Op kousenvoeten komen gebeurtenissen in een mens z’n leven geslopen. Bij mij is het als volgt: m’n vriend Niko en z’n schoonzoon Jaimy zijn de muren op het koertje en het terras van m’n nieuwe huis komen schilderen. In wit dat zo wit is dat ik, op het koertje en het terras, een zonnebril moet dragen. De zus van m’n vriendin Lena, Rosa, verblijft vier dagen bij ons in Gent, en is overgekomen van haar woonplaats Londen, waar ze een tycoon is in de reclamewereld. Ondertussen is m’n vriendin Lena jarig geweest, en ik heb voor haar als cadeau een paar schoenen van Versace gekocht, hoewel Lena totaal niks heeft met merken, en dan zeker niet met van die dure shit. Maar het zijn tweedehandsschoenen, en ze kostten bijna niks, al zijn ze in goeie staat. Ik heb m’n zus Mia en haar man Karel bezocht, en we praatten over vroeger, de jaren zestig tot en met negentig, toen alles er anders uitzag dan tegenwoordig. Ik heb verder geschreven aan m’n roman Het Romanboek, waarin m’n zoontje Roman (zes maanden) een hoofdrol speelt. Ik heb me, net als Lena, heel veel beziggehouden met Roman. Voeden, verschonen, vermeien, lachen, gymnastiek, noem maar op. Hij eet niet graag geprakte aardappelen, maar wel geprakte sperziebonen. We zijn sinds dag één ongelooflijk dol op dat ventje, en zullen hem koesteren tot voorbij de horizon.
Herman Brusselmans: ‘Ik denk er zelfs aan om de Thruxton van de hand te doen’
Ik krijg veel commentaar op m’n korte haar, vooral positief, waarbij men het op een negatieve manier heeft over m’n vroegere haar, dat heel lang was. Men vond het vies, kapot, dood, ongewassen, en ronduit lelijk. Dat is toch ietwat overdreven. Het rook alleszins lekker, dat zeiden indertijd verschillende mensen, vooral vrouwen, tegen mij. ‘Mag ik ook eens aan jouw haar ruiken?’ vroeg ik dan, en dat mocht natuurlijk, en dan rook ik aan dat haar, en soms geurde het naar pompoensoep, soms naar varkensvet, en soms naar een oude sok van m’n grootvader. En soms naar bloemetjes, van die kakelverse bloemetjes weetjewel, waarmee de velden van m’n jeugd vol stonden. En ik heb een nieuwe motor gekocht. Ik had de Breitling en de Thruxton, en ik vond ze allebei fantastisch, maar het probleem was dat ze ongeveer hetzelfde motorblok hebben. Zowel de ene als de andere: rond de 100 pk, 1200 cc, tweecilinder, uiterlijk sterk op elkaar gelijkend, dezelfde banden, etc. Dus van lieverlede dacht ik: er is te weinig verschil tussen die motoren, ze hadden één en dezelfde kunnen zijn. Daarom besloot ik een van beide weg te doen, en het werd de Thruxton, met spijt in het hart, want het was een bloedmooie, schitterende motor. Maar de Breitling wil ik alleszins houden, omdat het een genummerd exemplaar is van een beperkte serie. In plaats van de Thruxton, heb ik de Street Triple 765 R aangeschaft. Je hebt ook de RS van 130 pk, maar die is me te race-achtig, al te vinnig, en een stuk duurder. De R heeft 10 pk minder, maar ik zeg altijd: 120 pk is genoeg. Voor de rest is het de beste motor die ik ooit in bezit heb gehad. Onder meer ben ik zeer te vinden voor de quickshifter, de eerste in m’n bestaan als motorrijder. Tik tik tik tik tik tik, en je zit zonder te ontkoppelen in de zesde versnelling en het lijkt wel alsof je over de weg zweeft. Plus, de Street is een heel ander soort motor dan de Breitling, zodat ik nu twee verschillende topmachines heb. Ik zal ze allebei behouden tot Roman oud genoeg is om ze van me over te nemen. Daar kijk ik reeds naar uit.