Ik weet niet of ik hem aardig vind. Hij heeft me verschillende keren uitgekafferd, omdat ik de deur van de motorstalling ‘te hard’ dichtsloeg. Mijn vriendin K. gaf hij een oorwassing omdat ze de beugels van die deur niet in de juiste stand zette. Een man dus van ijzeren discipline. Vervelend? Och, dat zou het zijn als hij alleen mij/ons moest hebben. Maar zo doet hij dat bij iedereen, weet ik al vele jaren.
Dus nodigen wij, de klanten, de beheerder van onze motor- en fietsenstalling vlakbij station Amsterdam-Amstel niet uit op onze verjaardagen. Maar dat hoeft ook niet, hij moet goed op onze tweewielers passen. Nou, ik weet zeker dat als iemand mijn Kawasaki Z1000SX onder vuur zou nemen, de beheerder zich zonder aarzelen in de baan van het schot werpt.
Boudewijn Geels: ‘Opeens herinner ik me een oud verlangen: een Yamaha XT500’
En dat voor relatief weinig geld ook nog: € 38,60 per maand – die met stroomaansluiting zijn overigens wat duurder. Ik kan er 24/7 in, en de motoren (gek genoeg zijn lang niet alle vakken bezet) staan veilig in aparte compartimenten. De stallingsbaas, zo te zien en horen afkomstig uit Zuid-Europa, is dus iemand die ik een lang en gezond leven toewens.
Daarom schrik ik me het apelazarus als ik op een woensdagmiddag een geplastificeerd A4’tje op de stallingsdeur aantref: ‘Zoals u wellicht reeds heeft vernomen is onlangs overleden de heer G.E. Falavigna. Op verzoek van de gemeente Amsterdam treedt Partiar B.V. als zaakwaarnemer op’.
Wat?! Nee, dat heb ik niet vernomen (de mail heb ik niet gezien, blijkt later). Oef! Hij zag er inderdaad wel slecht uit de laatste tijd. Zijn vrouw is enkele maanden eerder eveneens overleden, lees ik op het papier. Wat een drama.
Beduusd ga ik naar binnen om mijn motor te pakken. Op het oog is alles nog hetzelfde. De elektronische sleutel doet het gewoon, net als het cijferslot dat ‘mijn’ deel beschermt. De vele briefjes waarop staat wat er allemaal niet mag (‘poetsen, smeren, klussen’) hangen er allemaal nog.
De beheerder repareerde en verkocht ook fietsen. Door de tralies zie ik wat ik altijd zag: rijwielen met labels eraan, allerlei gereedschap en dozen met onderdelen. Alsof Falavigna nog volop bezig was, maar opeens is opgestraald door een hogere macht.
‘Je tijd is om, meekomen!’
‘Ja, maar… ik moet die fiets nog afmaken!’
‘Niks mee te maken, nu!’
Is er verder niets veranderd? Ja, toch wel. In mijn herinnering is het altijd zo geweest dat hier hindi-pop uit de luidsprekers klonk, óók om 2.00 uur ’s nachts. Het bracht me terug naar mijn tijd als backpacker in India, eind jaren negentig: ritten van soms wel twaalf uur in veel te krappe bussen, met links en rechts van je een Indiër die na een half uur kwijlend lag te snurken met zijn hoofd tegen je schouder. En dit ondanks de keiharde hindi-pop, die de chauffeur door de brakke speakers joeg om zichzelf wél wakker te houden. De absolute hel waren die ritten, en toch kijk ik er met een glimlach op terug.
Precies die muziek hoor ik hier al tien jaar. Maar nu niet. Het is stil. Doodstil.
In de brief van Partiar staat: ‘Op dit moment zijn wij bezig met de inventarisatie van de nalatenschap. Vooralsnog kunt u gebruik blijven maken van de stalling zoals u gewend bent’. O jee, ‘vooralsnog’: dat klinkt omineus. Moet ik binnenkort een andere stalling zoeken? Dat wíl ik helemaal niet.
Maar dat is van later zorg. Ik heropen de deur van de stalling en rij mijn Kawa naar buiten. Daarna doe ik de deur weer dicht. Zachter dan ooit.
Mooi!