Daar lag-ie dan met zijn mooie KTM 1290 Super Duke GT: mijn ouwe maat E. Met wie ik toch maar geen rondje België-Duitsland was gaan doen gezien het weer: veel regen. En die nu in de slag is met een Belgische maïsboer. De agrariër had het vertikt om de binnenweg die hij tijdens de oogst spekglad had gereden met zijn tractor ook weer schoon te maken.
Nu probeert E. de schade op de boer te verhalen. Het kadastrale nummer heeft hij. Maar om achter de naam van de eigenaar ervan te komen, heeft E. de medewerking van de Belgische politie nodig. ‘Waakzaam en dienstbaar? Dat is de leus van de Néderlandse politie’, bromt E.
Hij belde de politie in Plombieres, vlak onder Maastricht, waar het is gebeurd. ‘Mijn Frans is niet zo goed, dus ik vroeg of er iemand Nederlands sprak. Antwoord: non, non, non. Seulement Français. Lekker dan, in een “tweetalig” land. Engels of Duits spraken ze ook niet. De telefoniste zei: “Bel het Belgische alarmnummer. Die verbinden je dan wel door met de politie van het gehucht hiernaast, want daar zit misschien wel iemand die Nederlands spreekt.”’
Maar helaas, vanuit Nederland kun je geen Belgisch alarmnummer bellen, ondervond E. ‘Dus ik bel die mevrouw terug. Ze zei: “Belt u dan maar het Nederlandse alarmnummer 112.” Vond ik raar, want dat is alleen voor spoedgevallen. Maar goed, ik 112 bellen. En jawel, daar hoorde ik: “Nee meneer, natuurlijk gaan we u niet doorverbinden, want dit is geen spoedgeval. Zoek het maar uit.”’
Boudewijn Geels: ‘Toen ik de politie belde begon de ellende pas echt’
Ik schud meelevend het hoofd. ‘Dus toen heb je een tolk ingehuurd om voor je te bellen?’ Nee, eerst probeerde E. het nog één keer zelf. En jawel, in het gehucht verderop kreeg hij zowaar een Nederlands sprekende inspecteur aan de lijn. Maar daarmee was zijn probleem helaas niet opgelost. ‘Ik heb die agent twee keer aan de telefoon gehad en hem alles toegestuurd, foto’s, verzekeringsformulieren, de hele zwik. Twee keer beloofde hij me te helpen. Twee keer hoorde ik vervolgens niks.’
E. toont mij een e-mail op zijn telefoon. Hij is gericht aan de inspecteur. Ik lees: ‘Helaas heeft u uw belofte tot op heden niet ingelost. Zou u dat alstublieft alsnog willen doen? Mocht ik weer niets van u horen, dan zal ik een klacht indienen over uw optreden bij de daartoe geëigende autoriteiten.’
‘Oké’, zeg ik, ‘dit is duidelijke taal. En beloofd is inderdaad beloofd. Heeft meneer de inspecteur nu wél gereageerd?’
E. knikt en toont weer een mail. De Belgische politieman schrijft in niet helemaal vlekkeloos Nederlands: ‘Ik heb u mails goed gekregen. U moet toch weten dat, in België, voor zo’n feiten, moet uw een klacht neerleggen (uw zelf in een politiekantoor). Of, direkt ter plaats, na de ongeval, de politie roepen. Ik begrijp dat u ver woont, en daarvoor, ging ik akkord om toch een PV opstellen op de basis van u mail. U ongeval is al gebeurd, en er is niets dringend. Ik zal een PV opstellen zo vlug als mogelijk en u attest per mail sturen.’
En zowaar, de inspecteur was deze keer wel zo goed een proces-verbaal van enkele regels op te stellen, want E. kreeg een kort Franstalig mailtje van het parket in die regio. Mededeling: ‘We nemen de zaak in behandeling.’
Hoelang is dat geleden?, vraag ik.
E.: ‘Ruim twee maanden.’
Ik: ‘En laat me raden: je hebt er niks meer van gehoord.’
E. zucht nog maar eens diep. ‘Inderdaad. Het is gewoon stroop daar. En in België sta je als Nederlander sowieso altijd met 1-0 achter.’
Ik: ‘Geef je het op?’
E.: ‘Bijna…’
Wordt vervolgd.