Met een daverende klap viel deze columnist door de mand bij lezer Erik Melis. ‘Wat een lulkoek!’, mailde hij. Fijn begin van een stukje interactie met de doelgroep…
In nummer 2 van dit prachtblad had ik geschreven over een elpeehoes van Saxon, mijn favoriete band in de jaren tachtig. Achterop stond een foto van mijn vijf helden op dikke motoren. ‘Harleys’, schreef ik. Maar laat Saxon nou ook de favoriete band van Erik Melis zijn geweest. ‘Ik heb de elpee er even bij gezocht’, schreef hij. ‘Vijf Honda’s! Drie Bol d’Or CB’s, een CBX en een Goldwing.’
Oei!
Eriks laatste zin was niets minder dan een mokerslag: ‘Als je een CBX van voren aanziet voor een Harley, dan klopt er toch iets niet?’
Al 38 jaar lezer van motorbladen en al 25 jaar zelf journalist, en dan toch zo de berm in rijden; knoeiwerk Geels! Uiteraard ging ik onmiddellijk in zelfanalyse. Ik had de aard van het probleem snel gevonden: wat je zeker weet, check je vaak niet meer.
En ik wíst het zeker toen ik die column schreef. Want ach, wat een indruk hadden de mannen op hun ‘Harleys’ als kind op me gemaakt. Ik luisterde destijds vooral naar The Police en ABBA (al zal ik dat van ABBA nooit hardop toegeven!) toen mijn vriendje Raphael mij een plaat liet horen die hij met gevaar voor eigen leven uit de kamer van zijn oudere broer Ronnie had gejat. Raph begon met een nummer dat me voor altijd hardrockfan zou maken.
De luisteraar zit langs een circuit. Een racemotor suist voorbij. Het geluid zwelt aan een sterft weer weg. Daarna komt weer een motor, de achtervolger. En dan meteen weer een. En dan hoor je een gitaar, donker, dreigend, stuwend. Drums erbij en lós gaat het nummer. Zanger Biff komt erin met zijn scheermesstem: ‘If you see me riding by, Do not stop me do not try, Cause I’m a motorcycle man, I get my kicks just when I can’.
Als twaalfjarige had ik geen idee dat mensen zo retecool konden zijn als deze Britse hardrockers met hun song ‘Motorcycle Man’. En ik wist: dit wil ik later ook!
Ik ben best een eindje gekomen. Sinds mijn achttiende speel ik basgitaar in bands, en die motoren kwamen er ook. Het meest Saxon-achtig was de VMAX die ik tot 2014 bezat. Nu heb ik een naked, een Honda X11. Die dure Harley komt later wel, heb ik altijd gedacht.
Maar wat Erik Melis betreft moet ik zo’n Amerikaanse bul vooral niet kopen. Nadat ik mijn fout deemoedig had toegegeven, schreef hij: ‘Ik herinnerde mij de hoes met die Honda’s nog goed. Die mannen van Saxon lieten zich niet als poseurs op een Harley zetten, maar op hun eigen motoren (althans, daar ging ik dan weer vanuit).’
Zijn advies aan mij: ‘Laat ook jij je voor bandfoto’s niet op een Harley zetten!’
Oké Erik, oké. De anderen rijden geen motor, dus misschien gaan we wel met de fotograaf het bos in – bandfotografen zijn namelijk geobsedeerd door bossen. Ik beloofde Erik dat ik mijn blunder zou rechtzetten. Dat leek hem een uitstekend idee, want, zo liet hij weten, ‘op het niet herkennen van een CBX-motorblok staan normaal zware straffen…’
Behulpzaam stuurde hij me nog een laatste mailtje. ‘Nog even om te oefenen.’ Het was een tekening van een motorblok. Piefjes en palletjes in klare zwarte lijnen, de ‘spark unit’ en de ‘pulser generator’ handig geaccentueerd in blauw.
Dank je motorcycle man Erik! Vanaf nu herken ik het blok van een CBX zelfs met het licht uit en mijn helm achterstevoren op het allerpiepkleinste plaatje.