De eerste mentale opkikker hebben we te pakken. De thermometer tikte begin april bijna de 20 graden aan. De zon broeide op mijn kale kop en ik bloeide op als een tulp in een paasstukje. Maar zo snel als de lente kwam, ging-ie er ook weer vandoor. Op de vlucht voor sneeuw en hagel, maar de toon was gezet. In die paar mooie dagen zag ik motorrijders uit hun krochten kruipen en de donkere maanden van zich afwerpen. Ik ook.
Na maanden regen, storm en thuiswerken bespeurde ik ineens een zweempje van dat ongecompliceerde gevoel, waarmee je in de zomer op je motor springt. Geen uitgebreide voorzorgsmaatregelen als waterdicht en gevoerd motorpak, onhandig dikke, elektrisch verwarmde handschoenen, motorcol, et cetera; maatregelen die je tegen de kou beschermen. Daarentegen stevige denim, voorjaarshandschoenen, motorjack en een open helm; dat is voor mij toch wel motorrijden. Dat je in een opwelling op je motor springt voor een rondje, terwijl je die zinderende lucht inademt, die geurt naar groei en bloei. Dat je met je jas opengeritst ergens onderweg in de berm pauzeert zonder dat je zitvlak nat wordt.
Jan Kruithof: ‘Lang genoeg geduurd’
De lente is in Zuid-Europa zag ik op het Journaal. Hoe lang doet-ie over 1.200 kilometer? Een week of twee, drie? Dan is-ie misschien al in Nederland als je dit leest. Wat een vooruitzicht!