het regenwoud van de Amazone.
‘Je ziet het pas, als je het weet.’ Terrils in het landschap zijn duidelijk ándere heuvels dan in de Ardennen, want hoe lukraak ze er ook lijken bij te liggen, ze zijn wel het resultaat van menselijke activiteiten. Nu worden de voormalige slakkenbergen als natuur geclassificeerd, waar de mensen in goede gezondheid overheen mogen wandelen.
Scheepslift
Kadoeng, kadoeng. De naden tussen de betonplaten onderstrepen de cadans van deze toer met een twist. Langs het Waalse Centrumkanaal liggen vier hydraulische scheepsliften, de eerste geopend in 1888 en de andere in 1919. Het zijn technische meesterwerkjes, nog steeds operabel en een lust voor het oog. Verderop steekt de monumentale scheepslift van Strépy-Thieu uit boven het golvende landschap. Deze kolos werd in 2002 opgeleverd en is ook (gelukkig met een lift) van binnen te bezichtigen. Na het hemelse panorama rijden we zelf langs en onder het kanaal door, van alle kanten krijgen we dit Waalse wereldwonder te zien.
Daarna laten we de waterweg aan de schepen en zoeken we het droge asfalt weer op. We rijden door een typisch Waals landschap: zacht golvende heuvels waar een recht asfaltlint overheen golft, voor een authentieke Route 66-beleving in onze eigen Benelux. Tankstations, buurtwinkels en taveernes maken de exotische road trip compleet.
Road movie
Charleroi is het Detroit van Wallonië, lange tijd slecht in het nieuws vanwege werkeloosheid, criminaliteit en verval, maar zoals altijd moeten we dergelijke beweringen met een fikse schep strooizout nemen. Het is een authentieke streek, niet op toerisme ingesteld zoals de Ardennen en daardoor voor een road movie per motorfiets uiterst geschikt. Op wat motoravonturiers na komen hier niet veel toeristen. Maar daarmee is niet gezegd dat er geen buitenlandse invloeden in deze streek zijn doorgedrongen. Arbeiders voor de nu gesloten fabrieken en mijnen werden uit verschillende landen hierheen gehaald en zo smullen wij bij een pompstation met buurtwinkel van huisgemaakte calzone en arancini, Siciliaanse pasteitjes met rijst gevuld.
Wildewegenvalleien
Het uiervormig aanhangsel van Wallonië ten zuiden van Charleroi wordt gedomineerd door de waterplassen die bekend staan onder de naam Lacs de l’Eau d’Heure, aangelegd in de jaren zeventig van de twintigste eeuw. Het is het gebied van de Wildwatervalleien, in ons geval de Wildewegenvalleien. Een ‘vergeten’ stuk België. Eindeloos deinen de wegen voort langs velden, door bossen en over heuvels met hier en daar een pittoresk dorp van grijze natuursteen. Geen winkeltje, café, benzine pomp of zelfs broodautomaat te bekennen. Alleen rond de meren is er toeristische infrastructuur.
De streek heeft op korte afstanden verschillende bodemsoorten wat zich vertaalt in een afwisselend landschap waar we doorheen cruisen. Bossen, open vlaktes, weides en akkers… het oog komt niets te kort. We rijden door onbekend Wallonië door ongerepte natuur over onbevolkte toerwegen. Het overgangsgebied van kalk- en veengronden biedt afwisselende vegetatie waardoor we ons onderweg ook qua uitzicht niet vervelen. Dat is afwisselend genoeg.
Na een kort intermezzo door Frankrijk rijden we ten zuiden van Dinant weer in de vertrouwde Ardennen. Hier is Wallonië bekend terrein. Maar we moeten er toch doorheen terug naar Nederland, dus pakken we meteen de fijnste stuurwegen mee. En passant ontdekken we er weer een paar nieuwe bij, da’s hier ook altijd vaste prik.
Hoeveel Nederlandse motorrijders hebben hier, zoals wij, niet hun eerste ‘bergkilometers’ gereden, tijdens een weekendje weg uit de vlakte van Nederland? Hun eerste opwarmrondjes voor het grote werk in de Alpen of de Dolomieten gedraaid?
Motortrotters
Stavelot is een verplichte halteplaats. Het is maar goed dat de stoep voor de abdij zo breed is. Want waar moeten al die motoren anders geparkeerd worden? De gezellige terrassen van Stavelot lokken aan de ene kant en aan de andere kant is er dus de abdij. Op het plein ervoor staan archeologische resten, daarachter staat de gerenoveerde abdij, nu als museum in gebruik. Er is een expositie over de lokale geschiedenis met ridders enzo en een interessante expositie over het nabijgelegen circuit van Spa-Francorchamps. In de kelder verbeelden tientallen raceauto’s de geschiedenis van het racecircuit. Ook staan er motorfietsen van Belgische makelij: de door de tsaar geliefde FN’s, maar ook motoren van het merk Gillet dat tussen 1919 en 1958 motorfietsen produceerde. De allereerste allroadmotor werd door Gillet gebouwd voor de coureur en reisreporter Robert Sexé, die er in 1926 de eerste wereldreis per motor mee maakte.
‘Er zijn dorpen waar men nog nooit motoren heeft gezien en ik heb de indruk een ontdekkingsreiziger te zijn die een nieuwe wereld ontdekt,’ schreef de door het motorreisvirus gegrepen avonturier. Welke motorrijder kent dat gevoel niet, zeker na een tocht door het onbekende deel van Wallonië? Een andere motorreiziger, Robert Fabry reed ook in 1926 door Europa en Afrika op een Gillet-zijspan, die nu in de kelder van Stavelot staat, naast kloeke Saroléa’s en FN-crossers die lijken op XT’s of Ducati’s Scrambler Desert Sleds avant la lettre. Maar met onze Triumph Explorer XCa is ook niks mis, daar willen we wel tot Sint Juttemis mee over de aardkloot zwalken.
Motorraces
Het Circuit van Spa-Francorchamps werd met een motorrace geopend. In augustus 1921 daverden 23 motoren tijdens de eerste wedstrijd over openbare wegen in de driehoek Spa-Francorchamps, Stavelot en Malmedy. Ach, de magische jaren twintig, toen mannen op motoren de toon aangaven! Tijd voor koffie. We rijden door de tunnel onder het circuit door, parkeren de motoren en nemen de lift naar café-restaurant Pit Brasserie. Wow, wat een uitzicht biedt het terras daarboven! Tussen de beboste heuvels ligt het hele circuit aan onze voeten. Kijk daar liggen de beroemd-beruchte bochten Eau Rouge en Raidillon. Spa-Francorchamps staat bekend als een van de mooiste circuits ter wereld – hét mooiste circuit, zeggen trotse Belgen natuurlijk.
Museum mijn
Bij Luik staat ook een wieg van de Europese Industriële Revolutie. Nog steeds getuigen industriële complexen langs de Meuse/Maas van zijn inzicht. FN: Fabrique Nationale, maakte wapens en motorfietsen. En ook bij Luik werd de steenkool voor de ovens uit de aarde gedolven. Weer mogen we terugvallen op de kennis van een gids- ondergronds ditmaal. Johannis Hintjes (penningnummer #2780) werkte hier zelf als mijnwerker. 37 Jaar geleden veranderde Blégny-Mine van werkende mijn naar toeristische attractie met museale status. De lift suist met hoge snelheid naar het Middelpunt der Aarde, elke 100 meter afdaling loopt de temperatuur volgens Hintjes op met één graad Celcius. Zelf werkte hij geregeld op 1.000 meter diepte in 40 graden, in het duister, het stof en de herrie. Maar die tijd is voorbij.
Terug in de open lucht rijden we tussen de heuvels van de mijnterrils door. Met een twist of the wrist laten we Wallonië achter ons. Tussen Tournai en Luik hebben we een fascinerend toergebied losgewoeld. Wallonië heeft het goede uit het verleden behouden en omgetoverd tot een gebied vol interessante bezienswaardigheden en natuurlijk fantastische toerweggetjes. Volgend voorjaar gaan we weer. Wie gaat er mee?