Wie wil weten hoe populair we in deze moeilijke tijden zijn onder medeburgers, kijke op Twitter. Kort samengevat: het houdt niet over. Dat wandelaars niet blij zijn als ze op dijkweggetjes van hun sokken worden gereden door hooligans met duivelsoortjes op hun helm, begrijp ik wel. Maar lang niet iedereen blaast als een gek.
Het is ook jaloezie natuurlijk. Want wat is het heerlijk om op een lentezondag met je blondine achterop door het land te toeren als de rest van Nederland veiligheidshalve op zijn balkon zit te chagrijnen met een Stephen King. Biertjes in de tanktas (een halve liter echte die we delen, en verder nulpuntnulletjes) en onderweg ergens met de bibsen in het gras.
We blijken langs de weg naar Bergen aan Zee niet de enigen. Tien meter verderop zit een collega. Een Duitser. En geen ongevaarlijke, want lijkend op wijlen Soundgarden-zanger Chris Cornell. Mijn vriendin is gek op me, zegt ze ruimschoots vaak genoeg, maar ze heeft een zwak voor Chris Cornellen. Van die coole gasten met bedroom eyes en lange krullen. En verdomme, deze heeft nog een mooie motor ook! Maar… wat is het? Een chopper van BMW? O ja, een R1200C! Vroeger wel eens plaatjes van gezien, omdat Pierce Brosnan erop reed in ‘Tomorrow Never Dies’ (naar James Bond-films kijk ik niet meer sinds ik ontdekte dat het plot-technisch telkens weer een soort ‘The A-Team’ is). Destijds veronderstelde ik dat de ontwerper aan de paddo’s had gezeten. Maar nu zie ik er een in het echt. En ik voel iets stuiteren in mijn borstkas.
Dat heb ik één keer eerder gehad. Voor mijn huidige Honda X11 bezat ik een Yamaha VMAX. Zoop als een Maleier, stonk als een afgeragde Poolse tankwagen, een ramp qua bochtenwerk in de Ardennen en na twee dagen toeren was mijn onderrug steevast naar de vaantjes. Maar kolere, wat vond ik dat ding mooi! De verkoper van het Amsterdamse motorhuis had me feilloos door en liet me grijnzend de hoofdprijs betalen. Terwijl mijn vriendin een praatje aanknoopt met de Duitser, loop ik een rondje om de BMW. ‘Schön!’, zeg ik. Hij knikt goedmoedig en richt zijn aandacht dan weer op mijn wederhelft: ongevaarlijke lullepot over waar hij vandaan komt.
Ik staar naar de zachtgele BMW en trek mijn stoute laarzen aan. ‘Darf ich?’, vraag ik in mijn beste Duits. De volgende zin is een improvisatie: ‘Ich trage Handschühe, also kein Coronabeschmettung.’ Chris Cornell, grinnikend: ‘Kein problem.’
Ik zwaai mijn rechtervoet over het zadel en zet het gevaarte rechtop. En dan zit ik. Als een koning. Niet mega-ergonomisch, en bochten zal hij niet héél veel lekkerder pakken dan mijn VMAX, maar het gebons achter mijn ribben wordt niet minder. O jee… ’Je bent al niet zo’n prater, maar nu ben je wel érg stil’, zegt mijn geliefde een paar uur later. Ik knik: ‘Het was dan ook wel een mooie jongen daarstraks.’ Mijn geliefde, net iets te snel: ‘Welnéé! Ik vind jou veel knapper! En rijper!’ Dat laatste is vast lollig bedoeld.
‘Wie zegt dat ik het over die jongen had?’, riposteer ik. Zij, verbaasd: ‘Je bedoelt die motor? Niet op gelet. Wat was het, dan googel ik hem.’ En dan: ‘Bijzonder ontwerp. Maar niet erg, ehh, potent: 61 pk.’ Mijn geliefde komt uit een motorfamilie en merkt dat soort dingen op. ‘Dat moet een tikfout zijn’, zeg ik resoluut.
Weer kijkt mijn vriendin me strak aan: ‘Je bent verliefd, hè?’
Ik, plechtig: ‘Alleen op jou liefje, alleen op jou.’
Dan ga ik naar Motoroccasion.nl. De jacht is geopend.