‘Mijn succes heb ik met zekerheid te danken aan de mensen die tijdens mijn wegrace-carrière om me heen stonden. Heel lang heb ik met Theo Schermer, Eric Rijs en Sam Balder gewerkt. Het klikte fantastisch met elkaar, we waren een hechte vriendengroep. Door die gasten ging ik ook beter rijden, dat merkte ik al op het moment dat Theo er in 1978 bij kwam. Hij woonde eveneens in Castricum en ik leerde hem kennen via een gozer waar we allebei bevriend mee waren. Theo wilde wel een keertje mee en is eigenlijk nooit meer bij me weggegaan. Tot het seizoen 1990 is hij altijd mee naar de circuits gegaan, daarna kwamen er kinderen en ging hij niet meer mee op reis. Hij bleef naderhand nog wel werken voor het team.
Als groep maakten we uiteraard heel veel avonturen mee en eentje die me altijd bij zal blijven, is Japan. We moesten onze machine gaan opbouwen bij Honda en dat was… bijzonder, laten we het zo maar noemen. Van die Japanners mochten we echt niets, moesten gewoon tussen de lijntjes van ons hokje blijven. Zorgen dat die machine zo snel mogelijk klaarstond, dat was het. We kregen verder niets te zien. Wat ook mooi was, het koffiezetapparaat. De eerste keer dachten we dat-ie kapot was en dat probeerden we dus duidelijk te maken. Maar ja, communiceren was niet heel gemakkelijk met die Japanners, want die spraken geen Engels. We waren aan het klagen over het feit dat we koude koffie van het apparaat kregen, maar achteraf bleek dat ook gewoon te kloppen. Ze dronken daar in die tijd al ijskoffie, terwijl we daar in Nederland nog nooit van gehoord hadden. In Japan bleven we tot aan de eerste Grand Prix, want die werd daar verreden. Die drie weken duurde me veel te lang, want het was niet bepaald gemakkelijk. Niet alleen door de communicatie, maar ook het reizen. Er moest altijd iemand mee, anders kwam je nergens. Het hotel was ook verschrikkelijk, want de kamer was niet groter dan een gemiddeld toilet in Nederland. Als je de deur opengooide, struikelde je al zowat over het bed.
Sparren met Spaan: Ander rijgevoel
Alles houdt natuurlijk een keertje op en op het moment dat de hechte vriendengroep uit elkaar viel, gingen mijn prestaties ook achteruit. Daaruit blijkt wel dat het heel belangrijk is om een klik met je team te hebben. Voor mij was dat echt cruciaal om tot goede prestaties te komen. Daarom weigerde ik ook een aanbod van Derbi. In de 80cc kon ik voor ze gaan rijden, dan was ik fabrieksrijder geworden. Maar ja, wat dan? Ik had mijn eigen groep en die konden niet mee. Daarnaast moest ik dan in Spanje gaan wonen en daar had ik niet echt zin in. Het antwoord naar Derbi toe was dus nee. Zulk soort kansen kwamen dus wel voorbij, maar daar ben ik nooit op ingegaan. Ik hield er niet van om te wisselen.
Ook belangrijk voor mijn carrière, maar niet behorend tot die hechte vriendengroep, was Jan Huberts. Als manager was hij weg bij Boet van Dulmen en begon mij toen te helpen. Jan opende deuren die anders gesloten waren gebleven. Een echte zakenman was-ie en hij had heel veel contacten. Goede babbel ook, maar soms praatte-ie wat mij betreft net even iets te enthousiast. Zaten we bij een potentiële sponsor en vertelde-ie doodleuk dat ik wereldkampioen ging worden. Rustig aan, Jan, dacht ik dan. Hij heeft veel voor me betekend. We konden goed met elkaar opschieten, maar helaas zijn we met ruzie uit elkaar gegaan. Dat gebeurt natuurlijk wel vaker in de motorsport, hoewel dat natuurlijk altijd erg jammer is. Liever ga je als vrienden uit elkaar, zoals dat wel gebeurde met Theo, Eric en Sam. Die zie ik gelukkig nog steeds.’