De Amerikaanse highways? Forget it, veel te pokdalig. De Duitse Autobahn? Aber nein, één groot hobbelparcours. Nee, dan Oman. Overal verrukkelijk asfalt. Althans, voor zover mijn vriendin K. en ik dat de eerste vijf dagen hebben kunnen waarnemen vanuit onze gehuurde Dodge Neon. Toch zagen we alleen in de smalle straatjes van duizend-en-één-nacht-stad Nizwa-motortjes, maar dat waren veredelde brommers. Daarbuiten: nul échte.
Dit kan toch onmogelijk de bedoeling van de in 2020 overleden sultan Qaboes zijn geweest. Een democraat was hij bepaald niet, maar onder zijn bewind maakte Oman wel reuzensprongen. In 1970 kegelde Qaboes zijn vader Said van de troon. Onaardig en ondemocratisch? Dat laatste is een systeem van erfopvolging a priori niet. En onaardig, och, op pa viel ook wel het een en ander aan te merken.
Boudewijn Geels: ‘Waar zijn de motoren?’
Nadat hij was afgezet, werden er 500 slaven in Saids paleis aangetroffen. Daaronder zaten mensen die, zo las ik op internet, stomheid of verlamming hadden opgelopen omdat ze nooit mochten spreken of geen seconde op mochten kijken van de grond. Ook waren er maar drie scholen en had Oman nog geen tien kilometer verharde weg. Qaboes schafte de slavernij af, introduceerde vrouwenkiesrecht en zorgde voor scholen én prachtig asfalt.
Maar niet op deze helse weg naar Jebel Shams! Reisgidsen adviseren een four wheel drive voor wie de hoogste berg van Oman op wil. Maar als het niet regent, is het naar verluidt niet 10.000 procent noodzakelijk. Dus hobbelen we nu, eigenwijs en vrekkig (een SUV is zo 200 euro duurder), met één kilometer per uur de minst verharde weg van het hele Midden-Oosten op, en bidden we dat onze Dodge heel blijft. Opeens herinner ik me een oud verlangen: een Yamaha XT500. Wat moet het heroïsch zijn om met zó’n ding omhoog te rijden! Ook voor de foto’s.
Maar ik héb geen XT500. Ik heb alleen deze saaie Dodge.
En, Allah zij geprezen, hij haalt het. Boven stellen we vast dat de typering ‘Grand Canyon van het Midden-Oosten’ de lading dekt en knagen we een pak biscuitjes weg. Daarna gaan we weer naar beneden. Wéér die rotweg. Voet op de rem. Kalm aan, dan breekt het asje niet.
En dan gebeurt er iets wonderlijks. In mijn achteruitkijkspiegel zie ik een stofwolk snel dichterbij komen. Drie, vier, vijf, zes motorrijders naderen onze Dodge. Het is erop en erover. Ik wil nog roepen: ‘Hee, wacht effe, ik wil jullie wat vragen namens een Nederlands motorblad!’ Maar ze zijn al weg. Natuurlijk zijn het BMW GS 1250’s. En natuurlijk zijn het geen Omani’s, want die rijden geen motor, is me eerder verteld. Bijvoorbeeld omdat het asfalt in Oman te vaak te heet is.
Op de kentekens staat dat de motoren uit Dubai komen, heb ik in de gauwigheid gezien. Hopelijk komen we ze straks weer tegen.
En jawel, als we eindelijk weer op de grote weg zijn zien we de berijders, zo te zien Zuid-Europeanen. Ze staan op een parkeerplaats, met blikjes cola en flessen water. Maar stoppen kan ik niet meer. Een kwartier later, als K. en ik pauzeren, is het omgekeerd. De BMW’s verdwijnen voorgoed in de verte. Een inhaalactie is met al die flitspalen geen optie. Nooit zag ik er meer dan hier in Oman, en dit land is zo duur dat ik me over de hoogte van de boetes geen enkele illusie maak.
Twee dagen later stappen we het vliegtuig in. ‘Denk je dat je hier ooit terugkomt?’ vraagt K. ‘Ja,’ antwoord ik op besliste toon. ‘Maar dan wel op een classic XT500.’
K., afkomstig uit een motorfamilie, knikt spottend. ‘Héél verstandig gezien jouw onvolprezen kwaliteiten als sleutelaar aan oude motoren.’